Deze politieagent is echt je beste kameraad

Lex Bohlmeijer
Correspondent Goede gesprekken
Foto door Marijn Smulders

Joost-Jelmer Kasper is zo’n politieman die zich eigenlijk meer als maatschappelijk werker opstelt. Hij deed mee aan From the police with love – een project waarin hij aan een kunstenaar gekoppeld werd. Hij bekijkt problemen nu een stuk creatiever.

Joost-Jelmer Kasper werkte lang als wijkagent, standplaats Weert. Nu fungeert hij, samen met zijn maatje Wilco Berenschot als ambassadeur van de portefeuille van Gebiedsgebonden Politie, zoals dat zo mooi heet. om te praten over het werk van de wijkagenten in Nederland. En niets is ze te dol.

Dat komt ook omdat ze meededen aan een project van social designer Tabo Goudswaard: . Social design wil zeggen dat kunstenaars of ontwerpers specifieke maatschappelijke kwesties proberen te verbeteren met hun vak. Joost-Jelmer Kasper werd gekoppeld aan kunstenaar Lucy van Dorst. Nou, dat heeft-ie geweten. Een rollercoaster was ‘t, zegt hij.

Maar eerst nog even terug naar het begin van zijn carrière. We zitten in de tuin op een vredige middag in september. Joost-Jelmer zorgde voor vlaai en koffie. En hij is in burger.

Ben jij een geboren politieman? 

‘In hart en nieren. Ik krijg er kippenvel van als ik het zeg. Ik had die droom als klein kind al. Dat ik een kiezelsteentje kan bijdragen aan een veiliger Nederland. En dan niet alleen als politieagent maar ook met de burgers en ondernemers.’ 

Dat verlangen had je als jongetje al?

‘Mensen helpen. Ook boeven vangen, maar vooral dat. Iedereen zegt altijd: boeven vangen, schieten, racen. Vanaf het begin was ik blijer als ik een oud vrouwtje kon helpen.’

Je bent meer maatschappelijk werker dan politieagent?

‘Dat zeggen mensen weleens. Het hangt af van de rol die je hebt. Ben je de collega die de 112-meldingen rijdt, of ben je de wijkagent. Ik ben met ziel en zaligheid wijkagent geweest, en dat blijf ik ook. En als wijkagent moet je er voor iedereen in de wijk zijn. Dus ook voor die oude vrouw. En je moet ook de drugslabs oppakken en de criminelen aanpakken. Je bent een manusje-van-alles en dat maakt het mooi.’

Je hebt nu geen uniform aan, maar draagt het wel graag?

‘Ook met ziel en zaligheid. Zodra ik mijn uniform aanheb, word ik geen ander persoon, want ik ben echt hetzelfde. Maar het geeft wel een gevoel van trots. Zoals spelers van het Nederlands elftal oprecht trots zijn dat ze voor dat elftal mogen uitkomen. Zo durf ik oprecht te zeggen dat ik er trots op ben dat ik wat voor de maatschappij mag betekenen, dat ik iets kan doen voor Nederland.’

Er zit ook een wapen aan.

‘Daar ben ik ook trots op. Maar dat is wel wat. Mensen zeggen altijd: een wapen, oe, gevaarlijk. Maar het beste wapen op straat is je mond. Je gebruikt het alleen in noodgevallen, ter verdediging van; als het hoogstnoodzakelijk is. Maar ik ben pas compleet als ik alles om heb.’

Heb je het vaak gebruikt?

‘Ik heb helaas in mijn nu 21-jarige carrière een aantal keren mijn vuurwapen uit het holster moeten halen. Onder andere met de autoprocedure: dat je mensen uit een auto moet krijgen. Daar zijn regels voor. Ik heb gelukkig maar een keer in de lucht hoeven schieten, een waarschuwingsschot. Ik heb wel een aantal keren gedacht: nu gaat het gebeuren. Maar ik heb nooit recht op iemand hoeven schieten. Daar ben ik ongelofelijk dankbaar voor. Dat wil je niet. Ik wil niet iemand neerschieten.’

Je bent altijd je mond blijven gebruiken?

‘Als je je mond goed gebruikt, kun je vaak uiteindelijk zelfs als je je vuurwapen móét trekken, het weer veilig opbergen. Dat is ervaring. En goed kijken naar oudere collega’s, daar kunnen we veel van leren.’

Wat ontdekte je toen je droom in vervulling ging en je wijkagent werd?

‘Van een plaatsvervangende teamchef kreeg ik de kans om ergens een wijk waar te nemen. Mijn hart ging open. Heerlijk! In de wijk zijn, rondpionieren, dingen aanpakken, met mensen in gesprek gaan. Niet alleen naar de cijfers in de computers kijken. Nee: wat vindt de burger? Voelt hij angst of niet in de wijk? En dan blijkt wat in de cijfers staat niet altijd te kloppen met het gevoel van de burger. Het kan zijn dat de burger bang is voor overvallen, terwijl er al vier jaar geen overvallen meer zijn geweest. Dan ga je kijken, wat kunnen wij samen betekenen zodat het veiligheidsgevoel sterker wordt. De politie moet dat aapje niet op de mouw nemen, maar het samen aanpakken. Met de gemeente en de ondernemers. Dat is mooi.’

Daar had je de ruimte voor, om het zo te doen?

‘Ik had de tijd, maar ook vaak niet. Dan deed ik het tussen de soep en de aardappels door. Je moet creatief zijn met je tijd. Je kunt je boterhammetjes opeten op kantoor, maar Wilco Berenschot, mijn maat, heeft dat in zijn oude wijk in Rotterdam bij de mensen thuis gedaan. 250 keer! Hij belde tussen de middag random aan bij mensen, zoals in Man bijt hond, om zijn boterham op te eten. Dat ben ik ook gaan doen. Dan raak je aan de praat. Wat leeft er nou? En ook bij zorginstellingen, verpleeghuizen, bedrijven. Dan ging ik bij de Jumbo aan de koffiecorner zitten om daar mijn boterham op te eten. Dan heb je de mooiste gesprekken. Je krijgt zo veel informatie. En de ondernemer is blij dat er een politieagent in uniform in zijn winkel is.’

Je belt ook gewoon aan bij mensen thuis. Dus dan staat er ineens een reus van een agent voor de deur, van twee meter vier, met een pistool op zijn heup en die zegt: ‘Ik kom effe een boterhammetje eten’?

‘Ja, maar het is wel de toon die de muziek maakt. Ik kan me kwetsbaar opstellen als agent. En overal waar ik kom wil ik met mensen het gesprek aangaan. Als ik in Deventer op een bankje naast iemand zit, vraag ik: hoe is het nou, het leven hier? En mensen zijn hartstikke blij. Dan gaat die rugzak af. En dan komt alle informatie. Wij moeten achter de voordeur komen. Anders krijg je niet de echte informatie.’

‘Ik ben ook een keer bij een zorginstelling wezen eten die mij had uitgenodigd omdat er iemand jarig was. Zijn wens was dat Joost kwam eten en ik mocht ook nog zeggen wat we gingen eten. Hoe mooi is dat?! Die glimlachende mens! Door mensen een halfuurtje te geven.’

Ik neem aan dat je een baaierd aan problemen openvouwt. Wat kun je als politieagent met al die schrijnende ellende?

‘Als goede wijkagent moet je alle kennis delen met je collega’s, met je partners, met de gemeente. Je moet het niet bij je houden. Je moet ook niet denken dat je het zelf kan regelen. Je moet het met elkaar doen, het veiligheidsprobleem in het midden laten. Daar kunnen we veel mee doen de komende jaren. Niet de aap op de schouder nemen. Als ik een jeugdcasus had in mijn wijk, gaf ik dat door aan een collega die interesse had in jeugd. Ga er maar mee aan de slag. Het wordt Gebiedsgebonden Politie (GGP) genoemd – ik vind het eigenlijk Gebiedsgebonden Veiligheid – maar als je het met elkaar doet krijgen de mensen in de wijk uiteindelijk een veiligheidsgevoel. Er ontstaat cohesie.’

Heb je nooit te veel van jezelf gevraagd?

‘Nou ja, ik had ook weleens mijn diensttelefoon uit moeten zetten. Ik was soms 24/7 wijkagent.’

Ben je een keer voor de bijl gegaan?

‘Nee. Ik kwam een keer op vrijdagavond na een zware waterpolotraining thuis en mijn telefoon ging af. En die ging nog een keer af. Mijn dochters zeiden, pap, je werktelefoon. Ik dacht, ja, ik ben echt heel moe, ik moet eten. Bleek een frituur bij mij in de wijk overvallen. Dan kan je maar één ding doen: je uniform aantrekken en naar je wijk gaan. Want die heeft je nodig. Als wijkagent moet je er zijn voor je wijk. Ik heb daar geen spijt van.’

Je hebt inmiddels de wijk achter je gelaten. Hoe komt dat?

‘Ik zocht regelmatig de media op. Dus ik viel op. Dan krijg je andere vragen. Ik werd door een collega, Mike Hensen, die ik hoog heb staan, gevraagd of ik een pitch wilde houden voor alle eenheidschefs van Politie Nederland. Die komen elke woensdag bij elkaar in Den Haag. Wat speelt er in Nederland? De pitch mocht vijf minuten duren. Hoe vond ik dat de wijkagent in zijn wijk zou moeten staan? En wat moet de Politie Nederland voor de wijkagent doen? Ik had stress tot in mijn diepste tenen! Twee dagen van tevoren kreeg ik te horen dat het tien minuten mocht duren, dus met mijn chef Ria Faber heb ik dat stuk helemaal herschreven. Dan sta je daar als wijkagentje voor al die chefs, en de korpsleiding, dat was spannend. En vet. Daarna is het gaan rollen. Frans Heren, die de portefeuille GGP onder zich heeft, vroeg of ik voor hem wilde komen werken. En daar zei ik volmondig ja op.’

Wat hield dat in?

‘Inspireren wil ik het niet noemen. Samen met Wilco Berenschat ga ik het land in als ambassadeurs. Wij hebben de afgelopen drie jaar tachtig steden bezocht. Overal gingen wij het gesprek aan met de teams. De wijkagent, de chef, de dames en heren van de balie. Met alle lagen van het politiebureau. Wij kwamen vooral informatie halen. En tips doorgeven. Als ze in Noordoost-Groningen een probleem hadden met ondermijning in de haven, konden wij zeggen, ga eens kijken in Rotterdam, daar doen ze mooie dingen. Wij verzamelden informatie en gaven dat terug aan onze leidinggevende.’

Jullie hebben meegedaan aan een socialdesignproject bij de politie: From the police with love. Jij werd gekoppeld aan Lucy van Dorst.

‘Wow. Ik werd gevraagd door Arnoud Grootenboer. Ik ben het gesprek aangegaan. We zaten in Utrecht boven op een terras. Ik bestelde een colaatje light. “We hebben hier geen cola meneer, we hebben alleen maar sapjes.” Ik dacht, waar ben ik in beland? Maar ik zei weer volmondig ja omdat ik nieuwe dingen wilde doen. Ik wilde mezelf ontplooien als mens en als collega.’

‘Lucy is al meer dan twee jaar aan mij gekoppeld. Wow! Het was een rollercoaster. In het begin dacht ik: waar heb je het over? Wat gaan we überhaupt doen? Wat moet ik doen? De collega’s in Weert hadden het over geitenwollensokken.’

Waar kwam zij mee?

‘Ik moest met een probleem komen. In mijn wijk waren er mensen die niet bekend waren bij de politie of bij de zorginstellingen. Wij noemden dat de vergeten mens. Mensen waarvan ik wist dat ze een behoorlijke rugzak hadden. Mensen die mij belden: “Joost, als het dadelijk niet goed met me gaat en uiteindelijk komt de politie, laat ze dan via de achterdeur komen. Dan weet ik dat het goed is. Komen ze via de voordeur, dan raak ik misschien in paniek en wordt het knokken.” Ik ken die mensen omdat ik het gesprek met ze ben aangegaan. Ik noem dat investeren in vredestijd, zodat je in oorlogstijd kunt oogsten. Het was een mooie trip. We hebben in Eindhoven op de Dutch Design Week gestaan!’

Denkt zij anders dan jij als creatieve politieagent?

‘Zij heeft met mij een soort kaarten bedacht die mensen konden invullen. De achterkant kon je eraf weken en dan bleken er zaadjes in te zitten die je kon planten. Dat werd een bloem. De manier van denken, anders denken, heeft bepaalde dingen in mij losgemaakt. Ik kijk op een andere manier naar veiligheidsvraagstukken. Zij heeft lades in mij geopend. Ik dacht, nou gaan we los. Zo zijn Wilco en ik aan onze anderhalvemeter-corona-arm gekomen. Zonder Lucy hadden wij dat nooit bedacht.’

‘In het begin van de coronapandemie vroegen wij ons af, met de eerste groep wijkagenten die meedeed aan Social Design Politie, wat kunnen we doen om toch contact te maken? Daar kwamen hilarische dingen uit. Wilco en ik, wij gaan altijd met z’n tweeën op pad, wij kwamen op het idee om een arm van een paspop te vragen in een winkel. Wilco heeft het voor elkaar gekregen bij C&A in Rotterdam. Zijn vrouw heeft er de mouw van een polo met lange mouwen aan vastgemaakt. En wij met die arm de straat op. De anderhalvemeter-arm. Zo konden we mensen toch een hand geven. Wat je dan ziet, dat is geweldig. Mensen gaan stralen. Het ijs is meteen gebroken. Van Groningen tot aan Zeeland, van Limburg tot aan de Waddeneilanden.’

En de burgers die worstelen met veiligheidsvraagstukken nemen je nog steeds serieus?

‘Het was onrustig geweest in Urk. Dus wij naar Urk. Wij hebben onszelf in het diepe gegooid. In het hol van de leeuw. En wat mensen er ook over roepen, Urk was een warm bad. Wij zijn er in burger en in uniform in gesprek gegaan. Wat leeft er nu? Met politiek, gemeente, ondernemers, scholieren, de Rotary, de kerk. Wij hebben zulke mooie dingen gezien.’

Namelijk?

‘De cohesie in het dorp zelf. De saamhorigheid. Ze willen echt dingen doen met elkaar. Je moet er niet komen met een grote camera. Er zijn veel mensen die Urk in het slechte daglicht willen zetten. Wij wilden kijken naar de mooie dingen in Urk. En de samenwerking juist versterken. Dat was bijzonder.’

En kon je iets teweegbrengen in de spanningen die er zijn?

‘Veranderen? Je zet wel iets aan. We zijn er nog niet klaar, maar we hebben er mooie dingen gedaan, daar ben ik van overtuigd.’

Je werkt nu al twee jaar samen met een kunstenaar. Zij heeft de creativiteit bij jou geopend?

‘Ja, meer creativiteit. Op een andere manier denken over veiligheidsvraagstukken. Daar ben ik haar ook dankbaar voor.’

Ze zegt niet: ik zou het zo doen. Ze verzint niet zelf de oplossingen?

‘Nee, zo werkt het helemaal niet. Het is een reis, je stapt samen op, gaandeweg komen die dingen. In het begin dacht ik: waar gaan we naartoe? Ik wil het ook kunnen zien. Dan zegt zij: wacht maar af. Dan werkt zij iets uit wat we samen hebben bedacht.’

Zo hebben jullie portretten verzameld van burgers?

‘We hadden om "bijsluiters" gevraagd. Wat is jouw bijsluiter? Hoe moet iemand jou benaderen in tijden van crisis?’

Dat vind ik best een moeilijke vraag.

‘Ik heb een oproep gedaan op mijn eigen Facebookpagina. En ik kreeg zeshonderd van die bijsluiters. We hadden er zelf ook een paar uitgeschreven, dus van een fictief persoon, als voorbeeld voor de mensen. Heel inspirerend. En bruikbaar!’

Vroegen je collega’s zich niet af, wat kan ik ermee als ik in een crisissituatie terechtkom?

‘Je wilt mensen tot denken aanzetten. Dit is niet dé oplossing. Iedere wijk is verschillend. Iedereen doet het op zijn eigen manier. Kijk, voor de kerst had ik persoonlijke kerstkaarten geschreven. Voor mensen waar het misschien niet goed mee ging, of die ik de laatste tijd niet meer gezien had. Ik schreef een kaart echt met een persoonlijk bericht. Dus niet van “Fijne feestdagen, groetjes, Joost”. Dan belde ik aan en gaf die kaart. Ja, en dan ga je naar binnen en drink je koffie. Zo had ik die persoon wel weer gezien. Kon ik polsen hoe hij nu staat in het leven. En dat zette ik om in het systeem, zodat de collega’s het ook wisten. Er zijn tienduizend van die ideeën, en er zijn honderden collega’s die dit op een of andere manier doen.’

Ik vind het ontwapenend. Wanneer doe je dat dan, slaap je wel?

‘Dat kan je toch gewoon tijdens je diensttijd doen?! Ik deed er ook geen honderden, maar vijfentwintig. Je hoeft ook geen uur bezig te zijn. Een kerstkaartje schrijf je zo.’

Maar je moet er wel de tijd voor hebben. En je moet het verantwoorden naar je leidinggevende?

‘Ik kan het verantwoorden, want ik weet hoe het is in mijn wijk. Ik durf met zekerheid te zeggen dat ik een goede informatiepositie had, toen. En ik ging ook bij de louche types langs. De criminelen. Voor mij is iedereen gelijk. En de regels waren duidelijk. Het is een kat-en-muisspel. De ene keer wint de boef, de andere keer win ik. Even goeie vrienden. En ik heb altijd in mijn woonplaats gewerkt; als je geen fair play speelt dan gaan de ruiten eruit. Ik race in uniform op mijn fietsje, als ze mij kwaad hadden willen doen, was het heel makkelijk. Ik ben twee meter vier, iedereen kent die Lange. Ze zijn nooit bij mij aan de deur geweest. En ik ben er ook nooit bang voor geweest.’

Omdat er wederzijds respect is?

‘Je moet eerlijk zijn. Als iemand naar het bureau moest komen om aangehouden te worden, dan zei ik dat van tevoren. Kom nou maar naar het bureau. Doe je het niet, dan komen we je om 06.00 uur halen en worden je kinderen wakker. Met eerlijkheid krijg je veel gedaan.’

Het schijnt wel zo te zijn dat de mores in de criminaliteit verharden.

‘Zware criminelen belden weleens. Dan moet je zakelijk zijn. In die zin dat je zegt: hier kan ik niks mee. Ik ga geen dingen voor ze doen.’

Dat soort telefoontjes...

‘Nee, helemaal niet. Meer van: “Joh, ik heb een brief gekregen, ik moet naar het bureau komen. Weet jij daar iets van?” Dan zei ik, er staat toch een naam onder van een collega? Dan moet je die bellen.’

Fascinerend dat social design laat zien hoe je creativiteit in kan zetten bij het politiewerk. Is het voor iedereen geschikt?

‘Dat is een goeie vraag. Ik denk het niet. Je moet ervoor openstaan. Anders moet je er niet aan beginnen. Maar als je je als persoon en als politieagent wilt ontwikkelen, zou ik zeggen, neem contact op met Arnoud [Grootenboer] en Marjon [van Gelderen]. Lees het boek Zij zijn altijd bereid het gesprek aan te gaan. En ik hoop dat we er als organisatie de komende jaren veel van horen.’

Jij bent creatief. Zijn mensen creatiever dan ze denken?

‘Dat denk ik. Maar dat laatje moet opengetrokken worden. Soms heb je net even dat duwtje nodig. Omdat we bang zijn voor het onbekende. Maar hoe mooi is het als je toch het avontuur aangaat.’

Hoe kijkt de 'legerleiding' hiernaar?

‘De Nederlandse politietop kijkt positief naar From police with love. Al is het iets nieuws. Ik vind ook niet dat je het groots moet wegzetten. Het moet rustig aan, druppelsgewijs. Niet van boven erin gooien, dat werkt niet, in geen enkel bedrijf of onderneming. Dan zetten mensen de hakken in het zand. Het moet van onderop komen, mensen moeten zelf de meerwaarde ervan zien.’

Jij hebt een speciale band met je partner, Wilco Berenschot.

‘Ja, Wil, onze krullenbol. Wij zijn een Siamese tweeling. In de portefeuille hebben we elkaar goed leren kennen. Wilco kwam al bij de mensen thuis, hij heeft ook een pop-upbureau.’

Wat is dat?

‘Hij merkte dat politiebureaus uit zijn wijk verdwenen. En hij vond dat de politie wel in de wijk moest zijn. Als ergens een leegstaand pand was, ging hij naar de makelaar en vroeg of hij er een paar weken gebruik van mocht maken. Dan zette hij er een bord voor: ‘Te bereiken op… Hij was er niet de hele tijd, maar mensen wisten dat er een pop-upbureautje was. Ik ben het ook gaan doen, heel bijzonder.’

‘En ook Man bijt hond. In dat programma had je een item dat heet Van moddergat naar…, ze trokken een lijn. Hoe vet zou het zijn als wij ook zo’n lijn zouden trekken. Dat hebben we gedaan, van Noordoost-Groningen tot Zuidwest-Zeeland. Wij vonden dat we politieteams moesten aandoen die niet dagdagelijks in het nieuws waren. Gingen wij informatie ophalen bij de ondernemers, de burgers, de burgemeester. Hoe is het nou in de wijk? Hoe denken jullie over de politie? Hoe zou de samenwerking beter kunnen? Dat deden we op maandag. Ik maakte er een filmpje van en dat lieten we op dinsdag aan het politieteam zien. We noemden dat de Agent bijt hond-tour.’

Humor maakt iets los?

‘Tuurlijk. Iedere wijk heeft wel een paar opvallende personen die alle politieagenten kenden. Het is leuk om die te tonen. En daarna kwam corona. Toen bedachten we de Tour de jour. We gingen naar plaatsen, met de anderhalvemeter-arm, waar normaal gesproken veel toeristen kwamen. En nu dus niemand. Drielandenpunt. Het Vrijthof, de Dam, het Vondelpark, de Wallen, Paleis Soestdijk. We spraken met de enkeling die op straat was. Hoe voelen jullie je qua veiligheid? We namen de collega’s mee, maakten filmpjes voor de plaatselijke media. Zo van: kom langs, kun je de politieteams in een positief daglicht zetten.’

’En toen dachten wij, de politie moet vaker naar buiten, maar dat moet politiek Den Haag ook. Binnen twee weken hadden we met alle politieke partijen in de Tweede Kamer een afspraak gemaakt, met de woordvoerders veiligheid, de korpsleiding wist ervan, we zetten op het plein voor de Tweede Kamer onze tafel en twee stoeltjes op, daar spraken we een voor een met Baudet, Azarkan, Van Dam… met iedereen. En dan stelden wij de vraag; welk veiligheidsvraagstuk ligt u aan het hart? Daarna gingen wij in een stad, dorp of wijk in Nederland, niet in Den Haag of hun eigen woonplaats, maar buiten hun comfortzone, een bijeenkomst regelen midden in de wijk, om over dat vraagstuk een gesprek aan te gaan met burgers, politie, netwerkpartners en die politicus.’

‘Als iemand bijvoorbeeld van D66 was, gooiden we ook een lijntje uit naar de plaatselijke D66. We maakten pamfletten met hun posities. Burgemeester, Tweede Kamerlid, jeugd, wijkagent, inwoner. Iedereen ging natuurlijk bij zijn papiertje staan, maar daarna gingen we doorschuiven: het Tweede Kamerlid werd ineens burger. En andersom. En dan kun je vragen: je bent nu lid van de Tweede Kamer, wat zou jij nou doen met dit veiligheidsvraagstuk? Enzovoorts.’

‘Toen dachten we, hoe vet zou het zijn om aan te bellen bij het kantoor van Rutte. Zo gezegd, zo gedaan. Wij ernaartoe met onze tafel en stoelen. Heel brutaal. En ook wel heel nederig. Bij het kantoor wisten ze al wie we waren, ze hadden de verhalen al gehoord. We zeiden, we willen graag de persoonlijke assistent van meneer Rutte spreken. De volgende week werden we op maandagavond gebeld. Morgenmiddag heeft hij een gat, hij maakt een half uur tijd. Dat half uur werd meer dan een uur. Schitterend!’ 

Wat vond je zo schitterend?

‘Voor mij was het een eer om met meneer Rutte te mogen praten. Het was een open gesprek. En niet met de stropdas recht. We hadden natuurlijk vlaai meegenomen van de plaatselijke bakker die ik speciaal voor hem heb laten maken. De bakker had hem om zes uur al klaar, want ik woon in Limburg en ik moest naar Den Haag. Ja, gewoon heel bijzonder. We hebben het ook gedaan bij onze eigen baas, Grapperhaus, daar zijn we ook geweest.’

‘Vorig jaar, midden in de zomer, Black Lives Matter was net geweest, werden we door collega’s gevraagd om naar de Bijlmer te komen. Wilco en ik zeggen altijd, het maakt niet uit waar je ons zet. Of je nou in uniform bent of in burger, je maakt jezelf kwetsbaar. Je moet jezelf figuurlijk naakt durven geven. We zijn dus naar het winkelcentrum in de Bijlmer gegaan, met onze klaptafel onder de arm. Ik had nog nooit schaafijs gehad. Heerlijk. De lekkerste roti ook gegeten. Mensen waren heel open. Ik liep naar de mensen toe, en zei: “Ik ben Joost, ik ben zoals je ziet vrij groot, blonde haren, blauwe ogen. Ik heb drie dochters en ik kom uit Limburg, maar hoe is het om hier te leven in de Bijlmer? Als ik hier zou gaan wonen, hoe is het dan voor mij? Ik heb hele mooie gesprekken gehad. Waar ook schrijnende dingen in aan bod kwamen waar ik nooit over had nagedacht. Als ze solliciteren en hun cv is tien keer sterker dan dat van mij, omdat ze een andere naam hebben hoeven ze niet eens op gesprek te komen. Dat is maar een voorbeeld. Maar het voelde als een warm bad voor mij. Meerdere mensen hadden een zangvogel bij zich. Die nemen ze overal mee naartoe. Ik vroeg, als er brand komt in je woning, wat ga je dan als eerste redden? Ja, mijn vogels. Dat had ik nog nooit gezien.’

En toen waren je collega’s overtuigd?

‘Ik weet nog, toen we aan het einde van de dag naar huis gingen zei een van mijn collega’s tegen ons: “Leuk gedaan, maar jullie zijn toch eigenlijk acteurs?” Serieus! Ik zei: “Nee, we zijn geen acteurs, zo zijn wij.” “O echt? Dat is wel bijzonder.”’

Er is een onuitputtelijke bron van creativiteit bij jullie aangeboord. Jullie zijn zelf social designer geworden.

‘We hebben duizenden mensen gesproken. Van de minister-president tot aan de putjesschepper. Al die informatie hebben wij tot ons genomen. En we houden er niet van, maar we zijn tot een conclusie gekomen en die hebben wij op papier gezet. Dat heet De blauwe uitdaging. Niet alleen de politie maar heel Nederland zou er meer mee moeten doen.’

Dat is een intern document?

‘Het staat nog in de kinderschoenen, maar we willen er meer mee doen. Bijvoorbeeld: We spraken een keer met een ambulanceverpleegkundige. Die vertelde over een spoorwegovergang bij hem om de hoek. En je raadt het al, daar gaat weleens iemand voor de trein staan. Dat is zo ellendig, daar zou ik wel iets mee willen doen, zei hij. Hoe zou het dan zijn als je als burger samen met de politie en de gemeente en de ondernemers en de Rotary (die doen veel aan goede doelen, maar vaak ver weg) iets aan dat veiligheidsvraagstuk zou kunnen doen!’ 

Verlang je weleens terug naar het werk in de wijk?

‘Ja, maar ik denk dat ik nu meer kan betekenen voor mijn organisatie en voor de buitenwereld.’

Luister meer:

Lees ook: