Een duurzaam kledingbedrijf is... een failliet kledingbedrijf
Als je naar de problemen van de kledingindustrie kijkt, is het makkelijk en verleidelijk om de verantwoordelijkheid neer te leggen bij individuele bedrijven. Dit is niet alleen onterecht, maar ook riskant.
Stel je voor: je bent de CEO van een bedrijf als H&M, Inditex (het moederbedrijf van Zara) of Nike, drie van ’s werelds grootste (kleding)bedrijven. Je maakt je zorgen om het klimaat en vindt duurzaamheid en rechtvaardigheid belangrijk. Het liefst wil je dat je bedrijf 100 procent maatschappelijk verantwoord en milieuvriendelijk opereert.
Je zet alles in het werk om dit mogelijk te maken. Hierdoor nemen de bedrijfskosten gigantisch toe, waardoor je het aflegt tegen concurrenten als Primark, Adidas en Puma omdat zij niet dezelfde ethische normen hanteren. Je bedrijf wordt minder winstgevend en de waarde van de aandelen keldert. Uiteindelijk wordt je bedrijf overgenomen of gaat het failliet; je baan raak je kwijt, die wordt ingenomen door iemand met minder hoge ethische standaarden.
Wat doe je?
Internationale concurrentie: de grote boosdoener
Het mag dan een hypothetische situatie zijn, een businessmodel veranderen dat in de kern niet duurzaam en eerlijk is, is in het huidige systeem waarin (kleding)bedrijven opereren een haast onmogelijke opgave – tenzij je je eigen bedrijf naar de knoppen wilt helpen.
Dit is wat John Bunzl en Nick Duffel beschrijven in hun boek De oplossing is SimPol: de uitweg uit de vernietigende spiraal van het neoliberalisme. Hierin laten ze zien hoe bedrijven en overheden vastzitten in een systeem van internationaal concurreren. En dát weerhoudt ze ervan om actie te ondernemen richting eerlijke en duurzame productie.
Tijdens het lezen realiseerde ik me: individuele bedrijven verantwoordelijk houden voor alles wat er misgaat bij kledingproductie is niet alleen onterecht, maar ook riskant.
Onterecht omdat de uitbuiting, de vervuiling en de verspilling in de kledingindustrie niet door kledingbedrijven zelf gecreëerd worden, maar een resultaat zijn van wat Bunzl en Duffel de ‘NMC’ noemen: de negatieve concurrentiespiraal.
Omdat kapitaal en werk zich tegenwoordig vrijelijk over de gehele wereld kunnen bewegen, op zoek naar het beste rendement, zijn overheden en bedrijven wereldwijd verwikkeld geraakt in één grote concurrentiestrijd.
In een geglobaliseerde wereld heb je overal concurrenten, en zal een bedrijf dat zich netjes probeert te gedragen waarschijnlijk het onderspit delven
Een voorbeeld dat ik tijdens het schrijven over de kledingindustrie regelmatig tegenkom: Bangladesh is voor een groot deel van haar exportinkomsten afhankelijk van de kledingindustrie. Het land is bang dat wanneer zij de minimumlonen in het land en de sector verhoogt, kledingbedrijven hun productie naar landen verplaatsen waar de lonen lager zijn. Hierdoor blijven minimumlonen ver onder een leefbare standaard. Kledingbedrijven zijn op hun beurt weer bang dat wanneer de loonkosten omhoog gaan, hun concurrenten in goedkopere productielanden hen voorbijstreven.
‘In een geglobaliseerde wereld waar je concurrenten zich overal ter wereld kunnen bevinden, zal een bedrijf dat zich netjes probeert te gedragen waarschijnlijk het onderspit delven’, schrijven Bunzl en Duffel.
En hoe zit dat dan met een bedrijf als Patagonia? Dat hanteert hoge ethische standaarden en boekt jaar op jaar meer winst. De verklaring in SimPol luidt dat het voor één groot bedrijf in een bepaalde marksector misschien aantrekkelijk en lucratief is om ecologische en maatschappelijke verantwoordelijkheid tot een nichemarkt te maken, maar dat dit het voor concurrenten moeilijker maakt om Patagonia’s voorbeeld te volgen. Om de concurrent bij te benen moet je flink wat geld investeren. En dan is het nog maar de vraag hoe onderscheidend je dan nog bent ten opzichte van dat andere merk.
De werkelijke problemen blijven buiten schot
Hebben individuele bedrijven dan helemaal geen verantwoordelijkheid? Jawel: De CEO’s van Nike, H&M of Inditex zouden er alles aan moeten doen om te zorgen dat uitbuiting en milieuvervuiling zoveel mogelijk wordt tegengegaan in hun productieketens. Maar het is belangrijk om te realiseren dat ze beperkt zijn in hun invloed en dat ze niet in staat zijn om de problemen op te lossen.
Om die reden is het dan ook gevaarlijk om te blijven focussen op individuele bedrijven en hun honger naar meer winst als het grote kwaad te zien. Een frame dat met name door media en maatschappelijke organisaties continu wordt herhaald.
Waarom het gevaarlijk is? Omdat het werkelijke probleem dan buiten schot blijft en er zo ook geen oplossing voor komt.
Concurrentie is een veel krachtiger aanjager dan hebzucht
Het is best begrijpelijk dat de media en ngo’s vooral kijken naar de merken zelf. Ik heb mezelf er ook vaak genoeg schuldig aan gemaakt. De hebzuchtmotor, zoals Bunzl en Duffel het noemen, is momenteel zo duidelijk aanwezig dat we al snel geneigd zijn die de schuld te geven. Dit doen we omdat voorbeelden van hebzucht of wangedrag gemakkelijker te herkennen zijn. Maar concurrentie is een veel krachtiger aanjager dan hebzucht, met hachelijkere gevolgen. En dus zouden we ons daarop moeten richten.
Naast de vraag hoe die negatieve concurrentiespiraal aan te pakken is, is het minstens zo belangrijk om te begrijpen waarom het vaak niet lukt om de discussie te verschuiven naar een groter perspectief. Naar een meer systematisch niveau. Zelf denk ik: vanwege de complexiteit.
Het is makkelijker om te laten zien of benadrukken hoe erbarmelijk de omstandigheden in een Bengaalse fabriek waarin kleren voor bedrijven als H&M, Zara of Primark in elkaar worden genaaid, dan een verhaal te vertellen over hoe het komt dat bedrijven hiertoe in staat zijn. Wat ze daartoe heeft gebracht en waarom de situatie nauwelijks tot niet verandert, of verbetert. Ik geloof oprecht dat er genoeg CEO’s van bedrijven bestaan die begaan zijn met de wereld, en de beste bedoelingen hebben, maar dat als ze eenmaal bedrijfsmatige keuzes moeten maken, ze deze overwegingen naast zich neerleggen.