Het bizarste idee dat de mens ooit bedacht: dat je een stukje grond kunt bezitten
Stervende ecosystemen, uitbuiting, ruimtegebrek: de grote problemen van de mensheid zijn bijna allemaal ontsprongen aan het idee dat ‘land’ iets is dat je privé kunt bezitten. Willen we de planeet leefbaar houden en een écht democratische samenleving, dan moeten we beginnen bij de grond onder onze voeten.
Hoe kan grondbezit eigenlijk bestaan? Ik vind het opvallend dat deze basale vraag zo weinig wordt gesteld. Ons huidige systeem van eigendom en zeggenschap over land veroorzaakt zo veel van onze grootste problemen: het verdwijnen van diersoorten en ecosystemen, de uitsluiting en marginalisering van zo veel mensen, het gebrek aan woonruimte in talloze steden – in hele delen van de wereld zelfs –, het gebrek aan publieke ruimte in onze steden, dat we nauwelijks toegang hebben tot de natuur...
Al deze gigantische problemen zijn geworteld in grondbezit. Toch zetten we er zelden vraagtekens bij. Ons stelsel van grondbezit heeft zelfs zo’n sterke grip op onze verbeelding dat alleen al het onderwerp op tafel leggen als grensoverschrijdend voelt.
Er is een diepgewortelde en nooit bevraagde aanname dat je, als je geld op de bank hebt, ook automatisch het recht hebt om natuurlijke rijkdommen te bezitten. Met genoeg geld kun je bergketens kopen, complete vlaktes, hele stadsdelen, zo veel mineralen en andere natuurlijke hulpbronnen als je maar wil.
Maar waarom? Welk principe ligt daaraan ten grondslag?
Waarom mag jij je hulpbronnen toe-eigenen – en daarmee anderen het gebruik ervan ontzeggen? Dit geldt niet alleen voor land, maar ook voor de lucht. Waarom mogen sommige mensen zo veel fossiele brandstoffen verstoken? Waarom mogen sommige mensen zoveel meer dan anderen bezitten, en zo de planeet onleefbaar maken voor anderen? Het heeft ook te maken met wat we eten. Waarom vinden sommige mensen dat ze het recht hebben om elke dag biefstuk te eten, of schaarse vissoorten, ook als dat de ecosystemen vernietigt die we nodig hebben om in leven te blijven?
Het is niet te geloven dat we deze vragen niet de hele dag door stellen – dat ze überhaupt niet worden gesteld. Sterker nog: de meeste mensen staan met de mond vol tanden als je ze vraagt waarom ‘geld hebben’ je automatisch het recht geeft op natuurlijke rijkdommen – ze hebben de vraag nog nooit gekregen. En wie hem wel krijgt, haalt vaak in lichte paniek John Locke aan, de beroemde zeventiende-eeuwse filosoof, en zijn fameuze Second Treatise of Government uit 1689.
Een krankzinnig principe: graaf een gat in de grond en de grond is van jou
Lockes traktaat vormt in feite de basis van onze eigendomswetten – zelfs van de hele moderne economie. In mijn optiek is het een volslagen krankzinnig stuk tekst. Locke stelt dat ons recht om natuur te bezitten wordt gevestigd zodra we die natuur ‘vermengen’ met onze arbeid. Oftewel: als je een stuk fruit van een boom plukt, of een gat in de grond graaft, dan bezit je die grond of die appel omdat je je arbeid ervoor hebt ingezet. De grond wordt als het ware van jou omdat je er, in dit geval, een gat in hebt gegraven.
Deze notie, van het ‘vermengen’ van jouw arbeid met de grond of met natuurlijke rijkdommen, is fundamenteel gebleken. Het is de stilzwijgende aanname achter de manier waarop het moderne leven is ingericht. Mede dankzij de eminente jurist William Blackstone, die het idee in de achttiende eeuw verder hielp verspreiden, dook Lockes principe in grote delen van de wereld op in allerlei wetten. In feite kon je de zeggenschap over een mooi stuk land of natuurlijke rijkdommen verkrijgen omdat jij, een van je voorouders, of degene van wie je het land kocht, er ooit arbeid op had losgelaten.
Laten we dit idee eens nader bekijken. Om te beginnen gaat het uit van een jaar nul, een startpunt. Je kunt ergens komen opdagen als de eerste persoon ooit – de kolonist die aankomt op blanco grond, een stuk land waar voordien niemand ooit recht op had, om de simpele reden dat er niemand wás. Locke is hier vrij expliciet over. Hij zegt: ‘In den beginne was heel de wereld Amerika.’ Met andere woorden: nergens waren mensen, de wereld lag voor het grijpen.
Natuurlijk wás de hele wereld ‘Amerika’ – maar niet zoals Locke bedoelde, want die wereld was al lang bewoond voordat de Europese kolonisten er aankwamen. Er woonden al miljoenen mensen die hun eigen vorm van landrecht hadden, ook al kenden ze het Europese concept van ‘landbezit’ niet. Het idee dat je een bepaalde rechtstitel hebt die jou exclusieve zeggenschap geeft over een stuk land en het vruchtgebruik ervan, was voor de oorspronkelijke inwoners van Amerika net zo vreemd als het idee dat wij de lucht om ons heen zouden kunnen bezitten.
Om in de Nieuwe Wereld die schone lei te creëren, werden miljoenen mensen vermoord
Maar om die schone lei te creëren waar Locke het over had – die terra nullius, het land zonder inwoners – moesten de mensen die er woonden er eerst van worden verwijderd. En dat gebeurde in de vorm van genocide. Gigantische aantallen mensen werden vermoord. Sommigen gingen dood aan ziektes, maar anderen werden verdreven en doelbewust in massamoorden omgebracht, allemaal om de plek te creëren waar de kolonist kon aankomen alsof hij (en om eerlijk te zijn was het bijna altijd een hij) de eerste persoon ooit was die dat stuk aarde betrad, om er zijn schep in te zetten. En door die schep erin te zetten, verklaarde de kolonist alle eerdere rechten op dat land nietig.
En niet alleen alle eerdere rechten, ook alle toekomstige rechten. Want volgens de Lockeaanse doctrine hebben jij, als je eenmaal je arbeid met het land hebt vermengd, en al je nazaten en alle mensen aan wie het land ooit wordt verkocht, er tot in eeuwigheid alle rechten op. Dat betekent dus dat iemand niet vijf jaar later kan aankomen, een schep in de grond kan zetten en zeggen: ‘Hé, ik vermeng mijn arbeid met dit land, dus nu is het van mij.’ Nee: als jij één keer je arbeid met het land hebt vermengd, heb je niet alleen alle eerdere rechten nietig verklaard, maar ook alle toekomstige.
Het hoeft niet eens jouw eigen arbeid te zijn die je eigenaar van de grond maakt
Het wordt nog gekker. Want het blijkt dat het niet eens je eigen arbeid hoeft te zijn, maar het kan ook de arbeid zijn van de mensen die voor jou werken. Dus de persoon die daadwerkelijk de schep in de grond zet, is vaak niet eens de persoon die de rechten op het land verkrijgt: dat is degene die de persoon in dienst heeft die de schop in de grond zet.
Als jij in 1689, toen Lockes Tweede Traktaat verscheen, op grote schaal landrechten probeerde te verwerven, in het bijzonder in Noord-, Midden- of Zuid-Amerika, dan gebruikte je hoogstwaarschijnlijk slaven. Die zette je aan het werk om in het land te graven, onder het motto: ‘Ik, als slavenbezitter, vermeng mijn arbeid met het land, want dit is mijn arbeid, ik bezit deze slaven.’
Dus wat Locke deed – misschien bewust, misschien niet – was het opstellen van een handvest met rechten voor slavenbezitters. En dat vormt de basis van onze huidige wetten en het economisch leven van vandaag. Het is in feite een verzameling gigantische leugens, leugens die zo groot zijn en zo vaak worden herhaald, en die zo diep doorgedrongen zijn in ons wereldbeeld, dat we ze niet meer kunnen zien als leugens. We stellen er geen vragen bij, we stellen niet eens de vragen die zouden kunnen leiden tot het bevragen van die leugens.
Gelijkheid? Wie bezit heeft, heeft meer rechten dan wie dat niet heeft
Het gevolg is dat de overgrote meerderheid van de mensen op aarde aan de verkeerde kant van de wet wordt geboren. We houden vast aan een bijna komisch concept van ‘gelijkheid voor de wet’, terwijl in alle landen grote delen van de wet gebaseerd zijn op eigendomsrechten. Dat betekent dat wie bezit heeft, veel meer rechten heeft dan wie dat niet heeft. Het eigendomsrecht is zo ontworpen dat mensen met bezit exclusieve rechten hebben ten opzichte van de niet-bezitters – om te zorgen dat de have-nots buiten het domein van de haves blijven.
Dit soort wettelijke toe-eigening kwam tot stand via een proces dat we ‘insluiting’ of ‘behuizing’ zijn gaan noemen, wat niks anders betekent dan het inpikken, vaak met geweld, van de hulpbronnen die vaak door andere mensen werden gebruikt, waar ze van konden leven. Om die hulpbronnen dan, als je ze eenmaal had afgepakt, te gebruiken als de basis voor jouw exclusieve privérijkdom.
Dit proces kwam in het zestiende-eeuwse Engeland goed op gang, om daarna over te waaien naar Ierland, daarna naar Schotland, toen naar de Engelse koloniën in het buitenland, en vervolgens naar de grote delen van de rest van de wereld. En het is ook vandaag nog aan de gang. Enorme stukken land worden ook nu nog geprivatiseerd en afgepakt, wat betekent dat de lokale, vaak oorspronkelijke bewoners, van hun land worden getrapt door grote bedrijven, door staten, door allerlei soorten private ondernemingen, door private eigenaars: de rijkdommen komen exclusief in de handen van de afpakkers terecht.
Meestal gaat dit gepaard met grote milieuschade. We hebben gezien hoe oerwouden worden gekapt in Zuid- en Centraal-Amerika, in Indonesië; we hebben gezien hoe regenwouden en de mensen die er woonden zijn vervangen door monoculturen: vee, soja, palmolie – hoe ongelooflijk rijke, diverse en onvervangbare ecosystemen moesten plaatsmaken voor een paar gewassen, alleen maar om een klein groepje mensen heel rijk te maken. Dit gebeurt nog elke dag – ook in de rijkste landen.
Huisvesting is schandalig slecht verdeeld – en dat wordt steeds erger
Neem een probleem waar iedereen zich zorgen over maakt: huisvesting. Op dit moment is in mijn land – het Verenigd Koninkrijk – het aantal woonhuizen ten opzichte van het aantal huishoudens groter dan ooit. Er zijn heel veel huizen, maar er zijn tegelijkertijd grote aantallen daklozen en nog veel grotere aantallen onderbehuisden: hele families wonen boven op elkaar in eenpersoonsappartementen. Mensen slapen op de bank, hebben nauwelijks een dak boven hun hoofd, en leven soms in ellendige omstandigheden.
Waarom? Nou, omdat heel rijke mensen veel bezit hebben, en heel arme mensen nauwelijks. Die heel rijke mensen hebben vaak meerdere huizen – tweede, derde, vierde, vijfde huizen – die meestal een groot deel van het jaar leegstaan. In elk van die huizen is vaak genoeg ruimte voor een gezin, misschien zelfs wel meer dan één gezin, maar ze worden doorgaans maar gebruikt door één stel, of zelfs maar één persoon.
De huisvesting is schandalig slecht verdeeld, en de verdeling wordt alleen maar schever omdat het huidige systeem van landbezit leidt tot sterke welvaartsconcentratie. Als jij bezit hebt, kun je dat inzetten om meer bezit te kopen: via de rente-inkomsten op je bezit, maar ook omdat je bezit in waarde stijgt. Dan kun je nog meer kopen, en daarmee nog meer kopen. Die spiraal blijft maar doorgaan als je er niks aan doet. Dat loopt uiteindelijk niet goed af, tenzij de overheid ingrijpt – vooral door belastingen en regelgeving. Anders eindigen we met steeds minder mensen die steeds meer bezit hebben, en raken nóg meer mensen buitengesloten. En die buitensluiting raakt allerlei aspecten van ons leven.
Wie bezit heeft, wordt steeds rijker en verkrijgt steeds meer bezit
Een van de dingen waar we tijdens de pandemie achter kwamen, is hoe belangrijk het is om groen om je heen te hebben. Het is van cruciaal belang voor ons geestelijk en lichamelijk welzijn,* zeker voor kinderen. Kinderen die opgroeien in groene omgevingen doen het op allerlei vlakken beter dan kinderen die omgeven zijn door beton en steen. Maar hoewel er ook in dichtbevolkte landen veel groene ruimte is, hebben we tot het overgrote deel geen toegang. In de meeste steden schiet de groenvoorziening ernstig tekort. En in de groene regio’s buiten de stad lopen we continu dezelfde rondjes.
Zelfs in een land als het mijne, dat zich maar wat graag ziet als wandelnatie, moeten we het doen met een paar voetpaden met aan weerszijden prikkeldraad, paden die deprimerende landschappen doorkruisen, terwijl landgoederen zich de mooiste delen van het landschap hebben toegeëigend, er muren omheen hebben gezet en bordjes met ‘verboden toegang’ hebben opgehangen.
We geven hier in het Verenigd Koninkrijk jaarlijks 3 miljard pond aan grondbezitters in de vorm van landbouwsubsidies,* maar we krijgen geen toegang tot waar we voor betalen – met uitzondering van zo’n 8 procent van het land. Van 92 procent worden we buitengesloten. Veel mensen in allerlei delen van het land hebben nauwelijks toegang tot die groene ruimte, ze voelen zich opgesloten in het afgemeten, aangeharkte, door mensen ingerichte landschap waaruit ze niet kunnen ontsnappen.
De Canadese hoogleraar sociale wetenschappen Kevin MacKay wijst op een opvallend en verontrustend patroon in de geschiedenis van ineenstortende beschavingen: dat instorten hangt samen met het steeds complexer worden van de beschaving, met bodemverlies, met energiegebruik. Maar de sterkste associatie is met de toename van oligarchische macht. Als er maar een klein groepje mensen de baas is, en de rest mag niet meedoen met de cruciale besluiten – zoals: wat doen we met het land? –, dan stort die beschaving in.
Omdat wat die oligarchen willen niet in het belang is van de maatschappij in het algemeen, maar alleen in hun eigen belang. Door alleen hun eigen exclusieve belangen na te jagen en de rest van de mensen uit te sluiten van de besluitvorming, richten ze de samenleving te gronde. En dat is precies wat we dezer dagen zien.
De fundamentele leugen van het kapitalisme: private rijkdom voor iedereen
Ik heb het al gehad over de fundamentele leugens die aan ons wettelijke en economische systeem ten grondslag liggen, maar er is nog een ándere gigantische fundamentele leugen, die je de fundamentele leugen van het kapitalisme kan noemen. Dit is het idee dat private welvaart voor iedereen bereikbaar is. Dat je, hoe arm en gemarginaliseerd je ook bent, onder het kapitalisme de kans hebt om ooit enorm rijk te worden, en grote hoeveelheden natuurlijke hulpbronnen kunt bezitten.
Om precies te zijn: het enige dat het kapitalisme op de been houdt is dat gigantische groepen mensen zichzelf zien als ‘tijdelijk om geld verlegen miljonairs’ – om een citaat aan te halen dat vaak onterecht wordt toegewezen aan John Steinbeck. We dénken dat we enorme rijkdommen gaan vergaren, ook al zijn we op dit moment nog straatarm.
Daarom houden we een systeem in stand waarin een paar mensen superrijk worden, ook al is kraakhelder dat het systeem op geen enkele manier distributief is, maar juist zorgt voor de concentratie van welvaart. Waarbij de welvarenden alleen maar rijker worden, en zij die geen bezit hebben nauwelijks een voet tussen de deur krijgen.
Toch is de premisse dat ook jíj kunt zijn zoals de mensen op tv: ook jij kunt een Kardashian zijn, een Koch-broer, een Donald Trump met een grote gouden toren met jouw naam erop: ook jij kunt dat privévliegtuig hebben, die gigantische ranch, dat geweldige landgoed. Dat is de belofte waarop de hele zaak is gebaseerd.
Iedereen superrijk? Daar is helemaal geen ruimte voor
Maar zelfs als het kapitalisme wél distributief was, zelfs als het wél iedereen de kans gaf om puissant rijk te worden, dan zou die belofte onmogelijk waargemaakt kunnen worden, om de simpele reden dat er niet genoeg ruimte voor is. We kúnnen niet allemaal een landgoed of een enorme toren met onze naam erop hebben. We kunnen niet allemaal een privévliegtuig met bijpassende landingsbaan hebben, want er is gewoon niet genoeg land voor. En uiteraard is er ook niet genoeg ecologische ruimte. Als iedereen zou leven als de extreem rijken, dan zouden we de planeet in een paar jaar frituren. De aarde zou nog sneller onbewoonbaar worden dan nu.
De notie dat wij allemaal private welvaart kunnen vergaren is dus fundamenteel onwaar. Om een voorbeeld te geven: zelfs als je geen privévliegtuig hebt, maar iedereen wel een tennisbaan en een zwembad en een kunstcollectie en een grote tuin met speeltoestellen voor de kinderen zou hebben, dan zou de stad Newcastle zo groot als Londen zijn; Londen zou heel Engeland bedekken, Engeland zou Europa bedekken en Europa zou heel de wereld bedekken. Er is niet genoeg ruimte als iedereen zo zou leven. De mogelijkheid bestaat gewoon niet. Het is een illusie.
Als iedereen zou leven als de extreem rijken, dan zouden we de planeet in een paar jaar frituren
En gepaard aan die illusie gaat een andere, nog veel grotere illusie: dat we allemaal gewoon door kunnen groeien, dat de economie kan groeien en groeien en groeien, oneindig, op een eindige planeet. Het gevolg van deze illusie is, om maar weer een voorbeeld te noemen uit mijn eigen land, dat voor Britten de wereldwijde ecologische voetafdruk neerkomt op het gebruik van ongeveer vijf hectare land en zee per persoon per jaar, terwijl de biocapaciteit in het Verenigd Koninkrijk in werkelijkheid slechts één hectare per persoon is.
Met andere woorden: ons luxueuze leven, het najagen van zo veel (of weinig) private luxe als iedereen op dit moment in dit land heeft, gaat ten koste van de hulpbronnen van anderen. We sluiten mensen buiten, beroven ze, zodat wij in ons eigen land lekker kunnen leven. Als iedereen ter wereld dat zou doen, dan hadden we vijf planeten nodig. Die hebben we natuurlijk niet, dus we moeten veel voorzichtiger omspringen met wat we hebben op deze ene planeet.
We kunnen dus niet blijven toestaan dat een handjevol mensen meer en meer neemt, de rest buitensluit en anderen de kans op een goed leven ontzegt, en onze levensondersteunende systemen kapotmaakt. Onze private welvaart gaat ten koste van het private levensbehoud van anderen.
Maar wacht even: er is wél genoeg ruimte
Dus wat nu? We willen allemaal een goed leven, we willen allemaal delen in de natuurlijke rijkdommen van de planeet, we willen niet worden buitengesloten, we willen niet gemarginaliseerd worden, we willen niet zo arm zijn dat we een kloteleven leiden. Maar hoe krijgen we dat in hemelsnaam voor elkaar als er niet genoeg ruimte is?
Welnu: er is wél genoeg ruimte.
Nee, er is niet genoeg ruimte voor private luxe voor iedereen, maar er is genoeg ruimte om iedereen te laten genieten van publieke luxe. Als we de ruimte maar slim genoeg gebruiken, dan is er genoeg voor geweldige openbare parken en zwembaden en musea en tennisbanen en kunstgalerieën en openbaar vervoer. Kortom: door meer publieke ruimte te creëren, creëren we meer ruimte voor iedereen. Terwijl: wanneer we private ruimte creëren, sluiten we de meerderheid van de mensen buiten, en blijft er juist minder ruimte over voor anderen.
Je ziet deze diepe ongelijkheid vooral in steden in armere delen van de wereld, waar grote groepen mensen in piepkleine huizen gepropt zitten, in aftandse omstandigheden, zonder enige publieke ruimte, zonder enige publieke voorzieningen, terwijl je in andere delen van de stad gigantische villa’s ziet, met grote tuinen en zwembaden en grote auto’s waarmee elke dag de wegen dichtslibben. Het is omdat sommige mensen zo veel hebben dat anderen zo weinig hebben.
Dit is een zero-sum game. Het is lang geleden dat er nieuw land is bij gekomen op deze planeet, dus als we meer land inpikken dan waar we recht op hebben, ontzeggen we anderen die natuurlijke rijkdom. Maar als we stedelijk land slimmer gebruiken, en ons primair concentreren op publieke voorzieningen – openbaar vervoer, openbare ruimte, publieke goederen – dan kunnen we publieke luxe voor iedereen krijgen. Mijn kreet daarvoor is: iedereen privé genoeg om van te leven, openbare luxe voor iedereen.
Waarom we veel sterkere gemeenschappen nodig hebben
Zeg ik daarmee dat grote stukken land staatseigendom moeten worden? Nee. Ik denk dat de staat een belangrijke rol moet spelen: zoals voor een gereguleerde samenleving onderwijs, gezondheidszorg en openbaar vervoer van cruciaal belang zijn, is het belangrijk te zorgen dat sommige mensen niet zo rijk en machtig worden dat ze de democratie om zeep helpen, en te zorgen dat er voor iedereen een economisch vangnet is. De staat heeft veel rollen te spelen, maar als we voor ál onze behoeften alleen maar naar de staat kijken, dan wordt die te machtig en bedreigt die de democratie. Bovendien denk ik dat bij een allesverzorgende staat de relatie tussen burger en overheid kil en transactioneel wordt.
Naast goede staatsvoorzieningen in cruciale gebieden denk ik dat we veel rijkere en sterkere gemeenschappen nodig hebben. Gemeenschapsmacht – gemeenschapskracht – is afkomstig van iets dat we de ‘commons’ noemen, de meent. Commons bevatten doorgaans drie elementen: er is een hulpbron – dat kan een stuk land zijn, een bos, maar ook een internetplatform, een gedeelde breedbandverbinding, een gemeenschappelijk energiebedrijf of een wooncoöperatie. Vervolgens heb je de gemeenschap van mensen die die hulpbron beheren, en dan heb je de regels en afspraken die die mensen met elkaar maken voor het beheer.
Het commons-systeem is distributief. Het zorgt dat iedereen een gelijk aandeel heeft – ofwel in de hulpbron zelf, of in het product dat eraan ontspringt. Het is ook een systeem dat van nature een betere milieubescherming geniet, omdat de hulpbron in principe onvervreemdbaar is. Dat wil zeggen: je kunt haar niet verkopen of weggeven: het idee is dat je haar intact en in goede staat doorgeeft aan de volgende groep commoners – de mensen die na jou komen, als je dood bent.
Door het landgebruik te verdelen, hebben veel meer mensen er toegang toe dan wanneer alleen de markteconomie het voor het zeggen had – want die zorgt dat alleen de mensen die rijk genoeg zijn om land te kopen er toegang toe hebben. De commons vormen een eerlijk en distributief systeem: het is niet kapitalistisch, het is niet communistisch: commons bestaan in hun eigen economische dimensie. En over de hele wereld zie je: waar commons bestaan, is de algemene welvaart groter, en zijn samenlevingen rechtvaardiger en democratischer.
Commons zijn essentieel voor een rechtvaardige samenleving
Als je ver genoeg teruggaat, zie je dat de commons ooit de basis onder het economisch bestaan vormden. Maar die commons werden afgepakt tijdens het proces van insluiting, onder het Lockeaanse principe dat wie als privébezitter komt opdagen en zijn schep in de grond van de commons steekt, degene wordt die het land bezit. Het is deels vanwege het afbreken van al die commons over de hele wereld dat we nu op veel vlakken in zo’n economische en politieke puinhoop zitten.
Ik zou graag een zo grootschalig mogelijk herstel zien van de commons. Dat is essentieel voor niet alleen de rechtvaardigheid binnen generaties, maar ook voor de rechtvaardigheid die generaties overstijgt. De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens stelt bijvoorbeeld dat wij allemaal vrij worden geboren, met dezelfde waardigheid en rechten. We weten dat dat niet waar is, maar zelfs als het waar zou zijn, dan kan het principe binnen één generatie nietig worden verklaard door het simpele feit dat één generatie de hulpbronnen kan inpikken waar de volgende het van moet hebben.
Gelijkheid voor allen is leuk als je in de theoretische wereld van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens wordt geboren, maar het kan zomaar dat je, in al die gelijkheid, meedeelt in een planeet die al gedecimeerd is.
Wat we aan die Verklaring toegevoegd moeten krijgen is, denk ik, de notie dat elke generatie dezelfde rechten zou moeten hebben op het genieten van natuurlijke rijkdommen. Dat zou – op papier althans – alles veranderen, omdat het betekent dat het geen enkele generatie toegestaan is om netto afbreuk te doen aan de natuurlijke rijkdommen. Je kunt niet alle hulpbronnen opsouperen en het afval dumpen. De economie moet circulair zijn. Je kunt geen enkele fossiele brandstof gebruiken, omdat je daarmee de atmosfeer minder leefbaar maakt; je verpest het van nature goedaardige klimaat, waarmee je de volgende generaties de kans op een waardig en rechtvaardig leven ontzegt.
Als jij geboren wordt in een situatie waarbij een paar mensen bijna al het land bezitten, dan heb je niet dezelfde waardigheid en rechten
Maar wat zegt dit over het land zelf? Als jij geboren wordt in een situatie waarbij een paar mensen bijna al het land bezitten en de meerderheid van de mensen niks, dan kom je uiteraard niet ter wereld met dezelfde waardigheid en rechten. En als je Artikel 17 van de Universele Verklaring erbij pakt, dan zie je een fundamentele tegenstrijdigheid. Want daarin staat dat iedereen het recht op eigendom heeft, zonder dat dat eigendom begrensd wordt.
Dus: als sommige mensen het recht hebben om dingen te bezitten en steeds meer en meer te bezitten, dan betekent dat automatisch dat anderen dat recht niet hebben. De Verklaring slaat in zijn geheel eigenlijk nergens op, omdat ze hier geen rekening mee houdt, en is geworteld in de valse Locke-doctrine.
Daarom vind ik dat we een nieuw artikel moeten toevoegen aan de Verklaring, namelijk dat iedereen het recht heeft om gebruik te maken van eigendommen – land of anders – zolang je daarmee geen inbreuk doet op het recht van anderen om dat eigendom te gebruiken. Dat zou onze fundamentele verhouding tot elkaar en tot het land wezenlijk veranderen.
De oplossing: veel hogere belastingen op landbezit
Maar hoe krijg je zoiets voor elkaar, zeker in een situatie waarbij zij die het land bezitten de wet – en vaak ook het geld – aan hun zijde hebben? Welnu, als ik de baas was over de wereld – wat niet al te lang meer zal duren – dan zou ik veel hogere belastingen heffen op landbezit. Landbezit is schandalig onderbelast. Je vergaart er geweldige rijkdom mee waar je niet voor hoeft te werken.
Zouden we de belastingen op landbezit veel hoger maken, vooral die op extreem waardevol land, dan zouden we dat geld kunnen gebruiken om land op te kopen. We zouden een pot met geld hebben waarmee lokale gemeenschappen land konden kopen via een gemeenschappelijk aankooprecht. Als een stuk land ergens te koop kwam, dan zou de lokale gemeenschap of de organisatie waarmee die wordt vertegenwoordigd – de commons, met andere woorden – het eerste kooprecht hebben. Je zou de gemeenschap zelfs het dwingende recht kunnen geven braakliggend land op te kopen, zeker in stedelijke omgevingen waar grote behoefte is aan publieke voorzieningen en huisvesting.
Op die manier kunnen we stap voor stap, en zonder het geweld waarmee dit land ons ooit werd ontnomen, een ernstig onevenwichtige situatie weer in evenwicht brengen. We zouden het landgebruik kunnen democratiseren – en tegelijkertijd het principe ‘privé genoeg om van te leven, openbare luxe voor iedereen’ tot bloei kunnen brengen.
Ook de besluitvorming over hoe we het land gebruiken, moet democratischer
Maar zelfs dit is ontoereikend als we willen dat het land vóór ons werkt, in plaats van tegen ons. We moeten daarom ook de besluitvorming over hoe het land wordt gebruikt democratiseren. Vaak trekken overheden dit soort processen naar zich toe; vaak eigenen de luidruchtigste mensen zich de meeste zeggenschap in het landgebruik toe, zelfs als de processen ogenschijnlijk democratisch zijn.
Misschien moeten we naar een jurysysteem als het over stedelijke planning gaat. Je kunt denken aan een panel van willekeurig gekozen mensen die beslissen wat er gebeurt, en niet de grote projectontwikkelaars die de lokale autoriteiten paaien om het land op manier X of Y te mogen gebruiken, omdat ze er veel geld aan verdienen.
Misschien hebben we een bureau nodig voor gemeenschapsparticipatie om te zorgen dat veel meer mensen betrokken zijn bij het democratische proces, zodat ook de mensen die je meestal niet hoort gehoord worden. Ik zou graag zien dat lokale overheden overal ter wereld commissieleden hebben die de belangen vertegenwoordigen van toekomstige generaties, van de mensen die nog niet geboren zijn, maar wier belangen sterk zullen worden beïnvloed door het soort ontwikkeling dat wel of niet is toegestaan op een stuk land. Op die manier zouden we een geleidelijke democratisering van het landgebruik – maar ook van landbezit – zien.
Kijk naar de stad-van-een-kwartier: alles op loopafstand
Ik zie dit soort voorstellen al overal ter wereld doorsijpelen in allerlei vernieuwende initiatieven. Bijvoorbeeld in Parijs, waar burgemeester Anne Hidalgo met vooruitziende blik spreekt van de ‘15-minutenstad’. Een prachtig concept, als je het mij vraagt.
Oorspronkelijk werd het voorgesteld als een manier om de enorme vervoersproblemen op te lossen waar sommige steden mee kampen – de intense vervuiling door auto’s, bij gebrek aan een zinnig vervoersbeleid. Mensen zijn daar ook heel ongezond, omdat ze – in plaats van te wandelen of fietsen – zich verplaatsen in duizend kilo metaal. Ook daarom hebben we zo weinig publieke ruimte: veel van de ruimte die gebruikt zou kunnen worden door gemeenschappen, gaat op aan parkeren en wegen.
Hidalgo pakt dit aan en zegt: laten we dit niet alleen als een vervoersprobleem zien, maar als een stedelijk ontwerpprobleem. Het gaat er niet alleen om wat voor voertuigen we gebruiken, het gaat om de vraag waarom we überhaupt zo ver moeten reizen om op werk of school te komen, of boodschappen te doen. Hidalgo zegt: laten we de stad opdelen in 15-minutenbuurten, waar alle basisvoorzieningen op maximaal een kwartiertje lopen liggen. We creëren genoeg lokale werkgelegenheid, zodat een groot deel van de inwoners van die 15-minutenwijk ook daadwerkelijk in die buurt kan werken.
Ze ziet dat niet alleen als een manier om Parijs’ grote vervoersproblemen aan te maken, maar ook om veel rijkere en actievere gemeenschappen te creëren, sterke buurten, waar mensen elkaar helpen en elkaar kennen, omdat het er stiller is, en ze elkaar daadwerkelijk op straat kunnen aanspreken. De straat wordt dan een prettige plek om te zijn; dat is goed voor lokale bedrijfjes, en de gemeenschap voelt zich veel meer aan de plek gebonden.
Waarom we een deliberatieve democratie nodig hebben
Tegelijk met dat proces werkt Anne Hidalgo aan nieuwe vormen van democratische participatie. Het systeem dat we hebben is, eerlijk gezegd, best wel raar. Een regering komt in mijn land aan de macht na vijfjaarlijkse verkiezingen, waarbij ongeveer 30 procent van het electoraat op een specifieke partij stemt – zo’n 20 procent van de totale bevolking, omdat kinderen en allerlei andere mensen niet mogen stemmen.
Het resultaat is dat die regering vijf jaar lang kan bepalen wat er gebeurt, zolang ze een parlementaire meerderheid heeft. De bestuurders kunnen gewoon zeggen: staat in het verkiezingsprogramma, hoort bij onze partij, daarom gaan we ervan uit dat we toestemming hebben om de komende vijf jaar te doen wat we willen.
Ervan uitgaan dat je toestemming hebt: dat accepteren we niet bij seks, waarom dan wel in de politiek? Een regering kan zeggen: jammer joh, jullie hebben op ons gestemd. Maar waarom kunnen we die beslissingen niet aanpassen, elke dag opnieuw, om daadwerkelijk te bepalen wat we willen, in plaats van wat de regering denkt dat we willen? Daarvoor hebben we een participerende deliberatieve democratie nodig.
Parijs laat zien hoe dat moet, net als Madrid met zijn ‘Madrid beslist’-programma. Reykjavik laat het zien, met zijn ‘Een Beter Reykjavik’-programma. De Braziliaanse stad Porto Alegre geeft het goede voorbeeld met zijn participerende begroting, waarbij de inwoners bepalen hoe het geld lokaal wordt besteed, en niet een kleine maffia van projectontwikkelaars en politieke insiders. De kwaliteit van leven in Porto Alegre is daardoor voor veel mensen veel beter geworden: betere riolering, beter water, betere gezondheidszorg, beter onderwijs, minder kraamvrouwensterfte, minder babysterfte, beter openbaar vervoer – alles.
Wat we nodig hebben: democratische zeggenschap over grond en hoe die wordt gebruikt
Ik zou niet weten waarom we dat soort participerende democratie niet overal kunnen inzetten om de representatieve democratie in te tomen. Natuurlijk hebben we het parlement nog nodig. En natuurlijk hebben we nog lokale overheden nodig, maar we kunnen zo ook zorgen dat mensen veel meer politiek geëngageerd zijn. En een groot deel van dat engagement is geworteld, in mijn optiek, in het land. Als we zeggenschap hebben over het fysieke weefsel van onze samenleving – de grond waarop wij allemaal staan – en als wij kunnen beslissen hoe die grond wordt gebruikt, dan kunnen we bepalen dat die wordt ingezet ten bate van iedereen, en niet alleen maar ten bate van een handjevol mensen.
Dat kunnen we gebruiken om onze maatschappij verder te democratiseren, onze levende planeet beter te beschermen, en de natuurlijke rijkdommen beter met elkaar te delen – niet alleen binnen generaties, maar ook tussen generaties.
Laten we het land democratiseren. Laten we het land delen. Laten we het land inzetten als basis voor het herscheppen van de maatschappij.
Dit is een bewerkte versie van de E.F. Schumacher Lecture die George Monbiot op 25 oktober 2020 gaf. Vertaling: H.P. van Stein Callenfels