Goede Gesprekken
Racisme. Lex Bohlmeijer in gesprek met Joyce Sylvester
SoundCloud
Interview

In mijn serie Goede Gesprekken zoek ik mensen op die inspiratie, hoop en vertrouwen geven. Ik benader mijn gasten vanuit nieuwsgierigheid en niet vanuit wantrouwen, juist ook bij onderwerpen die controversieel zijn. Om zo een frisse blik te kunnen werpen op heikele kwesties. Neem racisme, dat fungeert als splijtzwam in de samenleving. Kunnen we daar op een andere manier over praten? Dit is het eerste deel van een drieluik over diversiteit en gelijkwaardigheid. 

Joyce Sylvester (Amsterdam, 1965) publiceerde deze zomer Bent ú de burgemeester? Autobiografie van een pionier. Het boek zit vol verrassende details over haar leven. Zo begon ze ooit als sportverslaggever, en liep ze stage bij de New Yorkse politie. Maar de autobiografie is vooral ook interessant omdat Sylvester in haar leven te maken heeft gekregen met een paar van de belangrijkste ontwikkelingen van onze tijd.

Zo zat ze in de Eerste Kamer ten tijde van de grote privatiseringsgolf. Het waren de hoogtijdagen van Margaret Thatcher en Ronald Reagan. Alles moest op de schop. Het was nota bene Sylvesters onderwerp: ze is gepromoveerd op de liberalisering van de markt. En dat terwijl ze in hart en nieren een sociaaldemocraat is. Haar grote voorbeeld is En het toeval wilde dat haar moeder zijn huismeester werd en met haar man en haar jongste dochter ging wonen in de ambtswoning.

Haar ouders gaven Sylvester het goede voorbeeld met hun sterke drang om vooruit te komen. Ondanks het racisme waar ze mee te maken kreeg.

Je boek is op een nuchtere manier geschreven. Beheerst.

‘Ik heb het in eerste instantie geschreven omdat de uitgever mij belde en zei: u was in 2008 de eerste zwarte vrouw in Nederland die ging waarnemen als burgemeester, schrijf uw verhaal eens op! Toen realiseerde ik me dat dit verhaal nog niet bestaat, het is nog niet eerder verteld. Maar het zakte toch weg. Pas toen mijn vader overleed en ik familiepapieren kreeg, zag ik mijn voorouders – geboren na de afschaffing van de slavernij –, de geschiedenis van onze familie tot aan mij toe. Toen besloot ik te gaan schrijven.’

‘Ik heb veel reacties gehad die ik niet had verwacht, uit de regio, mensen die zich in het boek herkenden die er totaal anders uitzien, en een andere achtergrond en geschiedenis hebben dan ikzelf. Het boek heeft mij veel gebracht.’

Wat heeft het jezelf gebracht? Aan het eind ontroerde het mij omdat je de weg ziet die jij hebt afgelegd.

‘Ik ben mezelf nooit bewust geweest van die weg. Maar tijdens het schrijven viel alles op zijn plek. Ik zag een rode draad. Ik schreef soms huilend, soms lachend, soms verwonderd. Het was bijzonder. Ik schreef ’s nachts omdat ik overdag een baan heb, ik werk als en dat is een drukke baan. Ik heb bovendien een aantal nevenfuncties, dus overdag heb ik mijn handen vol.’

Waarom emotioneerde het je zo?

‘Ik realiseerde me dat alle kansen in mijn leven, de kans die ik kreeg door te gaan waarnemen als burgemeester, voor mijn voorouders niet vanzelfsprekend waren. Als ik honderd jaar eerder was geboren had ik dit allemaal nooit kunnen doen. Dat heeft me geraakt. Ik ben van 1965, dan zou ik in 1865 geboren zijn, twee jaar na de afschaffing van de slavernij. Vwo doen, studeren, waarnemend burgemeester worden, senator en nu substituut-ombudsman, dat had er niet in gezeten.’

De tranen komen bij het besef dat het ongelofelijk is?

‘Maar ook omdat ik dacht, ook mijn voorouders hadden talenten. Na de afschaffing van de slavernij werd er nog verplicht gewerkt op de plantages, of je wilde of niet, je werkte in de kleinlandbouw, maar toen al begon het te kraken; er waren mensen in mijn familie die het district waar mijn familie vandaan komt, hebben verlaten. En ik moet altijd wel glimlachen om een van mijn grootooms, die geen zin had om te werken in de landbouw, die heeft zich verstopt aan boord van een schip. Hij is als verstekeling, stowaway, naar Nederland gekomen. Hij werd ontdekt, maar ze waren al te ver weg om hem terug sturen. Hij is in Nederland artiest geworden. Je ziet dat er allerlei talenten in mijn familie zijn losgebarsten. Dat was een moment van schrijven waarop ik blij werd.’

Wat doe je als substituut-ombudsman?

‘Ik ben waarnemer van de Nationale ombudsman. We hebben de taken verdeeld. Wat we samen doen is onder andere onderzoeken opstarten, werkbezoeken afleggen. Er is overigens nog een substituut-ombudsman, en dat is de Kinderombudsman. Ik houd van het werk – als ik kan opkomen voor mensen, als ik kan vechten voor de democratische rechtsstaat, knokken voor mensen, dan word ik blij.’

Je bent in hart en nieren een PvdA’er.

‘Het is belangrijk dat er kansengelijkheid is. Dat iedereen de mogelijkheid krijgt om zichzelf te ontwikkelen. Dat past bij de sociaaldemocratie. Niet zeggen: iedereen is gelijk, zoek het maar uit, dan komt het wel goed. Nee, je moet ervoor zorgen dat mensen die kansen krijgen. Goed kijken, welke talenten hebben mensen, ongeacht hun ras, afkomst, geschiedenis. Ik voel me een product van de sociaaldemocratie.’

Dit gedachtegoed staat er niet florissant bij…

‘Ik weet niet of de politiek überhaupt houvast biedt. Als je kijkt naar de lengte van de formatie, de toeslagenaffaire... Mensen voelen zich door de overheid niet goed bejegend, ze worden juist verder weg geholpen van waar ze nu zijn. Politiek en overheid zijn begrippen die we opnieuw moeten uitvinden wil de burger er weer vertrouwen in krijgen. Mensen zijn teleurgesteld, kunnen niet meedoen: boeren, gele hesjes, mensen in de regio, mensen met een diversiteitsachtergrond; ze zijn ontevreden en geloven nergens meer in. Het herstel van vertrouwen is noodzakelijk in deze periode.’

Jouw verhaal loopt parallel aan de afbraak van de sociaaldemocratie. In het begin van je politieke carrière ging jij de deuren langs, dat moet je gevormd hebben.

‘Ik vond het belangrijk om ook echt iets te kunnen doen voor mensen. Het heeft mij in mijn loopbaan gevormd door naar mensen te luisteren en vervolgens doelgericht iets te doen met hun opmerkingen en door naar hen terug te gaan. Het was niet vrijblijvend. Ik hoorde mensen zeggen: ik voel me niet veilig in mijn buurt, mijn vertrouwde omgeving is weg, ik heb geen werk, een te klein inkomen. Dingen die mensen raakten in de kwaliteit van hun leven. En je kunt ze op concrete wijze ondersteunen. Aan de ene kant willen mensen niet gepamperd worden. Aan de andere kant willen ze niet helemaal losgelaten worden. Wat het liberalisme heeft gebracht, de marktwerking, de privatiseringen, dat is niet wat we nodig hebben. Mensen willen zelf hun leven regelen, maar als ze er niet uitkomen moeten ze wel terecht kunnen bij de overheid en bij de politiek, en dan ook oplossingen aangedragen krijgen.’

Je bent gepromoveerd op privatiseringen. Dat begon toen, veertig jaar geleden. Had je door hoe funest die ontwikkeling was?

Ik kreeg het door in de tweede periode van mijn senatorschap, we behandelden onder andere Ik zag wat het betekende voor de arbeidsvoorwaarden van de postbodes. Zelfs op de kosten moest bezuinigd worden. Marktwerking betekent dat je moet concurreren. Maar ook dat er op de arbeid behoorlijk bezuinigd moet gaan worden. In de fractie waren we eindeloos aan het onderhandelen. Hoe kan je wel de liberalisering van de postmarkt doorlopen en tegelijk de arbeidsvoorwaarden in stand houden? Dat bleek ontzettend ingewikkeld. En als ik erop terugkijk, denk ik dat we het hele proces toen hadden moeten stuiten.’

Daar zeg je wat. Daar had het nog gekund, het tegenhouden.

‘Het ging in die tijd allemaal om marktwerking. Er moesten meer aanbieders op de markt. Het ging om kwaliteit, monopolisten moesten worden afgebroken, want het zou te duur zijn. Daar zit wat in. Dus hoe vind je de balans als bedrijf, dat je goeie kwaliteit levert, goed bent voor de werknemers en zekerheid biedt aan de ene kant, en aan de andere kant niet te duur bent? Eigenlijk zijn alle liberaliseringen verkapte bezuinigingen geweest.’

Had je het anders moeten doen?

‘Misschien wel. Er is een kentering geweest. Ik herinner me dat ik bij wetsvoorstellen heb gestreden tegen privatisering, onder andere die van Schiphol. Ik zie me nog staan als woordvoerder tegenover en dus ik had geduchte tegenstanders, maar de fractie had het goed voorbereid, en we hebben die privatisering weten tegen te houden. Maar ook in de partij kwam een kentering. In het begin was er een sterk tegensentiment, en daarna werd er steeds soepeler mee omgegaan, en werd het minder bediscussieerd.’

Ja, daar gaat dus iets mis juist in het hart van de sociaaldemocratie, de PvdA. Hoe kan dat nou toch?

‘Je moet je realiseren dat privatisering destijds overwaaide vanuit Engeland. Thatcher heeft het geïntroduceerd. In alle Angelsaksische landen, maar ook in Nederland en België. Het was een nieuwe manier van organiseren, een nieuwe ordening. We hebben ons te laat gerealiseerd wat het allemaal met zich meebrengt. Aanvankelijk ging het in Nederland om privatiseringen van beleidsarme taken. Gemeenten zetten hun kantinedienst op afstand, hun accountantsdiensten, zaken die je ook op een andere plek kunt inkopen. Waarom moet je als gemeente een eigen catering hebben? Gaandeweg raakte het ook de zorg enzovoorts. Er was ergens een grens en die hebben we te weinig bewaakt. Zonder dat we er erg in hadden zijn we ook marktwerking gaan invoeren op terreinen waarvan je nu zegt, daar schiet het zijn doel voorbij.’

Is dat een tragedie? Zoiets gebeurt met allerlei nare gevolgen omdat je onvoldoende inzicht hebt in wat je doet? 

‘Het is inherent aan het leven. Je voorziet de dingen niet. Later, als je erop reflecteert kun je zeggen: dat hadden we anders moeten doen. Dan moet je kijken wat je kan repareren. Sommige dingen kun je wel terugdraaien, andere dingen niet meer. We zoeken naar de balans.’

Maar daar is de overheid toch de macht kwijt?

‘Ja en nee. De overheid is vaak nog wel opdrachtgever. Het gaat er dan om dat je als overheid dat opdrachtgeverschap op een goede manier vormgeeft. Dat moet je leren.’

zegt dat er door de overheid helemaal niet gekeken wordt naar de uitvoering van het beleid.

‘Het mooie is dat de cirkel wel rond kan komen. Als een gemeente bijvoorbeeld de vuilophaal uitbesteedt. Dan kan je twee dingen doen: je kunt zeggen, ik heb het uitbesteed, dus dat is klaar. Maar je kunt ook zeggen, als wethouder: ik ga er een paar keer per jaar op werkbezoek. Mag ik jullie klachten eens zien? Hebben jullie klachten van burgers? Als burgers naar het stadhuis komen met klachten kun je ze doorverwijzen, maar je kunt ook zeggen: wat zijn uw klachten, dat vind ik interessant om te weten. Je hebt je contractbesprekingen. Hoe doen we het, wat kan beter? Ik denk echt dat het opdrachtgeverschap beter vormgegeven kan worden. En dat burgers altijd bij de overheid terecht kunnen als het niet goed loopt.’

Als je het hebt over de PvdA en de sociaaldemocratie, dan moet de naam van Ed van Thijn vallen. Dit is het toeval: je moeder ging werken als huismeester in de ambtswoning van de Amsterdamse burgemeester. Je ging in het huis van de burgemeester wonen?

‘Ik woonde al op mijzelf. Mijn ouders gingen daar wonen. Mijn moeder ondersteunde de huismeester een tijdje. Toen hij met pensioen ging werd er geworven en gezocht, maar ze konden niemand vinden die de burgemeester geschikt vond. En ineens viel het oog op mijn moeder. Zij deed het al een tijdje. Waarom vragen we mevrouw Sylvester niet of zij zou willen solliciteren. Binnen no time reed de vrachtauto voor en daar gingen de spullen. Ze gingen met mijn jongste zus wonen op de Herengracht, nummer 502. Ik kwam er vaak, ging als studente even een hapje eten. Dat is op een natuurlijke wijze gegroeid. Maar de ontmoetingen met Ed van Thijn waren bijzonder. De weinige keren dat ik hem sprak hadden we intensieve gesprekken. In de deuropening. Mijn moeder zei altijd, hou de burgemeester nou niet van zijn werk. Hij moet naar boven, of naar het stadhuis. Maar ik wilde altijd alles weten. Ik was gefascineerd door de En een van die gesprekken met Van Thijn daarover heeft mij doen besluiten: nu wil ik zelf gaan bijdragen aan de democratische rechtsstaat.’

‘Een aantal jaren daarna, nadat ik was gepromoveerd op het onderwerp privatisering, en gevraagd was om te solliciteren om lid te worden van de Eerste Kamer, zag ik Ed van Thijn weer lopen, met een grote zwarte tas op het Binnenhof. Hij was ook senator. Dan zie je dat het leven een bijzondere loop heeft.’

Wat zei Van Thijn over die inbewaringstellingen? Het is een gesprek dat je je leven lang bijblijft. De rechter wordt gevraagd om iemand tegen diens wil op te nemen in een psychiatrische instelling, omdat hij een gevaar voor zichzelf of de omgeving is geworden.

‘Mijn moeder moest altijd lang wachten als hij ze ging bestuderen. Het gebeurde altijd ’s nachts, dan kwam de rijdende psychiater langs, een paar keer per nacht. Mijn moeder nam de enveloppen aan met de stukken, die gingen naar de burgemeester. Hij bestudeerde dat altijd nauwkeurig, in het holst van de nacht! De rijdende psychiater kreeg een kopje koffie en een koekje van patisserie Olsthoorn. En ik dacht, wat gebeurt daar toch? Waarom duurt het zo lang? Dus dat heb ik hem een keer gevraagd. En toen beet Ed van Thijn mij toe: “Het is een vrijheidsbeneming, en daar kan en wil ik serieus mee omgaan. Kijk maar in de Grondwet, daar staat het.” Daardoor ben ik me nog meer in de Grondwet gaan verdiepen – ik studeerde al politicologie. Het wordt uiteindelijk door de rechter bepaald of het wel of niet had gemogen. Daar werd voor mij het zaadje geplant voor mijn burgemeesterschap.’

Ook door de felheid waarmee Van Thijn het zei?

‘Hij was altijd intens met zijn werk bezig. Hij was altijd of op het stadhuis of in de stad. Hij deed zijn werk op een intensieve manier, dat heeft mij geïnspireerd, het deed ertoe! Ik herinner me dat hij altijd bezig was om mensen naar de ambtswoning te halen, om gesprekken te voeren, mijn moeder mocht de mensen binnenlaten, dat was voor haar een bijzondere ervaring. Nelson Mandela, Gorbatsjov, . Ik leerde door naar hem te kijken hoeveel je kunt maken van het burgemeesterswerk. Dus toen ik zelf in veel kleinere plaatsen het ambt mocht invullen, wilde ik er ook altijd alles uit halen.’

Jouw verhaal is ook van belang in het kader van het racismedebat. Uit je autobiografie blijkt dat je een bevoorrechte jeugd hebt gehad, afgeschermd van de vijandschap. Op een gegeven moment komen er barsten in. Is dat goed, om kinderen zo lang mogelijk te beschermen?

‘Ik heb er weleens over gesproken met mijn ouders. Zij vonden het belangrijk dat wij op jonge leeftijd de familie goed leerden kennen. Zelfvertrouwen zouden krijgen, konden groeien. De mooie dingen van het leven kennen. En vanzelf komen de barsten. Maar daar kan je dan ook tegen.’

‘We hadden thuis altijd gesprekken op het moment dat die barsten ontstonden. Wat wij daarvan vonden en hoe we ermee om konden gaan. Voor mij is dat een enorme steun in de rug geweest. Ik weet nog dat ik met mijn vader langs de lijn stond bij Real Sranang, een Surinaamse voetbalvereniging waar de vaders van Rijkaard en Gullit speelden. Dat waren soepele voetballers, er werd aan de lopende band gescoord! Het was toen in Amsterdam-Noord. En veel mensen uit Suriname gingen daar voetballen, gezelligheid zoeken, lekker Surinaams eten. Er werd vaak met bananen gegooid op het veld door tegenstanders. Ik wist niet wat ik zag. En dan werd er gevochten. Want de spelers van Real Sranang waren gekwetst en beledigd.’

We hebben het over de jaren zeventig.

‘Begin jaren zeventig. Mijn vader was scheidsrechter en voetbalde zelf ook. Hij zei: toch is dit niet de manier. Je verliest de wedstrijd, want als er gevochten wordt, wordt de wedstrijd geschorst. Je krijgt de bananen op het veld, moet je ook nog verwerken. Je lijdt een dubbele nederlaag. En de tegenstander gaat er vrolijk fluitend vandoor. Dat leerde nadenken over de vraag: van wie is dit probleem van racisme en discriminatie? Wij waren er thuis niet mee bezig. Wij wilden vooruitkomen, zochten aansluiting in de samenleving. Ik heb van huis uit dus geleerd: racisme of discriminatie is het probleem van de ander. Je meldt het en probeert er van alles tegen te doen, maar je houdt wel je koers vast. Je laat je niet van de wijs brengen. En ik merk dat ik dit aan mijn eigen zoon thuis ook vertel. Het geeft een enorme houvast om het te kunnen delen, met familie. Om te begrijpen dat het niet mijn probleem is, maar van de ander. En sommigen doen er vervolgens ook nog een schepje bovenop, en daar was ik er een van. Bewijzen dat het wel degelijk kan.’

Het is het probleem van de ander, zeg je. Maar je ontkomt er niet aan. En kinderen hebben er op jongere leeftijd last van.

‘Je hebt het over beelden, hoe je naar elkaar kijkt. Daarom is de titel van mijn boek ook Bent ú de burgemeester? Het is helaas nog zo dat kinderen in deze tijd verkeerde schooladviezen krijgen. Vanwege een culturele of eenvoudige achtergrond. Ik denk altijd maar aan het boek van Liliane Ploumen, die dochter was van de melkboer. Veel mensen herkennen dit. Ik had dit willen worden, maar kreeg een laag schooladvies, dat gebeurt vandaag de dag nog. Het is belangrijk daartegen te blijven strijden. En ervoor te zorgen dat het op de agenda komt.’

Begrijp jij het, wat racisme is?

‘Nee, ik begrijp het echt niet. Als ik ’s ochtends opsta ben ik zelf niet bezig met mijn huidskleur. Ik ben bezig met de dag in te delen. Wat ga ik doen, voor wie kan ik wat betekenen? En ik ga aan het werk. En ik kan me niet voorstellen dat er mensen zijn die naar het uiterlijk kijken en daar hun beeld op baseren.’

Maar je noemt jezelf zwart, een zwarte burgemeester, wat betekent dat dan?

‘Ik heb geleerd dat er een wisselwerking is tussen mij en de ander. En de ander ziet een zwarte vrouw. Dat is mij gezegd: ik zie een zwarte vrouw. Ik zie het zelf ook natuurlijk, als ik in de spiegel kijk, maar voor mij heeft het niet die lading. Voor een ander wel. En dat heeft mij geleerd dat we nog heel hard moeten werken om die beelden bij te stellen. Als ik op het stadhuis sta, tijdens een receptie, met de ambtsketen, en er komt iemand naar mij toe die zegt: “Bent ú de burgemeester? Dat geloof ik niet!” Omdat ik én vrouw ben, én zwart ben. Ik denk, wat gebeurt hier? Ik ben gewoon met mijn werk bezig, maar blijkbaar ziet iemand anders iets anders.’

Hoe moet je ermee omgaan, hoe krijgen we dat de wereld uit?

‘Ik kan me een gesprek herinneren met Sigi Lens, de voetballer die als een van de weinigen de heeft overleefd. Overigens met een ernstige dwarslaesie waar hij in de loop der jaren wel van hersteld is, grotendeels. Hij zei: het gaat nooit stoppen. Je zal altijd mensen hebben die bananen op het veld gooien. En ik denk dat hij gelijk heeft. Die mensen moeten we maar loslaten. En dat we verder gaan met de mensen die wel ruimte hebben om elkaar te ontmoeten, met elkaar te spreken, met elkaar te groeien, die met elkaar de samenleving willen vormen. Je zal altijd een kleine groep hebben die daar niet overheen kan. Die blijft zeggen, het zijn apen. Dan ben je uitgesproken.’

Het is intens treurig.

‘Ja, het is intens triest, maar daar moet je op een gegeven moment het gesprek stoppen.’

Ja, of het gevecht aangaan. Er is een jonge generatie die bereid is om het conflict op te zoeken. 

‘Ik kijk ook naar de effectiviteit. En ik denk dat er een grote groep is waar je mee in gesprek kunt. Mensen die naar elkaar willen luisteren. O, ik wist niet dat jij hierdoor gekwetst wordt, als jij dat zo ervaart kan ik mijn gedrag aanpassen. Er zijn mensen die oog hebben voor elkaar. Dat is al veel beter dan begin jaren zestig, toen mijn ouders vanuit Suriname naar Nederland kwamen. Toen werd er aan de huid gevoeld. “Ben je echt zwart?” Dat is nu ondenkbaar. In de loop der jaren groeien mensen naar elkaar toe.’

‘Ik heb dingen ook moeten leren. Als de buurman kwam met een schaal met halal vlees, dacht ik: waarom kom je vlees brengen? En dan zei hij, ja de ramadan is afgelopen, dat kom ik met u vieren. Dan ging ik nalezen, waar gaat het eigenlijk over? En zo groei je naar elkaar toe. Maar er zal altijd een kleine groep blijven die zegt, ik wil er niks mee te maken hebben. En die mensen marginaliseren zichzelf daarmee. Want het merendeel in de samenleving wil verder. Mensen genieten van het leven in de democratische rechtsstaat, waar we allemaal in vrijheid kunnen leven, en ons ontwikkelen. En ik denk dat er heel weinig mensen zin hebben in kleine groepjes die mogelijk radicaliseren, en daarmee een bedreiging vormen voor ons allemaal.’

Dat is in dit geval dus radicalisering aan de rechterzijde. Je zegt, er is een deel dat je op moet geven. Maar dat deel boezemt mij angst in, want daar kan politiek gewin gevonden worden.

‘Ik blijf erin geloven dat dat een klein deel is wat nooit de overhand zal krijgen. Nooit. Want de meeste mensen zijn nieuwsgierig naar een ander. Zijn misschien onbekend, moeten wennen, stellen misschien rare vragen. Ik heb voor de coronacrisis ook een blunder begaan. Op het station in Utrecht. Iemand zat in een rolstoel boven aan de trap. En voor ik het wist ben ik ernaar toe gegaan en heb ik gezegd: kan ik u helpen? En diegene antwoordde: “Kan ik u helpen? Waar heeft u het over? U gaat ervan uit, omdat ik in een rolstoel zit, dat ik niet naar beneden kan. Nou mevrouw, ik vind het lief dat u het vraagt, maar ik doe het mijn hele leven al.” Dus ik moet ook mijn beeld bijstellen. We hebben allemaal beelden. Ik denk dat wij ons in deze tijd aan het verwonderen zijn. En een kleine groep wil niet mee. Die moet je echt opgeven.’

Zo, daar gaan ze. Dan denk je aan je vader, die zei: ‘Houd je eigen koers vast’?

‘Ja, het kost ook allemaal ongelofelijk veel tijd om met mensen in gesprek te raken die dat niet willen. Binnen mijn familie was het een enorme toestand, na Als iemand zo’n uitspraak doet, wat moet je dan? Mijn nichtjes werken in de zorg, zijn tandartsassistent, moeten vroeg de deur uit. Die zeggen: "Nou tante, wie denkt er nog meer zo over ons?" Als ik in de bus stap, dan denkt de buschauffeur, daar komt weer zo’n Skoda. Ik zeg: "Dames, dit gaan we meteen stoppen. Zo gaan we er niet meer over praten. Degene die zoiets zegt verklaren we bij deze voor idioot. We gaan door met de dingen die wij te doen hebben in het leven." Het is te absurd voor woorden. Hij heeft een probleem, dat moet hij zien op te lossen.’

Dat is niet helemaal waar. Er zijn ongelijke kansen, je hebt een probleem als je uit een andere cultuur komt, een andere huidskleur hebt. Je wordt gediscrimineerd.

‘Nee, maar er zijn overwegend mensen die wel bereid zijn om hun beelden bij te stellen. In die mensen moeten we investeren. En iedere keer moeten we het aan de kaak stellen, en op tafel leggen. We moeten elkaar bewust maken, klopt het wel wat we doen?’

Je bent echt een kind van je vader, die zei: ‘Ik heb mijn leven lang geweigerd om te verliezen.’

‘Ja, mooie uitspraak hè! Ik ontleen er vaak steun aan. Als het effe tegenzit, denk ik, vasthouden die koers en gewoon doorgaan. Opgeven komt niet voor in mijn woordenboek.’

Jij verliest ook nooit?

‘Nou, ik verlies wel. Ik heb vaak verloren in het leven. Ik weet nog, ik was 27 jaar, ik ging naar mijn werk in Den Haag, en ik krijg een vreselijk treinongeluk. Dat was een enorme setback. Ik zat in de voorste coupé. Vijf mensen zijn overleden. Ik mocht het overleven, was zwaar gewond. Ik was net begonnen, na mijn studies, als controller bij Verkeer & Waterstaat, had er zin in. En dan gebeurt zoiets!’

Hoe ga je daar dan mee om?

‘Mijn eerste reactie is, ik moet zorgen dat ik in leven blijf. Dus het is eerst een gevecht voor het leven. En daarna denk je, waar was ik mee bezig? O ja, een proefschrift schrijven, dat wil ik graag afmaken. Ik wil mijn werk weer oppakken. Het is goed om die mentaliteit te kunnen voelen, zolang ik adem kan halen blijf ik vechten.’

Waar haal je het vandaan?

‘Dat vraag ik me ook weleens af. Ik kan heel slecht tegen onrecht. Ik wil altijd iets voor mensen betekenen, de wereld verbeteren, en staan voor die democratische rechtsorde. Het zaadje dat Ed van Thijn in mij heeft geplant staat daarvoor. Niet akkoord gaan met onrecht. Tegen discriminatie en racisme, laat maar zien dat het wel kan. In combinatie met mijn jeugd, waarin onze ouders ons hebben opgevoed met ‘houd je koers vast’, de kracht die zij mij gaven, dat zijn de rails waarover ik door het leven glijd, als het ware. En die energie heb ik iedere dag weer.’

Zit er nog iets anders bij? Je schrijft: ‘Mijn voorouders waren slaven.’ Er is geen geloof, volgens mij, je moet het uit jezelf halen. Dat is toch ook waar je vandaan komt?

‘Dat is zeker waar. Nogmaals, de kansen die zij niet hadden, hebben we vandaag de dag wel. Dat betekent voor mij: maak het nu ook maar waar. Ik heb het gevoel dat ik het ook voor hen doe. Het optimisme dat zij hadden om door te gaan, het vertrouwen dat ze hadden om hun kinderen te krijgen, die kregen weer hun kinderen, uiteindelijk zit ik hier nu, dat is ondanks alles wat je meemaakt vertrouwen houden. Het is naar dat zij niet de keuze hadden om hun talenten te ontplooien. Gelukkig is die tijd achter de rug. Mijn vader zei dat hij niet meer over die periode wilde praten. Dat boek over de slavernij hebben we dichtgedaan. Wat we wel moeten, is op herdenken waar we vandaan kwamen. En dat we iedere keer beseffen wat we vandaag kunnen doen en daar driehonderd procent voor gaan. Terugkijken heeft geen zin. Het kan belemmeren dat je gaat meedoen aan de samenleving. Ik word erg verdrietig als ik hoor praten over ‘die witte mensen en die zwarte mensen’. Dat is niet de weg die we met elkaar op moeten. We moeten niet polariseren, maar dichter naar elkaar toe zien te groeien, elkaar beter begrijpen. We moeten de grote problemen van de toekomst aanpakken. Klimaat. Natuur en milieu. Hoe leven we samen. Wat willen we met Nederland?’

‘Als je ziet hoe het beleid wordt gemaakt, daar gaat wel wat mis. Niet iedereen is daarbij betrokken, niet iedereen kan een bijdrage leveren. Beleid wordt gemaakt op basis van de gedachten van een aantal mensen, niet van iedereen. Dus we hebben nog een boel te doen met elkaar. En die samenleving goed vormgeven vind ik echt de uitdaging van de toekomst.’

Er brandt nog een vuur in jou! Ik kan me voorstellen dat juist het besef wie je voorouders waren en hun vitaliteit in de bitterste omstandigheden, dat je dat in de rug voelt. 

‘Dat is een waar woord. Ik heb dit nog nooit verteld, maar op momenten dat ik het moeilijk heb, als ik een heel ingewikkeld gesprek heb, denk ik: We gaan allemaal naar binnen, ik ga niet alleen. Ik vraag of ze allemaal met me mee willen! En dan gaan we het gesprek aan. Ik maak dagelijks gebruik van die steun van mijn voorouders. Dan voel ik me veel sterker. Mij kan niks meer gebeuren. Erger dan het was kan het nooit meer worden. Ik voel kracht. Ik ga er trots in en wat er ook gebeurt, ik ga er trots uit.’

‘Voor mij is de familieband erg belangrijk. Ik ben ook niet zomaar ergens op de aarde neergezet. Ik maak onderdeel uit van de familie, ik leef nu, maar voel de band met mensen die voor mij geleefd hebben. Dat is een belangrijk besef.’

En als je er even doorheen zit ga je naar Amsterdam-Zuidoost?

‘Dat is een van de fijnste plekken, vind ik. Daar wonen en werken vrouwen die het niet makkelijk hebben, die iedere dag moeten nadenken over hoe ze het eten op tafel gaan zetten. En allerlei andere problemen. Maar ze zijn altijd vrolijk en oplossingsgericht, en er is altijd lekker eten. Met een kleine beurs proberen er wat van te maken. Ik heb zo’n bewondering voor die vrouwen. Daar ben ik graag bij.’

Zo laad je de batterijen op?

‘Veel energie haal ik ook uit de natuur. Wandelen met de hond. Vroeg opstaan, een uurtje in de tuin werken als het licht wordt, ik heb het nodig om op te laden, en ik weet gelukkig hoe!’

Meer luisteren?

Omarm je ongemak, zegt oud-politicus Fatima Elatik – ze doet het zelf al 47 jaar Fatima Elatik zat zestien jaar namens de PvdA in de Amsterdamse gemeentepolitiek. Daarna werkte ze bij de politie, om de organisatie inclusiever te maken. ‘Waar ik voor sta wordt continu ter discussie gesteld. Dat heeft me een beter en sterker mens gemaakt. Je kan je ongemak omarmen.’ Luister (of lees) het interview hier