Dé oplossing voor vervuilende bedrijven: overal ter wereld dezelfde regels
Ideeën om vervuilende bedrijven duurzamer te maken zijn er genoeg. Maar zolang niet overal ter wereld dezelfde regels gelden, schieten we daar niets mee op, stelt John Bunzl. Hij startte een internationale burgerbeweging om politici aan te moedigen mondiaal beleid te maken.
Het is elke keer weer hetzelfde liedje.
Krantenpagina’s vol over een multinational, dit keer was het Primark, die aangeeft te willen verduurzamen.*
Televisieprogramma’s over de smerige trucjes van de grote vervuilers – zoals Zembla onlangs een uitzending besteedde aan de sluwe verleidingsstrategieën van de mode-industrie met merken als H&M, Asos en Zara in de hoofdrol.*
Activisten die protesteren om de slechteriken uit hun tent te lokken – zoals vorige maand, toen demonstranten van Extinction Rebellion halfnaakt, in wit T-shirt besmeurd met groene verf en de tekst ‘kinderarbeid’, ‘watervervuiling’, ‘overproductie’, ‘massa-uitstoot’ en ‘moderne slavernij’ voor de winkel stonden van ‘liegende’ H&M in Rotterdam.*
Dit riedeltje zie je al decennia terug in de kledingindustrie.
Met al die media-aandacht en activisten aan de poort moet er zo onderhand wel iets veranderd zijn in de kledingindustrie, toch? Nou, amper. En dat ligt niet aan een gebrek aan oplossingen, of vanwege kwaadwillendheid van bedrijven, stellen John Bunzl en Nick Duffel in hun boek De oplossing is SimPol: de uitweg uit de vernietigende spiraal van het neoliberalisme. Wel omdat de werkelijke oorzaak van deze problemen veelal buiten schot blijft.
Immers: bedrijven én overheden zitten vast in de neerwaartse spiraal die concurrentie heet. Sinds kapitaal en banen zich vrijelijk over de wereld kunnen bewegen, op zoek naar het beste rendement, moeten overheden concurreren om dit naar zich toe te trekken. Strengere regelgeving en hogere belastingen voor bedrijven verslechteren de concurrentiepositie van beide. En dus zet geen enkel land de eerste stap. En blijven bedrijven bij hun oude, vieze bedrijfsmodel.
Het prisoner’s dilemma in optima forma.
Het goede nieuws: Bunzl heeft een idee hoe dit op te lossen is.
Met samenwerking kun je verschil maken
Zijn idee is Simpol, wat staat voor SIMultaneous POLicy, ofwel ‘gelijktijdig’ beleid. Het is tevens de naam van de internationale campagne die hij twintig jaar geleden begon, en waarbij duizenden mensen (burgers, politici, wetenschappers, economen) van over de hele wereld zich hebben aangesloten. Het komt erop neer dat het aanpakken van dit soort (lands)grensoverstijgende problematiek samenwerking vergt. Door op internationale schaal een pakket aan maatregelen door te voeren, simultaan, kan die concurrentiespiraal worden doorbroken. En dat vergt een oplossingsgericht denken, dat voorbijgaat aan nationaalpolitieke belangen.
Wil een politieke partij niet samenwerken met andere landen? Niet op stemmen
De geschiedenis leert namelijk dat we niet op nationale overheden kunnen rekenen als het aankomt op de problematiek in bijvoorbeeld een geglobaliseerde industrie als kleding. En dus moeten we als burgers ons democratisch recht inzetten, en stemmen met de voeten. Verzaakt een politieke partij om adequaat te handelen in een klimaatkwestie omdat het niet wil samenwerken met andere landen? Niet op stemmen.
Onmogelijk? Die samenwerking op wereldschaal klinkt een stuk haalbaarder als je, net als Bunzl, inziet dat het de logische volgende stap in de evolutie is. Hoewel een weinig biologisch punt, leert de geschiedenis van de menselijke evolutie dat er gaandeweg steeds complexere samenwerkingen ontstaan tussen soorten. Hoezo onhaalbaar?
Concurrentie, lang niet altijd gunstig
Ik spreek John Bunzl (1958), vader van twee en woonachtig in Londen, via – het zal eens niet – Zoom. Hij vertelt vanuit zijn keuken hoe hij twintig jaar geleden tot het inzicht kwam dat in allerlei industrieën goede oplossingen tegengehouden worden door de negatieve effecten van concurrentie.
In 1978 kwam hij in dienst bij een internationaal textielbedrijf, Martin Bunzl International Ltd, dat sinds 1940 in handen is van zijn familie. Het bedrijf produceert geen consumenten- of confectiekleding, maar maakt halffabricaten: polyestervezels voor de industrie, en filterpapier voor de luchtfilters in auto’s.
Bunzl: ‘Eind jaren negentig was er veel te doen om luchtfilters die geïmpregneerd werden met schadelijke stoffen als formaldehyde. We ontdekten een schonere manier, waardoor de filters 10 tot 20 procent duurder werden. Een klant van ons was geïnteresseerd maar toen ze inzagen dat ze die hogere prijs niet konden doorrekenen aan de consument – die wilde er niet voor betalen – en concurrenten vasthielden aan de goedkoopste optie, besloten ze het niet te doen.’
Voor hem was dit voorval exemplarisch: bedrijven zitten vast. Wie kiest om te investeren in duurdere milieuvriendelijke productie delft waarschijnlijk het onderspit als concurrenten niet meegaan. En degene die hier wat aan zouden kunnen en moeten doen (nationale overheden) kunnen en durven het niet omdat ze bang zijn die bedrijven kwijt te raken. Sterker nog: zodra een land de arbeids- of milieuwetgeving versoepelt of de vennootschapsbelasting afschaft, is de kans groot dat meer landen zullen volgen, wat leidt tot een neergaande spiraal.
Het gevolg van competitieve prijskaartjes
Voor een sterk geglobaliseerde industrie als de productieketen van kleding betekent dit dat duurzamere, eerlijkere productie achterblijft. Neem bijvoorbeeld de lonen van kledingarbeiders, die meestal veel te laag zijn om van rond te komen. Kledingbedrijven wijzen erop dat ze zich houden aan de wettelijke minimumlonen die in productielanden gelden. Maar die minimumlonen liggen veelal ver onder een leefbare standaard, omdat een land als Bangladesh hiermee competitief kan zijn en blijven ten opzichte van andere landen. Wanneer het land de minimumlonen in de sector verhoogt, zijn ze bang dat kledingbedrijven hun productie naar landen verplaatsen waar de lonen lager zijn. En kledingbedrijven zijn op hun beurt weer bang dat wanneer de loonkosten omhoog gaan, hun concurrenten in goedkopere productielanden hen voorbijstreven.
Een van de risico’s van het invoeren van een nationale belasting op een mondiale industrie is dat bedrijven dan naar een ander land ‘verhuizen’
Nog zo’n voorbeeld: toen ik recentelijk schreef over een zeer effectieve manier om bedrijven te stimuleren meer verantwoord te produceren, door de belasting op arbeid te verschuiven naar een belasting op vervuiling, noemde pleitbezorger Femke Groothuis een van de risico’s van het invoeren van een nationale belasting op een mondiale industrie dat bedrijven dan naar een ander land ‘verhuizen’.
We moeten dus een ‘woningmarkt’ creëren die dat doorverhuizen onmogelijk of onnodig maakt.
‘Elke overheid die zijn emissies drastisch omlaag wil krijgen,’ zegt Bunzl, ‘moet haar industrieën reguleren en belasten. Maar als andere overheden daarin niet meegaan, maken ze hun nationale economie minder competitief en stimuleren zo bedrijven om ergens anders naartoe te gaan. De economie verslechtert, investeringen drogen op. Banen verdwijnen en bij verkiezingen zal de partij verliezen. En dus gebeurt het niet.’
Dit is natuurlijk wel precies het frame dat multinationals gebruiken om niet te hoeven veranderen.
‘De meeste mensen in het bedrijfsleven zullen niet ontkennen dat deze problemen spelen. Maar ze zijn wel beperkt in wat ze kunnen omdat ze concurrerend moeten blijven, ook met bedrijven aan de andere kant van de wereld.’
‘We hebben een mondiale economie, maar onze overheden zijn veelal nationaal georganiseerd. Daardoor is er een continue mismatch tussen de reikwijdte van nationaal beleid en de internationale economische realiteit. Mondiale entiteiten, of dat nu financiële markten of multinationals zijn, hebben hierdoor altijd de mogelijkheid hun bedrijf te verplaatsen. Bedrijven zullen dit argument soms gebruiken voor eigenbelang, maar daarmee is het nog geen verkeerd of fout argument.’
‘Mensen zeggen weleens: we hebben een compleet andere economie nodig. Maar in feite gedraagt de economie zich precies zoals ze zich hoort te gedragen. Omdat het ontbreekt aan een groter bestuursniveau.’
Hij wijst op de jarenlange discussie en protesten rondom de aanleg van een derde landingsbaan op het Londense Heathrow Airport. Wanneer Heathrow besluit de baan niet te bouwen, illustreert Bunzl het punt, vult Schiphol dat gat wel op. Kortom: het aantal vliegreizen neemt niet af, maar verplaatst zich. ‘Op een manier willen bedrijven dat overheden meer reguleren, maar overheden kunnen het niet.’
Gelijktijdig beleid, hoe pak je dat op?
Waar het op neerkomt: als we willen dat de Googles en Facebooks van deze wereld meer belasting gaan betalen, moeten landen wereldwijd tegelijk een hoger belastingtarief invoeren.
Hoe zie je dit in de praktijk voor je?
‘Burgers in democratieën hebben de macht om nationale politici te verplichten wereldwijd samen te werken via hun stemrecht. En ze kunnen bepaalde onderwerpen aankaarten; op de politieke agenda krijgen.’
Omdat niet elk land evenveel van dezelfde maatregel zal profiteren – een land dat veel broeikasgassen uitstoot zal harder worden geraakt door een prijs op uitstoot dan andere landen – is een uitwisseling tussen of een combinatie van maatregelen veelal noodzakelijk, benadrukt Bunzl.
‘Bijvoorbeeld door een klimaatovereenkomst te linken met een wereldwijde vermogensbelasting om het geld van de belasting te gebruiken om de grote verliezers van de emissieregels te compenseren. Op die manier kun je hopelijk acties ondernemen die in ieders belang zijn.’
Als voorbeeld van hoe het kan noem je de financiële crisis in 2008, toen banken over de hele wereld op bijna exact hetzelfde moment besloten de rente te verlagen. Zijn er meer van dit soort voorbeelden?
‘Recentelijk was er een wereldwijde overeenkomst over een minimum vennootschapsbelasting voor grote bedrijven van ten minste 15 procent.’
‘Ik weet niet hoe effectief dat gaat zijn, maar door de coronacrisis hebben landen nu veel geld uitgegeven om hun economieën niet in te laten storten. Die uitgaven proberen ze nu te compenseren via belastingverhoging voor bedrijven. Dit soort samenwerkingen, al dan niet uit nood geboren, gaan we meer zien nu er meer crisissen van globale aard, klimaatverandering voorop, de wereld teisteren.
Er zijn al verschillende transnationale organisaties, zoals de Verenigde Naties, het Internationaal Monetair Fonds of de Wereldhandelsorganisatie, die zich met wereldwijde beleidsmaatregelen bezighouden. In je boek roep je nadrukkelijk op tot burgercollectieven, is dat echt nodig?
‘Een belangrijk verschil is dat Simpol alle landen betrekt. Dat, zoals gezegd, burgers het initiatief nemen voor een vorm van mondiaal gerichte politiek en hier zeggenschap over hebben. Dat kan niet via deze bestaande entiteiten. Maar het grootste algemene punt van kritiek op deze organisaties is dat ze handelen binnen compartimenten van de samenleving, en niet ‘multidisciplinair’ optreden, wat we met Simpol beogen.’
Alle landen moeten kunnen meedoen, zeg je. Maar als Simpol gebruikmaakt van het stemrecht en het democratisch stelsel, waar het merendeel van de wereld geen toegang tot heeft, hoe werkt dat dan?
‘Het idee dat we morgen een mondiale democratie kunnen vormen is belachelijk. Vandaar dat we ook niet pleiten voor een wereldparlement of iets wat daarop lijkt, maar juist op daadkrachtig handelen door het sluiten van mondiale, gelijktijdig gesloten akkoorden. Als je een akkoord kunt bereiken en dat op basis van bereidwilligheid kunt handhaven, heb je zo’n wereldparlement niet nodig. Democratische landen kunnen besluiten om aan het akkoord deel te nemen via hun eigen democratische systeem, terwijl niet-democratische landen dit kunnen doen door een besluit van hun overheid. Simpol is daarmee niet afhankelijk van democratie, maar zet die democratie wel in waar het kan. Het is is daarmee een veel flexibelere en uiteindelijk meer inclusieve tool om verandering te faciliteren. Het gaat uiteindelijk niet om democratie maar om samenwerking.’
Wat als bepaalde landen weigeren mee te doen?
‘Die kans is er. Maar als er genoeg landen zijn die wel meedoen, kunnen zij bepaalde maatregelen in een akkoord zo inbouwen dat landen die niet meedoen geen mogelijkheid hebben om het te negeren. Ze hoeven andere landen dus niet te straffen; ze raken automatisch geïsoleerd.’
‘Het andere punt is: als het water zo hoog komt in de wereld, zullen steeds meer landen inzien dat samenwerken noodzakelijk is. Dan is het ineens in ieders belang.’
We moeten stoppen met de hele tijd vingerwijzen en samen aan een oplossing werken. Maar van een meer inclusieve, vergevingsgezinde aanpak willen veel ngo’s niet horen
De Simpol-campagne bestaat al meer dan twintig jaar. Je boek kreeg na verschijnen in 2018 aanbevelingen van vooraanstaande journalisten, economen en wetenschappers. Honderden politici wereldwijd sloten zich aan. Hoe gaat dat nu, drie jaar later?
‘Het is lastig. Vanuit de organisaties waar je het juist van zou verwachten zoals Greenpeace, Milieudefensie of Extinction Rebellion, is geen enkele welwillendheid gebleken om met ons samen te werken. Het is moeilijk om ze te laten waarderen waar we voor staan. Een deel van het probleem is dat hun wereldbeeld heel erg gericht is op een wij-zijdenken. ‘Wij’ zijn de ‘goeden’ en politici en het bedrijfsleven de slechteriken. Wij hebben het liever over systemische problemen; we zijn allemáál deelgenoot. We moeten stoppen met de hele tijd vingerwijzen en samen aan een oplossing werken. Maar van een meer inclusieve, vergevingsgezinde aanpak willen veel van deze ngo’s niet horen.’
Waarom niet, de aanpak van die problemen is toch ook in hun belang?
‘Ik denk dat die houding deels komt doordat niet gezien wordt dat het probleem zo veel groter en zo veel complexer is – dat het verder gaat dan de verantwoordelijkheid van individuele bedrijven en overheden, wat vaak veel zichtbaarder is. En daarmee is het ook een veel makkelijker verhaal om te vertellen aan hun achterban. Ze kunnen erop wijzen en zeggen: kijk die-en-die doet dat-en-dat verkeerd.’
‘De waarheid is dat we het moeilijk hebben. We hebben weinig inkomsten, het grootste deel betaal ik uit eigen zak. We krijgen nog weinig support van burgers, van ngo’s helemaal niet. Politici snappen het verhaal nog het best. Maar het is erg moeilijk.’
Hoe probeer je dat te veranderen, mensen te overtuigen?
‘Ik denk dat het begint bij het wereldbeeld van mensen, dat moet veranderen. Toen ik een aantal jaar geleden Spiral Dynamics las, een boek uit 1996 dat een model van de evolutionaire ontwikkeling van individuen, organisaties en samenlevingen beschrijft, realiseerde ik me dat er verschillen zijn in hoe mensen de wereld zien. Sommigen zijn in staat op mondiaal niveau te denken, anderen niet.’
De beste manier om mensen hun wereldbeeld te veranderen, ontdekte Bunzl, is via evolutie. Hij werd er twee jaar nadat hij Simpol was gestart op gewezen door de Australische evolutionair bioloog John Stewart, die hem mailde met de boodschap dat de structuur van Simpol past in een veel groter plaatje.
Bunzl: ‘Waar het op neerkomt is dat we als mensheid van families naar stammen naar agrarische gemeenschappen, steden, middelgrote kleine staten naar natiestaten zijn gegaan. Telkens maakten we een verdere stap doordat de economie voorop liep op de bestuurlijke reikwijdte en een inhaalslag moest maken.’
‘Evolutie wordt door veel mensen verkeerd begrepen. Ze hebben het idee dat evolutie om competitie en het overleven van de meest aangepaste draait. Ze zien maar één kant. Want uiteindelijk gaat het over samenwerken in steeds grotere groepen.’
Dat bracht Bunzl tot het leitmotiv in zijn boek: competitie kun je uiteindelijk door de geschiedenis heen zien als aanjager van steeds hogere niveaus van samenwerking.
‘Uiteindelijk maakt Simpol deel uit van een veel groter proces. Dat is dwingend – spannend.’
‘Het is uiteraard geen garantie dat die aanpak zaligmakend is. Ik heb continu twijfels. Als iemand met een beter plan komt, laat ik Simpol morgen vallen.’