Af en toe bezoek ik het graf van mijn moeder. Ze is 56 geworden. Links van haar ligt een vrouw die op haar 80ste overleed, aan de overkant een vrouw die niet ouder werd dan 36. 

Als ik naar links kijk, denk ik onwillekeurig aan hoeveel pech we hebben gehad dat mijn moeder zo vroeg stierf. Maar als ik naar het graf aan de overkant kijk, waar rond Moederdag kunstwerkjes van strijkkralen op liggen, denk ik aan hoeveel geluk ik heb gehad dat mijn moeder me nog heeft zien opgroeien.

Het kan altijd erger. 

Het kan altijd minder erg. 

Onlangs hoorde ik dat er een term is voor het vergelijken van de ernst van iemands leed met dat van een ander. Leedhiërarchie. In een van mijn verhalen maakte ik me er namelijk schuldig aan.

‘Dit verhaal gaat over het ergste wat een mens kan overkomen: het verliezen van een kind’, Een moeder die haar kind moet missen, reageerde daarop: ‘Voor mij was het verlies van mijn zoontje het ergste dat me kon overkomen. Maar voor mijn dochter was het verlies van haar broertje het ergste dat haar kon overkomen.’ Een vader mailde me dat hij meer verdriet had om het verlies van zijn beste vriend dan van zijn zoon, met wie hij een moeizame band had en van wie hij ‘mentaal al afscheid had genomen’.

En toen kwam er met terugwerkende kracht een besef. We gebruiken een schaal om verlies te vergelijken en daaropvolgend verdriet te plaatsen. Op de begraafplaats waar mijn moeder ligt, ging ik ervan uit dat de nabestaanden van de 36-jarige vrouw meer onder hun verlies leden dan ik. Tegelijkertijd nam ik aan dat ik het moeilijker had dan de nabestaanden van de 80-jarige vrouw. Door zoiets groots, grilligs en ongrijpbaars als de dood op een denkbeeldige ladder te plaatsen krijg ik gevoelsmatig toch een beetje grip op mijn verlies: hoe zwaar heb ik het eigenlijk? 

Welke leedtreden zijn er op de ladder?

Ik wilde weten welke impact leedhiërarchie had op het rouwproces van anderen en Daar kreeg ik tientallen reacties op, die inzicht geven in die denkbeeldige leedladder.

Uit deze reacties kon ik een aantal criteria filteren die bepalen welke plek ons leed toebedeeld krijgt.

Simon Claassen stuurde me een treffend citaat uit Liefdesdood, van schrijver Oscar van den Boogaard: ‘Je ouders verliezen is tragisch, je geliefde verliezen ondraaglijk, je kind verliezen het ergste wat er is.’ Toen Simon 23 was trof hij zijn jongere broer, 20 jaar oud, dood in bed aan – overleden na een epileptische aanval. ‘Ik heb zelden zoveel verdriet gezien bij iemand als bij mijn ouders. Ineens je kind. Weg.’ Vrienden, klasgenoten, familie en kennissen vroegen de periode daarna continu aan Simon hoe het met zijn ouders ging. Hierdoor kreeg hij het gevoel: hun verdriet is het grootst.

Ook de band met degene die je verliest bepaalt de positie op de leedladder. Hoe hechter, hoe erger, wordt vaak aangenomen. Effy Karaahmet verloor haar vader en ervoer: ‘Er waren periodes dat mijn vader en ik minder close waren. Van sommige mensen kreeg ik te horen dat het verlies erger was voor mensen die een ouder kwijt zijn met wie ze een heel goede band hadden.’

Zelfmoord: hoog op de leedladder. Moord en doodslag: idem. Ziekte: minder erg, want tijd voor een afscheid

Op de leedladder staat familie vaak boven vriendschap, vrienden boven collega’s, collega’s boven vage kennissen. Zo schreef Ruben Hoekstra: ‘Als ik over mijn rouw vertel, merk ik dat mensen aanvankelijk niet beseffen dat het verlies van de beste vriend van mijn vader ook mij persoonlijk zo raakt. Maar ik ben met zijn gezin opgegroeid. We hebben veel samen gekampeerd in de zomers, gingen samen naar Vlieland, vierden samen oudjaar. Ze voelen al heel mijn leven als de mensen die ik het allerbest ken, op mijn eigen gezin na.’

Daarnaast lijkt te gelden: hoe ‘natuurlijker’ de dood is, hoe minder erg. Je hóórt je opa en oma te verliezen, en als volwassen kind hoor je je vader of moeder te begraven of cremeren. ‘Mij is door velen een plek op de top van de leedpiramide toebedeeld’, schreef Ali Koers. ‘Je kind verliezen door suïcide, dat is het ergste wat een mens kan overkomen. Zo wordt het door heel veel mensen gezien. Het is natuurlijk groot leed, maar deze inschaling bezorgt me ook veel ongemak, en leidt zelfs tot isolatie en soms ook onbegrip. “Hoe overleef je dit?” vragen mensen me. Ik krijg daardoor soms een naar gevoel, alsof ik moet verklaren waarom ik tóch uit bed kan stappen.’

In Ali’s reactie zit nog een criterium verscholen, namelijk de manier waarop iemand overlijdt. Zelfmoord: hoog op de leedladder. Moord en doodslag: idem. Een andersoortige plotselinge dood, zoals een ongeluk, een hartaanval: relatief hoog op de ladder. Ziekte: minder erg, want tijd voor een afscheid. Een ander criterium dat me opviel: hoe korter geleden het verlies, des te verser en dus des te erger.

De objectificatie van pijn dient een doel

De meeste mails kreeg ik over hoe leeftijd een rol speelt op de leedladder. Hoe jonger je sterft, of hoe jonger je iemand verliest, hoe erger. 

‘Dat heeft alles met onschuld te maken’, legt Sander Koks uit. ‘Hoe jonger iemand is, hoe onschuldiger, en dus hoe erger het is dat diegene niet meer leeft.’ Tijdens zijn opleiding crisismanagement aan de Universiteit Leiden deed Koks Dat was niet zijn oorspronkelijke scriptieonderwerp. Koks had zich voor die scriptie die wilden weten hoe twintig jaar later nog doorsijpelde in de Volendamse gemeenschap. Hierbij vielen veertien doden en tweehonderd ernstig gewonden. Door gesprekken met slachtoffers ontdekte Koks dat ze bijna allemaal hun fysieke leed of rouw vergeleken met dat van andere brandslachtoffers of nabestaanden. 

‘Het is iets menselijks’, zegt hij. ‘Misschien om het verdriet draaglijk te maken, om ermee verder te kunnen.’

Er zit ook een pragmatische kant aan leedhiërarchie, zegt Koks. ‘Hierin wordt leed geobjectiveerd. Wie is er slachtoffer, fysiek of mentaal, en wie niet? Dat wordt door instanties bijvoorbeeld als leidraad gebruikt, we gebruiken die ladder om te bepalen wie welke hulpverlening krijgt.’ 

Welk prijskaartje hangt er aan welke rouw?

De leedladder blijkt een handvat om iets persoonlijks als verlies aan algemeen, voor iedereen geldende regels te koppelen, om zo bijvoorbeeld te kunnen bepalen of en hoelang iemand vrij van werk krijgt na verlies. Wanneer een een bloedverwant in de rechte lijn (ouder, kind) of tweede graad van de zijlijn (broers en zussen), kun je gebruikmaken van het calamiteitenverlof Dat is er niet voor mensen die bijvoorbeeld een oom, nicht of een beste vriend verliezen.

Hoe bepaal je of andermans verdriet erg genoeg is voor een paar dagen vrij? Wie geef je één week vrij, wie een maand?

Daarnaast wordt er in de volksmond vaak over rouwverlof gesproken, maar dit is, in tegenstelling tot niet wettelijk bepaald of vastgelegd. Elke sector kan zelf bepalen of rouwverlof een plek krijgt in de cao, en zo ja, hoe dat verlof er dan uitziet. In de bouwsector hebben medewerkers bijvoorbeeld recht op tien dagen verlof bij verlies van (schoon)ouders, (pleeg)kinderen, broers, zussen, partner – mits die partner geregistreerd is. Deze regeling sluit dus het verlies van een beste vriend, een ongeregistreerde partner, een lievelingsbuurman, dierbare neef of oudtante die als moeder voelde, buiten.

‘Dat soort regelingen wekt soms wrevel op’, schrijft Rudy Boesjes me, die jarenlang werkte als leidinggevende in de zorg. ‘De leedhiërarchie wordt mede veroorzaakt door de cao-bepalingen. En op zich gaf die bepaling mij wel een houvast in discussies met medewerkers, maar iemand kan zelfs rouwen om het verlies van een huisdier.’ Daardoor speelde bij Rudy telkens dat ongemakkelijke gevoel op: Wie geef je één week vrij, wie een maand?

Recht op rouw

Ook in het strafrecht wordt leed gelabeld. En die labels kunnen bepalend zijn voor de afhandeling of uitkomst van een zaak. Ellen schrijft me dat toen haar tweelingzus onder een bus kwam, het voelde alsof zij ‘er achteraan werd gegooid’. ‘Ik zie mezelf als haar levensgezel, we deelden alles samen. We waren elkaars identiteit.’ Maar de rechter kende alleen een schadevergoeding toe aan de partner van Ellens zus en haar zoontje. ‘Alsof ik mijn verdriet moest bewijzen’, vertelt ze. 

Broers en zussen behoren in Nederland niet standaard tot de kring voor affectieschadegerechtigden; alleen partners, ouders en kinderen zijn dat. In 2020 stelt Tweede Kamerlid Michiel van Nispen (SP) aan Sander Dekker, toenmalig minister van Rechtsbescherming (VVD). ‘Zij (ouders, partner en kinderen, red.) staan veelal in een relatie van afhankelijkheid en zorg tot het slachtoffer’, klinkt het antwoord. ‘Voor personen die behoren tot deze vaste groep wordt een zeer nauwe band met het slachtoffer verondersteld. De naaste hoeft met andere woorden zijn verdriet niet aannemelijk te maken. Aangenomen wordt dat het letsel of overlijden van het slachtoffer leidt tot een ongewilde ommezwaai in het leven van deze naaste.’ Of broers en zussen een schadevergoeding krijgen, wordt bepaald door ‘specifieke omstandigheden van het geval’, aldus Dekker. Daarbij wordt gekeken hoe lang broers en zussen met elkaar hebben samengeleefd en hoe vaak en veel ze voor elkaar zorgen.

‘Het is toch gek’, zegt Ellen daarover, ‘dat een rechter een waardeoordeel heeft over liefde, en over verlies?’

criminoloog en universitair docent aan de Universiteit Leiden, herkent dit. Zij doet onderzoek naar slachtoffers van zware misdrijven en verkeersongelukken en spreekt ook mensen die een zus of een broer verloren. ‘Het gaat veel mensen niet om het geld’, zegt zij, ‘maar ook mensen die hun broer of zus hebben verloren, kunnen soms niet meer werken, waardoor ze inkomsten mislopen. Of ze moeten kosten maken om psychologische hulp in te schakelen. Wanneer ze dan zien dat bepaalde nabestaanden, zoals partners, wel een vergoeding krijgen en zij niet, kan het voelen alsof hun verdriet er niet mag zijn.

Hoe richt je een universeel systeem in op persoonlijke pijn?

Uit bovenstaande voorbeelden blijkt dat ons systeem niet is ingericht op het persoonlijke karakter van verlies, omdat het uitgaat van twee niet-kloppende principes:

  1. dat verlies en relaties op een objectieve manier te labelen zijn; 
  2. en dat al het verlies en alle relaties op die manier met elkaar te vergelijken zijn.

Maar verdriet en verlies zijn onlosmakelijk verbonden met context. Voor de een kan verlies van een vader intens verdrietig zijn omdat de band zo goed was, voor de ander juist omdat de band altijd zo slecht was. Bovendien speelt ook mee: wat heeft de nabestaande nog meer op z’n bordje, hoe groot is het sociale vangnet?

Sander Koks zag dat de denkbeeldige leedladder voor veel Volendammers in eerste instantie goed werkte, als copingmechanisme. Maar hij zag ook dat veel van deze mensen in een later stadium vastliepen. ‘Over het algemeen zag ik dat mensen die hun eigen ellende bagatelliseerden op den duur veel kampten met burn-outs, fysieke problemen, soms zelfs depressies. En aan de andere kant waren er veel mensen die een familielid of goede vriend waren verloren of voor een groot deel waren verbrand,

Zolang we leed op een schaal plaatsen, concurreren met elkaars verdriet, kan er nooit hulp op maat worden geleverd

Daarom is het hoog tijd om korte metten te maken met leedhiërarchie, vindt pedagoog Daan Westerink, die rouwdeskundige werd nadat ze haar beide ouders verloor. Ik bel haar omdat ik wil weten wat leedhiërarchie voor effect heeft op ons verdriet. ‘Mensen cijferen hun eigen verdriet weg, waardoor ze er geen ruimte aan geven. Of ze laten hun verdriet door anderen wegcijferen – wat beperkend, betuttelend en soms zelfs remmend werkt. Ik heb een vriendin wier kat was overleden. Ze had een geweldige band met dat diertje, ze waren bijna altijd samen, als ze van huis ging liep Binkie altijd een stuk met haar mee. Ze durfde me bijna niet te vertellen dat die kat dood was, en dat ze vol verdriet zat. Want ja, niet iedereen in haar omgeving vindt het verlies van een kat een écht verlies. Maar het verdriet om Binkie was oprecht – dat wegstoppen hoeft niet.’ 

Westerink herhaalt het een paar keer tijdens ons gesprek: als verdriet er is, dan is het er. Zolang we leed op een schaal plaatsen, concurreren met elkaars verdriet, kan er nooit hulp op maat worden geleverd. Niet door hulpverleners of werkgevers, niet door meelevende buren, vrienden, collega’s en familieleden. ‘We moeten niet kijken naar wie er dood is, maar naar de impact van het verlies op de achterblijvers’, zegt Westerink. Eerbied voor verlies, daar gaat het om.

Misschien moeten we dus niet in de vergrotende trap praten als we het hebben over verlies. Niet over ‘erg, erger, ergst’, maar gewoon over erg. Punt. Geen komma, geen ‘maar’, niet vergelijkend naar links kijken, niet naar het graf aan de overkant. Mijn moeder is 56 geworden en daar heb ik verdriet om. En ja, er is een andere moeder 36 geworden, en weer een andere moeder 80, maar het zijn alle drie mensen die worden gemist.

Lees meer:

Iedereen rouwt. Van deze reacties over verlies werden wij even stil Het plan was om na het introductiestuk over rouw direct een verhaal te schrijven over wat dat grote verdriet met je lichaam kan doen. Maar het is, bij nader inzien, gepast eerst stil te staan bij alle reacties. Die waren namelijk overweldigend. Een bloemlezing, met onderin een lijst lees-, kijk- en luistertips over rouw. Lees hier terug