Guus Sluiter ziet ze vaak schuifelend binnenkomen, de bezoekers van Ze stoppen in het museumcafé, kijken om zich heen, vertragen hun tred, prutsen een beetje onzeker aan hun rits: jas uit of aan, binnen blijven of naar buiten gaan? Het liefst heet de directeur elke bezoeker uitbundig welkom en escorteert hij ze direct – onder vriendelijke doch lichte dwang – naar de eerste zaal van het museum. ‘Als mensen eenmaal binnen zijn, vinden ze het niet meer eng.’

Hij vond het al zo ‘heerlijk typerend’ hoe ik hier aankwam. Sluiter had me van tevoren gemaild dat ik een stukje moest doorrijden, voorbij de ingang, voor een gratis parkeerplek. Maar dan reed ik gevoelsmatig op, waar het museum zich op bevindt. Bemoste stenen en ‘Hier rust’-teksten doemden op, grind knetterde onder de banden van mijn Twingo, ik voelde ongemak, dus ik draaide om en parkeerde aan de overkant van de straat. ‘Zo zien we de dood dus’, zegt Sluiter, haast triomfantelijk, want zíé je nou wel. ‘Als iets engs. Iets waarbij we weg moeten blijven, als iets waarover we moeten fluisteren.’

Maar Sluiter fluistert niet als hij vertelt hoe Nederlands eerste en enige uitvaartmuseum ‘We willen hier laten zien hoe we in Nederland omgaan met de dood en rouw.’ Henk Kok, de toenmalige initiator van het museum – zelf inmiddels overleden – heeft er als een ware lobbyist lang aan moeten trekken, want die dood: daar had niemand zin in. Dat is nu wel iets veranderd. Iets. ‘We krijgen al jaren heel veel aandacht van kunstenaars, schrijvers, muzikanten die iets met de dood willen doen’, zegt Sluiter. ‘Zenden over de dood is niet zo moeilijk. Maar informatie over die dood ontvangen, als gewone sterveling: dat is een ander verhaal.’

Waarom vinden we dat zo moeilijk, vraag ik me af. Zouden we er iets aan hebben als we ons ontvankelijker maken voor de dood? Die van anderen, maar ook die van onszelf?

Nadenken over de dood kan ook normaler

Om die vragen te beantwoorden ben ik hier, en heb ik ook Laurina de Visser uitgenodigd, ‘Het zou goed zijn als scholen hiernaartoe zouden gaan’, zegt De Visser (ook zij had moeite met de parkeerplek). ‘Ik had vorige week een jongetje in mijn praktijk, zijn vader is een paar weken geleden overleden en pas tóén was hij voor het eerst op een kerkhof geweest, omdat papa daar lag. Nachtmerries heeft hij erover. Dat was zo anders geweest als hij al van jongs af aan met de klas of met zijn ouders op een begraafplaats of naar een museum als dit was gekomen.’

Sluiter: ‘Kinderen gaan, als je ze de kans geeft, zo onbevangen met de dood om. Voor onze themaweek De laatste aai hingen er hier kunstwerken van basisschoolleerlingen voor hun overleden huisdieren. Dat was fantastisch.’

‘Als je dit museum binnenstapt, moet je een opening in jezelf zoeken. Een opening om te voelen’

De eerste zaal van het museum herbergt altijd een tijdelijke tentoonstelling. Momenteel zijn dat groteske doeken van kunstenaar Sarah Grothus. De serie heet Schemering en verbeeldt de onderwereld. Ik vind het eng en doods, De Visser vindt het prachtig en mijmert tegelijkertijd over hoe deze beeltenis zou kunnen schuren tegen haar christelijke achtergrond. ‘Maar op zo’n plek als deze voelt het voor mij wel juist. Als je hier binnenstapt, dit museum, deze ruimte, moet je een opening in jezelf zoeken. Een opening om te voelen.’

Sluiter ziet dat wel vaker. Dat mensen ineens gaan nadenken over dingen waar ze normaal, want druk-druk-druk en levend-levend-levend, niet over nadenken. ‘Tijdens de Museumnacht lieten we bezoekers een bucketlist maken. Een man begon: motorrijbewijs halen, de Himalaya beklimmen. Toen zijn blaadje vol was, kraste hij alles door. “Ach”, schreef hij, “ik moet mijn zoon vaker laten weten hoeveel ik van hem houd.”’

De eeuwige jachthavens

Tot Zover is klein, er werken vijf mensen en veertig vrijwilligers. Een lichte, meterslange kleurentunnel brengt de bezoeker vanaf de tijdelijke expositieruimte naar de andere drie zalen. ‘Dit zou de hemel kunnen zijn’, zegt bezoeker Willem van Dijk (79), ‘maar het is niet míjn hemel.’ Hij is een botenman, moet je weten, dus zijn hemel – als die bestaat – zal er vast uitzien als een jachthaven. Hij is hier met zijn dochter, voor zijn verjaardag. ‘Leek me leuk om hier een keer te zijn’, zegt hij, leunend op zijn rollator. ‘Maar niet iedereen vindt dat hoor. Nee, in deze tijd geloven we er met z’n allen geen bal meer van dat we doodgaan. Iedereen doet maar alsof-ie het eeuwige leven heeft.’ Priemende vinger omhoog: ‘Maar daar vergissen we ons in.’

Hij kijkt met een schuin oog naar een vitrinekast. Een haarboeket staat erin, uit 1871 vertelt het bordje dat ernaast staat. Haren van de doden werden in de negentiende eeuw veel gebruikt in herinneringswerken, in dit geval zijn de haren in bloemenknoppen en -blaadjes gebogen. De overledene die met dit boeket wordt herdacht was – zo te zien – lichtblond. ‘Zo kan het natuurlijk ook’, grijnst Willem.

Het boeket laat zien dat de dood vroeger zicht- en tastbaarder was dan nu, zegt Sluiter. Rond 1900 waren er meer handelingen en tradities rondom dood en rouw. Bijvoorbeeld het dragen van zwarte kleding, de luiken van het huis dichtdoen. En ook – zoals te zien in een van de vitrinekasten – werden er rouwkaarten verstuurd met de foto van de opgebaarde overledene. ‘De dood ging meer hand in hand met het leven, en logisch ook: de sterftecijfers waren toen hoger, de gemiddelde levensverwachting lager.’

Een veilige plek om met de dood bezig te zijn

Sluiter vervolgt: ‘Vanaf de jaren dertig van de vorige eeuw werd de dood steeds zakelijker benaderd, en dat werd door de oorlog versterkt. Niet te lang bij stilstaan, niet lullen maar poetsen, dat idee. Begrafenissen werden snel afgerond, hup, over op de orde van de dag.’ In de jaren negentig kwam dáár weer een verandering in: vastgeroeste tradities rondom uitvaarten werden losgelaten, cremeren werd gangbaarder, er kwam meer afscheidstijd en waarom koffie en cake, als de overledene van champagne en oesters hield?

Kisten werden beschilderd, bandjes traden op, ‘alsof er hekken werden weggehaald in de uitvaartwereld’. ‘We zijn nog steeds vaak bang voor de dood, maar als mensen sterven, halen we soms alles uit de kast.’

‘Het zou best goed zijn om een kist eigenhandig, schroefje voor schroefje, in elkaar te draaien. Dat je ook wat meer fysiek met de dood bezig bent’

De lijkkisten en urnen in alle kleuren en vormen laten dat mooi zien. In diezelfde ruimte staat ook een fictieve Ikea-lijkkist tegen een muur, Dödlik heet het lichthouten exemplaar, gemaakt door studenten van de kunstacademie. ‘Het zou best goed zijn om een kist eigenhandig, schroefje voor schroefje, in elkaar te draaien’, denkt De Visser hardop, terwijl ze even op het hout klopt. ‘Dat je ook wat meer fysiek met de dood bezig bent, als nabestaande.’ Ze twijfelt even, stapt dan de kist in. ‘Toch weer die twijfel hè.’

Twijfelen en dan later ervaren dat die twijfel niet nodig was. Hier wandel je letterlijk naar die onbekende dood toe – en daarmee ook naar je eigen gevoel. Deze plek maakt de dood minder eng, minder ongrijpbaar. De Visser: ‘Het is een veilige plek om met de dood bezig te zijn. Die kunst schept verdieping, maar tegelijkertijd ook afstand.’

‘Oh, joh, is hier achter dit café ook een museum?!’ zegt Loekie van den Heuvel (79) na haar laatste slok koffie in het museumcafé. Door het raam achter haar valt te zien hoe groepjes mensen op de parkeerplaats samendrommen om zich te verzamelen voor – zoals het ernaar uitziet – een Surinaamse uitvaart. ‘Een museum’, herhaalt Loekie, ‘ik had géén idee. Mijn man ligt hier, tien jaar al’ – en ze wijst naar de begraafplaats. ‘We hebben een boom laten opkweken met zijn as erin. Een prunus pandora.’ Ze slikt. ‘Ik mis hem. Wim. Sta ik weer tegen een boom te praten.’ Dan: ‘Maar is hier echt een museum?’

Ik wijs haar naar de deur waar Sluiter het liefst iedereen doorheen begeleidt, op weg naar de dood. ‘Ah. Nou. Daar gaan we dan misschien wel een keertje heen. Maar niet vandaag. Nee. Nog even niet.’

Over de beelden Het aanbod van de uitvaartbranche weerspiegelt de manier waarop we met de dood omgaan. We zien het vaak als iets engs. Iets waarbij we weg moeten blijven, als iets waarover we moeten fluisteren. Net als het Uitvaartmuseum, stelt fotograaf Jill Verweijen met haar beelden een andere benadering van de dood voor. Eén waarbij dood en leven meer verbonden zijn. Ze ontwierp een serie grafkisten die een speelse draai geven aan ons afscheidsritueel. Deze grafkisten spelen de hoofdrol in haar campagne #RIP, waarmee ze een luchtiger gesprek over onze eigen begrafenis en het begraven van onze dierbaren stimuleert. (Isabelle van Hemert, beeldredacteur) Bekijk hier meer werk van Jill Verweijen

Luister ook:

Beginnen over het einde - Een goed gesprek over de dood Nergens ga je zo prettig dood als in Nederland. Behalve als je dement bent. Want ook al mag het van de wet, geen arts helpt je bij het sterven als je niet meer begrijpt wat er gebeurt. Waarom is euthanasie bij dementie zo moeilijk? En hoe kan het wél?

In ‘Beginnen over de dood’ laat Henk Blanken zien hoe belangrijk het is om op tijd te beginnen over het einde. Met je naasten en met je arts. Zodat je niet te vroeg doodgaat, maar ook niet te laat.
Beluister het eerste hoofdstuk hier