Zo wordt wonen wél een recht
Er is enorme woningnood, maar actie vanuit de overheid blijft uit. Kunnen woningzoekenden maatregelen afdwingen bij de rechter?
Jongeren die noodgedwongen bij hun ouders wonen, en het daarom moeilijk vinden hun toekomst voor zich te zien. Gescheiden ouders die geen nieuwe woning in de buurt van hun kinderen kunnen vinden. Sociale huurders van wie het woonblok gesloopt dreigt te worden.
De lijst met voorbeelden die laten zien hoe diep de wooncrisis is, wordt steeds langer. Iedereen weet het. Iedereen maakt zich zorgen.
Alleen: een politieke oplossing is nog lang niet in zicht. De kabinetsformatie is al acht maanden bezig. En de plannen die tot dusver naar buiten kwamen, beloven bepaald niet de radicale verandering die nodig is.
In dat vacuüm zijn de afgelopen maanden door het hele land mensen de straat opgegaan om te protesteren tegen de woningnood. Hun boodschap: zo kan het niet langer. Wonen is een recht.
Die slogan slaat aan. Journalisten hebben het over het recht op wonen, en zo ook politici in Den Haag. Zelfs de VVD, lang voorstander van het idee dat ‘de markt’ alles moet oplossen, vindt het tijd dat de overheid ingrijpt. En er gaan stemmen op om een ‘woonzaak’ te beginnen, à la de klimaatzaak van Urgenda. Daarbij dwingt de rechter de overheid tot maatregelen.
Wonen is een recht, maar het is nauwelijks afdwingbaar
Wie zegt dat wonen een recht is, heeft genoeg wetteksten tot haar beschikking om dat te staven. In artikel 22, lid 2 van de Nederlandse Grondwet staat bijvoorbeeld: ‘Bevordering van voldoende woongelegenheid is voorwerp van zorg der overheid.’* Het Europees Sociaal Handvest (ESH),* in de jaren zestig opgesteld door de Raad van Europa, is nog duidelijker: ‘Een ieder heeft recht op huisvesting.’
In artikel 11 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten van de Verenigde Naties (IVESCR)* staat dat iedereen recht heeft op ‘een behoorlijke levensstandaard’, en dat daar ook huisvesting bij hoort. En artikel 8, lid 1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) luidt: ‘Een ieder heeft recht op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.’
Maar anders dan je zou denken, heeft het weinig zin om met deze wetten en verdragen in de hand naar de rechter te stappen. Het recht op wonen is namelijk nauwelijks af te dwingen.
Het kabinet kan er niet op afgerekend worden dat niet iedereen een woning heeft
Hoe dat kan? Om te beginnen ligt het aan de formulering van de wetteksten. In de Grondwet staat niet: ‘Iedereen heeft recht op huisvesting.’ In plaats daarvan moet de overheid zorgen voor voldoende woongelegenheid. In juridisch jargon heet dat een ‘inspanningsverplichting’: de overheid moet haar best doen om iedereen van een woning te voorzien.
Maar tegelijkertijd kan het kabinet er niet op worden afgerekend als niet iedereen een woning heeft. Als woningzoekenden toch zouden proberen de overheid verantwoordelijk te houden, zou die kunnen zeggen: maar we zijn er toch mee bezig?
Het zou helpen als de Grondwet duidelijker was geformuleerd. Maar dan nog zou je er voor de rechter weinig mee kunnen, omdat rechters in Nederland niet mogen toetsen of wetten in strijd zijn met de Grondwet. Dat is de taak van de Eerste en Tweede Kamer. Anders dan veel andere Europese landen heeft Nederland ook geen constitutioneel hof.
Rechters mogen zich wél beroepen op internationale verdragen over de mensenrechten. Maar ook hier geldt: de rechten uit het ESH en het IVESCR gelden als inspanningsverplichtingen. Nederlandse rechters kunnen in hun oordelen verwijzen naar deze rechten, en het Europees Comité voor Sociale Rechten kan overheden erop aanspreken dat ze het ESH niet voldoende naleven.
Maar op basis van deze verdragen een woonzaak beginnen – naar de rechter stappen omdat je vindt dat je recht op wonen niet wordt geëerbiedigd? Dat wordt moeilijk.
Bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens is dat anders: de rechten uit dat verdrag zijn in de meeste gevallen wél afdwingbaar. Maar het probleem met artikel 8 is dat het niet direct over wonen gaat. Het is niet automatisch gezegd dat het hebben van respect voor ieders woning ook betekent dat iedereen een woning moet hebben. Dus ook hier geldt: niet geschikt voor een woonzaak.
Waarom de klimaatzaak van Urgenda wél slaagde
Wat is dan het verschil met de succesvolle klimaatzaak van Urgenda tegen de Nederlandse staat? In die zaak beriep de rechter zich ook op een ander, direct afdwingbaar recht, namelijk het recht op leven uit het EVRM. De Nederlandse staat, zo was de redenering, bracht het leven van zijn burgers in gevaar door te weinig te doen tegen klimaatverandering. En een staat die het leven van burgers in gevaar brengt, moet daar onmiddellijk mee stoppen.
Dat een woonzaak nu weinig kans van slagen heeft, betekent niet dat dat voor altijd zo blijft. Een rechter kán oordelen dat het recht op wonen uit het Europees Sociaal Handvest direct afdwingbaar is. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens kán beslissen dat het recht op privéleven betekent dat mensen een woning moeten hebben, en dat de Nederlandse overheid (of die van een ander land) daar niet genoeg aan doet. Voordat de rechter Urgenda gelijk gaf in de klimaatzaak, dachten ook veel mensen dat dit nooit zou gebeuren.
Maar om een woonzaak te laten slagen, zijn er wel mensen nodig die hem willen aanspannen, advocaten die voldoende argumenten vinden en een rechter die daarin meegaat. Zolang dat nog niet is gebeurd, is het recht op wonen niet afdwingbaar. Tot die tijd is het recht op een goed huis net zo makkelijk te verdedigen als het recht op een eigen helikopterlandplaats aan de Côte d’Azur.
Een inspirerende rechtszaak in Zuid-Afrika
Advocaat Jelle Klaas en jurist Rosa Beets van het Public Interest Litigation Project (PILP) willen daar verandering in brengen. Ze zijn gespecialiseerd in ‘strategisch procederen’: ze voeren rechtszaken om het naleven van de mensenrechten te bevorderen. Daarbij zien ze zichzelf als bondgenoten van sociale bewegingen. Klaas en Beets hebben overwogen een woonzaak aan te spannen, maar geconcludeerd dat de kans op dit moment klein is dat ze die zouden winnen.
In plaats daarvan kijken ze naar welke kleinere stappen er mogelijk zijn om het recht op wonen handen en voeten te geven. Hun grote inspiratie is Zuid-Afrika, waar in het jaar 2000 de zogenoemde Grootboom-zaak plaatsvond. Die is vernoemd naar Irene Grootboom, die net als honderden van haar buren uit haar woning was gezet. Ze woonden op een braakliggend stuk grond aan de rand van Kaapstad, waar ze zelf provisorische huizen hadden gebouwd. De grondeigenaar liet hun huizen met bulldozers vernielen en in brand steken.
De bewoners stapten naar de rechter, en de zaak belandde uiteindelijk bij het constitutioneel hof. De hoogste rechter oordeelde dat de staat te weinig deed om te garanderen dat iedereen in het land een goed en betaalbaar huis had. Er waren woningbouwprogramma’s, maar niet voor de allerarmsten. De Zuid-Afrikaanse overheid werd verplicht daar iets aan te doen.
In de Zuid-Afrikaanse Grondwet – anders dan in de Nederlandse – staat duidelijk dat iedereen recht heeft op behoorlijke huisvesting
Deze uitspraak was mogelijk omdat in de Zuid-Afrikaanse Grondwet – anders dan in de Nederlandse – duidelijk staat dat iedereen recht heeft op behoorlijke huisvesting. De wet erkent dat dat niet à la minute kan, maar de overheid is wel verplicht om beleid te maken waarmee ze dat recht op den duur verwezenlijkt. En niemand mag zomaar zijn huis uit worden gezet. Daar is een uitspraak van de rechter voor nodig, die alle belangen heeft afgewogen.
Nu is Zuid-Afrika natuurlijk geen Nederland. De woningbouwprogramma’s gaan er veel langzamer dan de bedoeling is – Irene Grootboom woonde nog steeds in een zelfgebouwde hut toen ze in 2008 overleed. Er zijn veel sloppenwijken, en ontruimingen zijn (ook tijdens de coronapandemie) aan de orde van de dag.
Maar de uitkomst van de zaak is wél relevant: meer betaalbare huizen. In Zuid-Afrika kwamen programma’s voor tijdelijke huisvesting voor mensen die uit huis worden gezet, en voor verbetering van de leefomstandigheden in tijdelijke nederzettingen. En misschien nog wel belangrijker, zegt Klaas: ‘Er ontstond een discussie met de overheid over wat het recht op wonen precies inhoudt. Wat voor woningen moesten het zijn, op welke termijn moesten ze er komen, hoeveel moesten er minimaal per jaar gebouwd worden?’
Geen medische behandeling accepteren we niet, geen woning wel
Zo’n discussie zouden we hier in Nederland ook goed kunnen gebruiken. Een verandering van de Grondwet zou daarbij helpen, maar is volgens Rosa Beets niet per se nodig. Het recht op wonen kan ook in andere wetten worden vastgelegd, die makkelijker te maken zijn.
Ze vergelijkt het met het recht op gezondheidszorg: ook dat staat niet duidelijk geformuleerd in de Grondwet. Maar er zijn wel andere wetten die garanderen dat iedereen die ziek is toegang heeft tot een behandeling.
De manier waarop we met het recht op zorg omgaan, is dan ook compleet anders dan met het recht op wonen. Als kankerpatiënten geen behandeling kunnen krijgen of de ic’s overlopen vanwege corona, vinden we dat onacceptabel. Bij wonen ligt dat anders. ‘Dat er allemaal mensen ongewild dakloos zijn, laat zien dat we nog niet op dezelfde manier nadenken over wonen’, zegt Beets.
Wonen als recht beschouwen kan betekenen dat mensen minder makkelijk uit huis kunnen worden gezet, denkt ze. Nu kan een huiseigenaar een huurcontract opzeggen, bijvoorbeeld als de huurders niet (kunnen) betalen. Of zij een andere woning kunnen krijgen, speelt dan geen rol. Als wonen een afdwingbaar recht is, zou dat misschien niet zomaar meer kunnen.
De Tweebosbuurt werd het symbool van de woonstrijd
Er is een plek in Nederland waar de strijd om het recht op wonen de afgelopen jaren in het klein is uitgevochten: de Tweebosbuurt in Rotterdam-Zuid. Deze buurt – niet groter dan een paar straten – trok wereldwijd de aandacht. Vijf VN-rapporteurs schreven zelfs een brief aan het Nederlandse kabinet, waarin ze stelden dat ze zich ernstig zorgen maken over de naleving van de mensenrechten in de buurt.
Ook Jelle Klaas en Rosa Beets hielden zich met de zaak bezig. Zij schreven een opiniebrief aan het gerechtshof in Den Haag, dat in hoger beroep uitspraak moest doen over het opzeggen van huurcontracten in de Tweebosbuurt.
Wat was er aan de hand? Woningcorporatie Vestia kondigde een paar jaar geleden aan de honderden sociale huurwoningen van de Tweebosbuurt te gaan slopen, om plaats te maken voor duurdere koop- en huurwoningen. Dat maakte deel uit van grootschalige plannen van de gemeente om de sociale problemen in Rotterdam-Zuid aan te pakken. Maar een groep bewoners weigerde te vertrekken.
Vestia daagde hen voor de rechter. In de eerste rechtszaak, waarin het om 11 woningen ging, kreeg de woningcorporatie gelijk. Maar een tweede kantonrechter, die over nog eens 17 huurcontracten moest oordelen, keek anders naar de zaak. Zij vond de stedelijke ontwikkelingsplannen onvoldoende reden om de huurcontracten op te zeggen. Bovendien zou het grondrecht op huisvesting in gevaar komen, omdat er in Rotterdam-Zuid steeds minder woningen zijn voor mensen met een laag inkomen.
Ground zero van het recht op wonen
Vestia ging in overleg met de bewoners, en besloot uiteindelijk 11 van de 535 woningen te laten staan. Tegelijkertijd ging de corporatie in hoger beroep om de laatste bewoners weg te krijgen uit de huizen die wél tegen de vlakte moesten.
Het werd een uitputtende juridische strijd, waarin een paar maanden geleden nog één 84-jarige bewoner over was. Voordat het hoger beroep kon worden behandeld, kreeg Vestia namelijk toch al toestemming de overige huizen te slopen. Vorige week deed het gerechtshof vervroegd uitspraak, en kreeg ook de laatste bewoner tegen wie de procedure gericht was te horen dat hij per 1 maart moet vertrekken.
Het is een enorme tegenslag voor de voorvechters van het recht op wonen. Maar behalve als nederlaag kun je de zaak in de Tweebosbuurt ook zien als een hoopvol begin. De vlakte vol puin als ground zero van het recht op wonen.
Het is de vraag wat woningcorporaties – en rechters – van de Tweebosbuurt hebben geleerd
Want al heeft de Tweebosbuurt het niet gered, de protesten tegen de sloop hebben wel de basis gelegd voor het debat over het recht op wonen. Ook in de rechtszaal. ‘De strijd gaat door’, zegt Klaas. ‘Er zullen meer rechtszaken bij komen.’
Er staan namelijk in heel Nederland buurten met sociale huurwoningen op de slooplijst. Het is dus de vraag wat woningcorporaties – en rechters – van de Tweebosbuurt hebben geleerd.
In de pers heeft Vestia toegegeven dat de corporatie de bewoners te laat heeft betrokken bij de sloopplannen, en heeft onderschat hoe sterk sommige bewoners in de buurt waren geworteld. Hun leed telt zwaarder dan de blijdschap van degenen die wel een andere woning wilden, zegt directeur Wonen Robert Straver tijdens een gesprek op het Rotterdamse kantoor van de corporatie.
Maar Straver zegt zich ook verantwoordelijk te voelen voor de uitvoering van het woonbeleid van Rotterdam. En alle bewoners die dat wilden, hebben volgens de corporatie een nieuwe woning in dezelfde wijk gekregen.
Mag je mensen überhaupt hun woonplek ontnemen?
Maar dat is niet waar het om gaat, zegt Klaas. Eerst moet de vraag worden beantwoord of het überhaupt rechtmatig was de bewoners hun oude woonplek te ontnemen. Het recht op wonen is meer dan het hebben van vier muren en een dak boven je hoofd. Het gaat ook om de sociale contacten die de Tweebosbuurtbewoners hadden in hun buurt. En om de mogelijkheid mee te beslissen over de toekomst van de plek waar ze zich thuis voelen.
En dan is er nog een algemener punt, dat de Rotterdamse rechter eerder ook al noemde. Volgens de herstructureringsplannen van de gemeente Rotterdam, waar de sloop van de Tweebosbuurt deel van uitmaakt, zullen er in de wijk uiteindelijk minder sociale huurwoningen zijn.
Dat is volgens Klaas en Beets – en ook volgens de VN-rapporteurs – in strijd met de internationale verdragen. Net als in de Zuid-Afrikaanse Grondwet staat daarin dat overheden verplicht zijn toe te werken naar de realisatie van het recht op wonen. Midden in een wooncrisis het aantal woningen voor mensen met een lager inkomen verminderen staat daar haaks op. ‘Als je kunt aantonen dat het de afgelopen jaren alleen maar slechter is geworden, wordt het voor de staat wel moeilijker om te zeggen: wij voldoen aan die zorgplicht’, zegt Klaas.
De rechter die de Tweebosbewoners in eerste instantie gelijk gaf, deed dat om dezelfde reden: het grondrecht op wonen betekent juist ook dat er genoeg huizen moeten zijn voor mensen met een laag inkomen. Dat staat expliciet in de richtlijnen van de VN.
Ook in België wordt de strijd om woonrecht gevoerd
In Nederland is het nog even wachten op een volgende zaak waarin het recht op wonen een rol speelt. Maar in België komt die er heel binnenkort wel. Een groep Vlaamse huurdersbonden en organisaties die strijden tegen armoede en dakloosheid, dient op 17 december een klacht in bij het Europees Comité voor sociale rechten. Dat is het comité dat de naleving van het Europees Sociaal Handvest bewaakt. De Woonzaak betoogt dat de Vlaamse overheid haar verantwoordelijkheid te weinig neemt als het om het recht op wonen gaat.
Het ESH is niet direct afdwingbaar, en de uitspraken van het comité zijn niet bindend voor staten. Maar ze kunnen wel als basis dienen voor rechters om hun uitspraken op te baseren. En voor burgers en politici om hun standpunten kracht bij te zetten. Dat zou weer kunnen leiden tot nieuwe wetten.
Dan wordt het recht op wonen wél iets waar iedereen aanspraak op kan maken.
Met dank aan Maurice Adams en Tamara Butter voor het meelezen met een eerdere versie van dit artikel.