Gastvrijheid is een van de onbezongen slachtoffers van de pandemie, zegt deze schrijver
Gastvrijheid is voor schrijver Chris Keulemans een van de belangrijkste dingen in het leven. Hij schreef er een boek over en ontdekte dat gastvrijheid ook een medicijn tegen isolatie en vreemdelingenhaat kan zijn.
Bijna twee jaar domineert corona het nieuws en onze gesprekken. De terugkerende besmettingsgolven, nieuwe virusvarianten, de overbelasting van de zorg, code zwart, mondkapjes en vaccinaties. Maar er glipt iets tussen de regels van al die analyses: het feit dat de pandemie het verlenen van gastvrijheid erg moeilijk maakt.
Voor schrijver Chris Keulemans (1960) is gastvrijheid van levensbelang. Hij schreef er een origineel boek over. In een fraai meanderend en indringend essay ontvouwt hij zijn twaalf geboden van gastvrijheid. Een zelfportret.
Maar dan gebeurt er iets in zijn betoog, in het avontuur van het schrijven: er komt een tweede verhaallijn bij. Alsof het onderwerp van gastvrijheid een nieuw thema baart: thuis. Wat is thuis voor een nomade?
Op een nacht slaapt hij op het kerkhof van zijn geboortestad Tunis. Er wordt hem een spiegel voorgehouden: waar pas jij in het verhaal? Je bent nog nergens.
Vanaf dat moment wordt het boek nog persoonlijker. Én politieker. Want niet alleen moet hij de dodelijke kant van migratie onder ogen zien, aan de andere kant van de Middellandse Zee. Ook voelt hij, na een bezoek aan Noordoost-Syrië, de noodzaak om zich te vestigen in Amsterdam-Noord en gastvrijheid ook in politieke zin handen en voeten te geven.
Ons gesprek vindt bij Keulemans thuis plaats, aan de grote tafel waar ook het boek mee begint:
‘Veel mensen hebben aan deze tafel gezeten, tot het corona werd, en toen was de tafel opeens alleen nog van Willemijn en mij. Nu komen er af en toe weer mensen langs. Deze tafel hebben we hier staan omdat we het idee hebben dat hier altijd gezelschap hoort. Ze komen van over de hele wereld hier naartoe, ze kunnen hier logeren, ze kunnen de keuken overnemen en lange avonden aan tafel zitten.’
Je schrijft erover alsof de tafel voor jou bezield is.
‘Ik had het gevoel dat de tafel tijdens de lockdown een iets te grote koe was in een iets te kleine stal. Hij was ongedurig, ongelukkig, hij miste iets. Ik heb de tafel gestreeld, gerustgesteld, en gedacht, de tijd komt wel weer dat je gezelschap hebt. Deze tafel is inderdaad een soort persoonlijkheid. Tafel van het huis. En veel mensen kennen hem. Als je er een keer aan gezeten hebt, dan herinner je je de tafel.’
Corona is een aanslag op de gastvrijheid?
‘Dat was letterlijk zo. Ik dacht al een tijd na over een boek dat ik wilde schrijven, gebaseerd op mijn eigen ervaringen als reiziger en gastheer. Het moest over gastvrijheid gaan, maar ik wilde niet een handleiding schrijven, want iedereen doet het op zijn eigen manier. Maar iedereen heeft ermee te maken, iedereen komt op bezoek, iedereen ontvangt bezoek. Ineens, in de lockdown, ging je nergens meer naartoe en kwam er niemand meer aan de deur. Toen besefte ik dat gastvrijheid net zo belangrijk is voor ons als lucht en water. Het is echt zo, als je ergens naartoe gaat en niemand doet de deur open, dan ga je gewoon dood. En als je in je huis aan de eenzame tafel zit en er komt nooit iemand langs, dan droog je uit. Dus het stond op scherp. Gastvrijheid is een van de onbezongen slachtoffers van de pandemie geweest.’
Je schrijft: de wereld komt tot stilstand zonder gastvrijheid. Zo fundamenteel is het.
‘Dat geldt letterlijk voor iedereen. Het is net als wanneer je geen geld hebt. Je actieradius wordt opeens nihil. Het effect van zo’n pandemie is dat mensen naar binnen keren, zich opsluiten, vereenzamen, niet meer praten met vreemden en onbekenden.’
Je zegt, ik wil geen handleiding schrijven, maar je komt wel met de twaalf geboden van Chris Keulemans.
‘Ik noem het mijn huisregels. Die gelden voor mij en niet voor iedereen, daar ga ik niet van uit. Het zijn geen geboden. Maar omdat ik erover nadacht, kwam ik op de regels die voor mij gelden.’
Een. Het gaat om doorgeven, van jou naar mij naar de volgende, naar iemand aan de andere kant van de wereld. Gastvrijheid is geen ruilhandel.
Twee. Het is antwoord geven op een vraag, ook als die nog niet gesteld is.
Drie. Er is nooit te weinig. Het moment dat de borden en glazen van de gasten niet kunnen worden bijgevuld komt eenvoudig niet voor. Desnoods doe je het licht uit. En de kosten doen niet terzake. Ernaar vragen is ronduit onbeleefd. Omdat daarmee de rekensom begint.
Vier. Thuis is een tafel, een bed en bezoek. Waar je gasten ontvangt is thuis. Zodra het bezoek over de drempel stapt vouwt de kamer zich open. Heiliger dan dat is het niet.
(Fragment uit: Gastvrijheid van Chris Keulemans)
Je werkt ze uit in een persoonlijk en soms aangrijpend essay over je ervaringen. De belangrijkste ervaringen doe je op in geschonden steden. Juist daar vind je de grootste gastvrijheid.
‘Ja, en daar reken ik trouwens ook bij geschonden buurten zoals de Vogelbuurt in Amsterdam-Noord, waar zeker tijdens de lockdown de eenzaamheid en de armoede van mensen aan het licht kwamen. En daartegenover de gebaren van gastvrijheid dwars door alles heen. Maar inderdaad, juist op plekken als Beiroet, Sarajevo, Noordoost-Syrië, Kabylië, plekken waar niks is, waar dingen kapot zijn, waar de routines van het dagelijks leven aan stukken gescheurd zijn, waar iedereen rondloopt met verlies, daar treft een gebaar van gastvrijheid nog harder, een uitnodiging, een tafel met wat er aan eten te vinden valt.’
Want daar wordt nooit gezegd: we hebben niks. Je hebt daar ontroerende voorbeelden van.
‘Ik ben er nog steeds niet achter hoe het werkt. Je kan op plekken komen waar op het oog niks is... Ik was een keer in een gehuchtje ergens aan de grens van Libanon en Syrië. Met een vriend meegegaan, die wilde me de natuur daar laten zien. We werden aangehouden en begroet door een man en een vrouw die daar woonden, in een huisje van planken en niks. Ze stonden erop dat we bij hen kwamen lunchen. We liepen er naar binnen en er was letterlijk niks. Je zag dat de planken in de keuken kaal waren omdat ze al heel lang niks te dragen hadden. En dan gefluister, een paar fluitjes naar buiten, een paar kinderen die opeens wegschieten en even later staat er voedsel op tafel. Ik vind dat indrukwekkend. Dan zie je wat het is. Trots, of diep ingebakken wetten over hoe je met gasten omgaat, of gewoon opluchting dat er eindelijk eens iemand van buiten het dorp arriveert, maar in ieder geval: je zorgt ervoor dat er iets op tafel staat.’
Ik denk dat het de ervaring van verlies is, en geschonden zijn. Je weet dat je op elkaar bent aangewezen.
‘Het blijft een mysterie voor mij, dat je tien keer zoveel moeite doet om iets op tafel te zetten voor een onbekende, die je daarna nooit meer in je leven gaat zien. Je doet het dus ook niet omdat je iets terugverwacht. Je doet het niet omdat je denkt: oké, ik geef die witte meneer uit Nederland nu te eten, dan geeft hij me straks een ticket naar de vrijheid. Nee. Het is wat je doet. En het zit zo diep!’
Het is een soort ecologie?
‘Ik ben geen denker, geen theoreticus, ik kijk om me heen. Maar toen had ik op een dag toch een echte theorie. Namelijk: er is over de hele wereld altijd een vaste hoeveelheid gastvrijheid, zoals er een vaste hoeveelheid lucht is, en er wordt dus over de hele wereld evenveel gastvrijheid gegeven als ontvangen. Dat betekent niet dat ik aan jou gastvrijheid verleen en jij daarna aan mij en ik weer aan jou. Nee, het wordt doorgegeven. Wat ik aan jou geef, geef jij aan iemand anders, en iemand anders aan de andere kant van de wereld weer aan iemand anders. Die gastvrijheid is in mijn verbeelding een soort materie die over de hele wereld elke dag opnieuw evenveel wordt gegeven als ontvangen. En ik vind het waanzinnig mooi om te zien hoe dat voor iedereen tot en met het gehuchtje aan de grens met Syrië geldt. Blijkbaar.’
Zoals warmte of energie niet verloren gaat?
‘Precies. En ik ben te weinig wetenschapper om dat te kunnen onderbouwen, maar ik geloof erin. Mijn boek is een manier om dat geloof overeind te houden.’
Houd je dit ons – gefortuneerde, zich rijk wanende, noordwesterlingen – voor als een spiegel?
‘Daar ben ik voorzichtig mee geweest. Het zou makkelijk zijn om Nederland te gaan bashen, want wij wonen, zoals een vriend van mij zegt, in de villawijk van de wereld. Het is wel waar dat hoe rijker een stad of een buurt of een land is, hoe minder vanzelfsprekend de persoonlijke gastvrijheid is. In Nederland hebben we die gastvrijheid goed geregeld, geïnstitutionaliseerd. We hebben instituten, voedselbanken, dus als iemand geen onderdak heeft, of eten, of geld, dan zijn er plekken waar je naartoe kan. Wij wonen in een land waar als iemand aan de deur klopt en zegt: “Sorry, ik heb geen geld, kan je me helpen?”, dat je iemand dan het adres of de website geeft van de betreffende instelling die voor jou zal zorgen. We hebben dat uitbesteed.’
‘Het is gek om te zien dat het noordwesten van Europa om allerlei redenen de vanzelfsprekende gastvrijheid, die deel uitmaakt van je cultuur, misschien nooit zo sterk heeft gehad en nu echt wel aan het vergeten is. Dat is een reden om het boek te schrijven. Ik schrijf in Nederland, ik wil dat Nederlandse mensen lezen dat het niet benauwd hoeft. En dat gastvrijheid niet altijd aan wetten en regels hoeft te voldoen, dat het vrijuit kan stromen op en neer.’
‘Er is een verhaal dat ik zo mooi vind. Ik fietste met Fouad Lakbir uit Amsterdam Nieuw-West terug naar huis. Door de regen. Op een oktoberavond. Fouad is een verhalenverteller. We stonden bij het stoplicht, om een uur of twaalf ’s nachts, hij moest naar links, ik naar rechts. We hingen over het stuur van onze fietsen. En toen zei hij: ik moet je nog één verhaal vertellen over gastvrijheid, over de profeet Mohammed. In zijn versie had Mohammed per ongeluk een dubbele afspraak gemaakt. Hij zat even in de knoop, dus hij vroeg aan zijn vrienden: "Kan iemand anders die man ontvangen?" Dus Abdu stak zijn hand op: "Dat is goed, wij ontvangen hem." Abdu ging naar huis. Zijn vrouw zei: "Maar we hebben echt niks in huis, we zijn straatarm." Maar Abdu zei: "Oké, stuur de kinderen naar bed zonder eten, wij eten ook niks, maak van wat je nog hebt een maaltje. Toen de bezoeker ’s avonds aankwam in hun huisje deden ze het licht uit en gaven ze hem een bord met eten. Zodat hij in het donker niet kon zien dat zij tegenover hem zaten met een leeg bord. Dat beeld vind ik zo ontroerend.’
‘Het verhaal staat in de Koran. Blijkt een beroemd verhaal te zijn, waaruit duidelijk wordt dat je dat soort dingen moet doen, want dan krijg je punten aan de hemelpoort, en de profeet zal voor je zorgen. Het is dus niet helemaal egoloos. Daarbovenop is in de Koran een hele theorie gebouwd, fascinerend is dat, over hoe je gasten ontvangt en hoe je je als gast gedraagt. Ook de Bijbel, de Thora en andere boeken wijden daarover uit. En dat dien je nog steeds te praktiseren, ook als je in een stad woont, ook als je gasten in hotels onderbrengt, het idee van de zelfloze gastvrijheid wordt nog steeds tot in punten en komma’s uitgemeten, dat is fantastisch om te lezen. En het is grappig dat de kern van gastvrijheid blijft bestaan, ook in Nederland hoor, als er geen enkele religieuze connotatie meer aan zit. Ook zonder godsdienst blijft de kern daarvan intact.’
'Heimwee, maar zonder vaderland, dat maakt alles mogelijk.' Dat is je lijfspreuk, een citaat van Robert Musil. Wat wil dat zeggen?
‘Het blijft voor mij een bevrijdende zin. Ik heb een hekel aan heimwee met vaderland. Daar worden we nu mee doodgegooid. Dan heb je het over de nostalgie naar een pure samenleving die ooit misschien zou hebben bestaan en daar baseer je alle angst voor het vreemde op. Dan word je intolerant en xenofoob en wil je geen onbekenden meer in je omgeving hebben. Ik heb persoonlijk geen last van overdreven vaderlandsliefde. Het komt ook door mijn persoonlijke geschiedenis, omdat ik als kind van ontwikkelingswerkers over de hele wereld gezworven heb en daarna ben blijven zwerven.’
‘Heimwee zonder vaderland, dat maakt alles mogelijk. Heimwee als constant zoeken naar een plek waar je thuis bent, dat is een motor om in beweging te blijven, voor mij althans. Het is een motor om nieuwsgierig te blijven. Wat ik gaandeweg ontdekte, is dat je het begrip ‘thuis’ er niet voor nodig hebt. Dat is een geromantiseerd, veel te heilig begrip geworden. Steeds meer mensen in Nederland maar ook over de hele wereld hebben geen thuis waar ze hun hele leven wonen. Ik stel ergens de vraag: “Woon jij ergens waar je ex, je beste vriend en je vader blind de weg naartoe weten?” Weinig mensen hebben een thuis wat hun leven lang meegaat. Het begrip thuis wordt geïdealiseerd. Ik denk dat het andere dingen mogelijk maakt als je de heiligheid van het begrip afhaalt en zegt, zodra de deur opengaat en er komt iemand binnen, dan is die plek thuis.’
Er is een andere kant aan gastvrijheid. Het is ook een optelsom van verlies. Het eerste hoofdstuk beschrijft een verjaardagsfeest in Sarajevo. Prachtige avond. Maar al die mensen zijn er niet meer. Hoe ga je daarmee om?
‘Dat is zwaar. Omdat ik mijn leven lang niet zo honkvast ben, verlies ik meer mensen dan de gemiddelde persoon, omdat ik onderweg mensen tegenkom en ze even later nooit meer zie. Maar die avond in Sarajevo werd ik vijftig, we zaten buiten in een parkje met allemaal mensen die ik super liefhad. Het was de slotavond van een internationaal festival, er waren mensen uit allerlei landen die ik ook al kende. Toen ik eraan terugdacht kwam ik erachter dat een aantal van die mensen dood is, een aantal woont aan de andere kant van de wereld, een aantal mensen is verloren geraakt in de drank of in werk. Veel van die mensen kan ik niet meer zien.
‘Het is een van de diepere dingen waar ik op stuitte. De gastheer is de gastheer zolang zijn gasten er zijn. En op dat moment telt niks anders. En de wereld houd je buiten. Maar de gastheer, net als zijn gasten, draagt altijd verlies met zich mee, wonden, trauma’s. Alleen zijn die op dat moment niet aan de orde. Daar heb je het niet over. Als ik ergens op bezoek kom vind ik het intrigerend om te proberen te achterhalen wat je gastheer of gastvrouw kwijt zijn. Wat ze voor geschiedenis van verlies achter zich hebben. Maar je vraagt er niet naar. En dat is universeel. Dat doe je niet. Hier niet, in Indonesië niet, in Buenos Aires niet, dat doe je niet. Dat vind ik een van de fascinerende dingen van gastvrijheid. Je weet dat je te gast bent bij iemand die zware dingen heeft meegemaakt, dat heeft iedereen. Ik heb zelf ook mijn geschiedenis, maar zolang je tegenover mekaar zit, is dat niet waar je het over hebt, want nu telt dat jij hier bent en ik hier ben. We houden de wereld een avond lang buiten.’
En het verdriet is erin gelegen dat die momenten voorbijgaan?
‘Het is wel heimwee. Er zit een zeker besef in dat er iets achter je ligt wat je niet meer terugkrijgt. Voor mij draagt het bij aan de schoonheid van de ontvangst. Te weten dat het niet alleen maar de wijn op tafel en de grappige verhalen zijn, maar dat er altijd een ondertoon is. En ik vind het erg mooi van mensen dat ze in staat zijn die ondertoon even terzijde te leggen, omdat de gast voor gaat.’
In dat heimwee zit een hang van jou om ongrijpbaar te zijn. Het is een verzet tegen het systeem. Je schreef: 'Echte sabotage is het weigeren van elke vastomlijnde persoonlijkheid. Onpersoonlijk blijven is de beste manier om aan de klauwen van het establishment te ontsnappen.'
‘Dat schreef ik toen ik 25 was, zoiets. Toen was ik – in de krakersjaren – bang om, als ik niet uitkeek, per ongeluk een geregeld, keurig, burgerlijk leven te gaan leiden. Dat leek me geestdodend. Hoe ontsnap je daaraan? Door ongrijpbaar te blijven, door niet een vastomlijnde identiteit te hebben. Door in zo weinig mogelijk bestanden en dataregisters terecht te komen. Dat was natuurlijk romantisch. Op die leeftijd kan dat ook min of meer. Het was een onschuldige en naïeve vorm van verzet tegen een systeem dat je altijd wil inkapselen en op je plek wil zetten. Dat strookte niet met mijn zwerversgevoel. En dat heb ik nog steeds. Ik heb niet de behoefte om te voldoen aan het plaatje. Ik heb er plezier in om niet te doen wat mensen verwachten van een keurige witte meneer met grijs haar, die zekere posities heeft bekleed. Dat wil ik nooit.’
Waren jouw ouders, revolutionaire ontwikkelingswerkers, gastvrij?
‘Ze leven allebei nog. Ze zijn christelijk opgevoed, en gegrepen door het marxisme. In de jaren vijftig, zestig, de periode van dekolonisatie in het mondiale zuiden, waren ze ontzettend aangetrokken door de vrijheidsstrijd, de onafhankelijkheidsstrijd. Vandaar dat ze met hun kennis van landbouw trokken naar landen die net onafhankelijk waren: Tunesië, Burkina Faso, Irak. Omdat ze wilden deelnemen aan die strijd en het werkelijke marxisme in praktijk wilden brengen. En gastvrijheid was er absoluut, maar wel van een militante soort.’
‘Bij ons in huis, waar we ook woonden, zaten vaak ’s avonds driftig pratende en rokende mannen en vrouwen die plannen aan het maken waren voor de nieuwe wereld. En dat was niet grappig en joyeus, dat was hard werken, dat soort gastvrijheid. Ik zat zeker in Burkina Faso altijd onder tafel half te luisteren. En de revolutie werd gesmeed aan tafel, tussen mijn ouders en de gasten. Mijn ouders boden hun diensten aan, en die mannen en vrouwen waren in vuur en vlam.’
‘Maar dat was ook een vorm van gastvrijheid en überhaupt een vorm van leven die mij zo werd ingestampt, dat ik me daar ook van af heb gezet. Het was me te droog en te hard en te onpersoonlijk. Het bewustzijn dat de mensen tegenover je verlies kennen, telt daar niet. Verlies is vroeger. Toekomst is waar we over praten. Het ontkende de helft van de mensen aan tafel. En dat zat me niet lekker. Dat had ik toen niet in de gaten, maar dat groeide met de jaren.’
‘Wat ik eraan over heb gehouden is ook dat schoonheid, in alle vormen, niet ter zake deed. Dat was irrelevant. Het is niet functioneel. Voor de strijd heb je geen poëzie of muziek nodig. Maar dat maakte de mensen ook functioneel. Het enige wat van jou telde was je bijdrage aan de strijd, punt. Dat ging mij tegenstaan, toen ik ouder werd. Ik begon boeken te lezen, muziek te luisteren en te maken, films te zien.’
Impliciet verzet tegen de levenshouding van je ouders?
‘Zeker. Ik zette me af tegen de droogte van die revolutie. Zonder schoonheid komt de revolutie ook niet van de grond.’
Je bezoekt je geboorteplaats, Tunis, voor het eerst in je leven, in het kader van je boek. Het is een aangrijpend hoofdstuk. Je slaapt daar een nacht op het kerkhof, op een graf. Met uitzicht op zee. Dat is een ongelofelijk moment, wat deed dat met je?
‘Het was ook ongelooflijk. Het was vorig jaar. Ik kreeg een uitnodiging om een theaterfestival te bezoeken in Tunis. Tijdens corona. Ik had altijd een beetje een huiver gehad om naar mijn geboorteplaats terug te gaan. Maar nu dacht ik: oké, ik ga het doen, ik moet Tunis zien. En ik vond de stad mooi. Ruim, licht, wit.’
‘Het festival was energiek. En al die jonge makers en acteurs daar hadden het over de bootvluchtelingen, allemaal. Ze hadden het soms zelf geprobeerd. Ze kenden mensen die het hadden gedaan, die in de zee verloren waren geraakt. Al die kleine voorstellingen gingen daarover. Toen besefte ik pas, ik was in mijn geboortestad, maar dat is niet een plek waar ik terugkom, het is een plek waar mensen massaal vandaan wilden. Ik geneerde me. Ik was nostalgisch en sentimenteel en zij wilden niks anders dan weg. En ik zei: "Waar vertrekken ze dan? Waar zijn de mensen die weggaan?" Toen zeiden ze: "Op het kerkhof."’
‘Dus ik ging naar het kerkhof, en was totaal niet voorbereid op wat ik daar aantrof. Het kerkhof was groot, lag op de heuvel vlak bij de zee, en zat helemaal vol met mensen, vooral Afrikanen uit de Sub-Sahara, die op weg waren naar de overkant. Het kerkhof was een plek in de stad waar ze konden bivakkeren. Honderden mensen. Een krankzinnig gezicht. Terwijl er intussen verse doden werden begraven, zaten er honderden mensen rond die grafstenen te wonen, min of meer.’
‘Ik werd gewenkt door een oudere man die zei, kom erbij zitten. Dat was Serge, die mij ontving, op zijn grafsteen, als een gastheer. Hij had wat eten op een vuurtje en wat thee. Daar ben ik bij blijven zitten en heb ik de nacht doorgebracht, dat bood hij me aan, de grafsteen naast hem was dan mijn slaapplaats. Eerst zag ik al die mensen bij hem komen, hij was de dorpsoudste, de kerkhofoudste. Ze maakten plannen. Toen de zon was ondergegaan, gingen ze massaal de poort uit naar het strand, want de bootjes van de mensensmokkelaars lagen voor ze klaar. Die Middellandse Zee is voor mij sindsdien een soort no go geworden. Het is zo moorddadig wat daar gebeurt. En ik bleef met Serge achter. Dat was een ingrijpende avond en nacht. Hij was van mijn leeftijd, iemand die in Bamako in Mali een muziekcentrum had gerund, zoals ik in Amsterdam ook culturele centra heb gerund. Hij was een lezer. En hij kreeg door dat ik een boek aan het schrijven was en dat hij en andere mensen daar op het kerkhof voor mij materiaal waren.’
Wat kom je doen hier, grijze oudere witte man?
‘Ja. Toen hij hoorde dat ik een boek aan het schrijven was over gastvrijheid, en dat ik wilde weten waar de mensen vandaan kwamen die ik straks in mijn eigen stad ga zien, was hij heel scherp. Hij zei: "Voor wie schrijf je dat boek? Mensen die gastvrijheid begrijpen hoeven het niet meer te lezen. Mensen die het niet begrijpen gaan het ook niet leren. Dus voor wie schrijf je het boek?" Hij had een soort Miles Davis-achtige kop die me scherp zat aan te kijken, en er zat geen spatje sentiment op die man. Hij was hoffelijk, maar niet genadig tegen mij. Toen besefte ik dat ik het boek voor mezelf schreef. Dat ik zelf bezig was te ontdekken wat gastvrijheid was en waar mijn plaats is in dat hele verhaal. Hij gaf mij terug: "Je bent zelf aan het zoeken, je bent zelf nog nergens."’
‘Ik heb die man nooit meer gezien, hij was niet een van de mensen die van plan waren over te steken, hij bleef daar. Hij had zelf een geschiedenis van dramatisch verlies achter de rug. Hij was van plan op die plek oud te worden. Ik ben vertrokken.’
Je hebt geslapen op een graf. Heb je lekker geslapen?
‘Kort. Ik slaap altijd goed, waar ik ook ben.’
Dat was een turning point, denk ik. Het mooie is, voordat je uiteindelijk hier aankomt, aan deze tafel in Amsterdam-Noord, dat je eerst nog terechtkomt in iets wat bijna paradijselijk is, in Oost-Syrië. Daar krijgt je verhaal een politieke kleur. En het is bovendien de plek waar je ouders zijn neergestreken. Wat vind je daar?
‘De ervaring op het kerkhof in Tunis heeft me veel geleerd over mezelf, hoe ik nog altijd niet ergens echt geland ben. En het is ook een keihard politiek feit. Mensen worden weggejaagd uit hun landen, hebben geen andere manier om in Europa terecht te komen dan via die zee, en dat is moorddadig. Dat kan je niet anders dan politiek zien. Je kan daar niet zijn en het verder van je af laten glijden.’
‘Toen kreeg ik een uitnodiging om met Jonas Staal, beeldend kunstenaar, naar Rojava te gaan. In Noordoost-Syrië, hoofdzakelijk Koerdisch, maar er zijn veel andere groepen. Jonas was daar met de mensen zelf een volksparlement aan het bouwen. Want daar is nu, as we speak, echt een revolutie gaande. Er wonen vijf miljoen mensen die een basisdemocratie hebben bedacht en uitoefenen. De mensen zelf in de buurten, de wijken, de straten, de dorpen, nemen de besluiten over wat zij vinden dat goed voor ze is. Dat gaat allemaal ‘gendergelijk’. Elke positie wordt door een man en een vrouw bekleed. Het gaat allemaal ecologisch, met zorg voor de omgeving en de natuur. Het is echt een revolutie in praktijk.’
‘Er gaan ook dingen mis, natuurlijk, het is ook oorlogsgebied. Maar ik was onmiddellijk gegrepen. En mijn ouders dus ook.’
Ze zijn daar gelukkig, constateer je, als je ze opzoekt.
‘Ze zijn oud. En vooral mijn moeder is kwetsbaar – ze heeft leukemie. Maar het is misschien voor het eerst dat ze op een plek zijn waar de revolutie niet alleen wordt uitgedokterd, maar ook vorm krijgt, in de praktijk. En ze voelen zich daar thuis. Ik vind het daar fascinerend, indrukwekkend en hoopvol. Maar het is ook straatarm, want ze worden aan alle kanten omsingeld en afgesloten van alles. Dus er is ook een zekere dorheid aan het leven daar.’
Weinig schoonheid …
‘Wel schoonheid, muziek en theater, maar echt ten dienste van de revolutie. Dus het is voor mij aan de droge kant, maar daar snap ik het goed. En het is mooi hoe er toch over kunst en schoonheid wordt nagedacht binnen de context van de revolutie. Dat volksparlement dat Jonas Staal daar gebouwd heeft met hen is waanzinnig mooi. Architectonisch, en functioneel. Daar heb ik die twee kunnen rijmen. Mijn ouders zijn daar niet mee bezig. Die verbouwen land, samen met de mensen daar. Da’s allemaal goed. En ze voelen zich op hun plek, eindelijk, en ik ben blij voor ze.’
Je schrijft je ten slotte hiernaartoe, naar deze tafel in Amsterdam-Noord. Dat is de beweging, denk ik: eerst weggaan om ongrijpbaar te zijn, thuis te zijn in gastvrijheid, en vervolgens moeten aarden, om de gastvrijheid te kunnen redden. En dat betekent ook dat het politiek wordt.
‘Uiteindelijk wordt het boek politieker. Dat was voor mij moeilijk, want ik houd niet van politiek schrijven, maar dat kan niet anders. En dan is Amsterdam-Noord gek genoeg een plek waar het wel samenvalt. De gastvrijheid onderling tussen de mensen die hier al lang wonen, in een stuk van de stad dat jarenlang is genegeerd, is groot. Mensen houden elkaar in de gaten en zorgen voor elkaar in moeilijke tijden. Het is een oude arbeidersbuurt, en ik vind die stijl van omgaan met elkaar wel mooi. Hier hoef je het niet te hebben over de drama’s die je hebt meegemaakt. Want dat heeft iedereen. Als je niks te eten hebt, dan krijg je van je buurvrouw iets, je houdt mekaar overeind. Het dwingt mij om eindelijk mezelf te laten zien. Want je kan hier niet als keurige meneer rondlopen en doen alsof het jou allemaal niet aangaat. Dat wordt niet gepikt. Je hoort er pas bij als je zelf ook naar voren komt. Je moet laten zien dat je iemand bent.’
‘Dit is zo’n stukje van Nederland, en dat geloof ik echt, waar je in potentie een andere manier van samenleven kan uitvinden. Het is geen Rojava, maar de potentie ligt er wel. De samenhang, de openhartigheid, de strijdlust die er ook in zit. Het is vanouds communistisch, dat betekent dat er nu veel mensen op de PVV en op Forum stemmen, maar toch, er zit een soort onderlinge solidariteit ingebakken. Dit kan een plek zijn waar we uitvinden hoe je anders, gelijkwaardiger, minder stiekem en minder geldlustig een samenlevinkje kan bouwen. Alle problemen van Nederland zie je hier. Maar de oplossing zou ook hier kunnen zitten. En met onze beweging Verdedig Noord proberen we dat te praktiseren. Ik vind het na al die zwerftochten en de ontdekking dat het zonder gastvrijheid stilvalt mooi om op een plek te zitten waar ik mensen ken, waar mensen mij vertrouwen, waar ik blijf, waar ik die tafel heb waar iedereen langs kan komen. En het is mooi om praktisch en concreet te helpen zorgen dat het hier een beetje eerlijker wordt.’
Da’s toch een soort thuiskomen?
‘Ja, da’s een ontdekking. Serieus. Het is voor het eerst in mijn hele leven dat ik denk: dit is thuis.’
En dat er iets van de droom van je ouders te vinden is in Amsterdam-Noord. Ik moest erom glimlachen toen ik dat zag!
‘Ja, dat is grappig. Dat besefte ik niet. Je blijft meer op je ouders lijken dan je denkt. Ik heb hun stijl van revolutie lange tijd niet mooi gevonden, maar het vuurtje hebben ze wel in mij aangestoken. Na al die jaren kom ik op een plek waar het op mijn manier kan.’
Om de gastvrijheid te redden moet je het politiek maken. Hoe ziet dat eruit?
‘Dan heb ik het niet alleen over de persoonlijke gastvrijheid, maar kijk, de pandemie gaat door. In deze villawijk van de wereld gaat de economie op een gegeven moment ontploffen, dat kan bijna niet anders. En de instinctieve reactie van vele mensen en ook van overheden is om naar binnen te keren, een fort te bouwen tegen de buitenwereld, tegen alles wat vreemd, gevaarlijk, eng, anders is. En ik weet zeker dat als we dat gaan doen, dan drogen we uit. Je kunt niet anders dan politiek worden. Dan red je het niet met schoonheid alleen, of met sentimenten of heimwee alleen. Dan word je politiek. En dat zie ik hier. De basis van het systeem waarin wij leven stel je ter discussie en je zet er iets anders tegenover, en dat is politiek.’
En dat doe je met overgave?
‘Dat doe ik onwennig. Ik ben nooit zo’n politieke activist geweest. Ik heb er wel veel gekend en bewonderd. Dat hoort er nu zo langzamerhand bij, ja.’
Tot slot. Elke gastheer heeft een geheim. Jij ook. Ik heb er niet naar gevraagd. Ben ik daarmee een goede gast of een slechte interviewer?
‘Nee, je bent een goede interviewer, en je bent ook een goede gast. Want ik geloof serieus dat je de gastvrijheid onklaar maakt als je de gastheer gaat afkrabben om erachter te komen wat zijn geheim is. Dat moet je niet doen. Dat geheim houd je intact, dat is mooi, ook in zo’n buurt als deze, waar mensen het hart op de tong hebben. Het is mooi als je weet dat de trieste kern van iemand niet hoeft besproken te worden. Sommige vragen hoeven niet beantwoord te worden. Jij hebt het aan mij gelaten om erover te beginnen, maar je vraagt er niet naar.’