Een kerstverhaal waarin het licht een keertje níét overwint

Marjolijn van Heemstra
Correspondent Ruimtevaart
Uit de serie Godspeed door Katrien Vermeire

Met Kerstmis vieren we de terugkeer van het licht, want het duister vinden we vaak maar eng. Maar het donker brengt juist dingen die het licht verhult. Daarom: een kerstverhaal over een klein lichtje dat dankzij het duister kan bestaan. En dat ons de weg wijst – al is het soms de struiken in.

Meer nog dan het feest van vrede op aarde is Kerstmis tegenwoordig het feest van het kunstlicht. Als er anno nu een kerstster aan de hemel zou staan, zouden we die niet meer zien, verblind als we zijn door knipperende pinguïns en neon rendieren. Daken, tuinen, winkelstraten, geen hoek blijft in schaduwen gehuld. De wereld straalt en schittert in aanloop naar de stille nacht.

Weinig mensen lijken het vreemd te vinden dat we zo obsessief de donkerte uit deze dagen blazen. We vieren behalve de geboorte van een verlosser natuurlijk – misschien vooral – de winterzonnewende. De terugkeer van zonnestralen. Maar de spiegel van deze gebeurtenis, de zomerzonnewende, passeert elk jaar zo goed als onopgemerkt. Stel je voor: een junimaand waarin lantaarnpalen een week lang uitgaan en geen winkel nog ’s nachts de etalage verlicht om te vieren dat de nacht weer terugkeert. Geen denken aan.

Licht wordt aanbeden, donker verjaagd. Want donker staat voor slecht en gevaar. Die aanname zit diep in onze cultuur verweven. Licht en snelheid zijn de pijlers van een consumptiesamenleving waar dag en nacht gekocht, geproduceerd en gereisd moet worden. Het trage, het stille, het duistere blazen we weg met lampen en lawaai. 

Nederland is de afgelopen eeuw en behoort inmiddels tot de meest lichtvervuilde gebieden ter wereld. De stad waar ik woon, is een stad waar mensen nauwelijks nog beseffen dat ze onderdeel zijn van een zonnestelsel, de Melkweg, een supercluster.

Maar we verliezen meer dan uitzicht alleen. Het voortdurende licht maakt ons moe en soms zelfs ziek. Alleen al het zwakke schijnsel van een lantaarnpaal buiten zorgt dat we minder van het slaaphormoon melatonine aanmaken, terwijl dat zo heilzaam is voor ons immuunsysteem. En dan is er nog de impact op ons ecosysteem. Insecten en nachtvlinders cirkelen om lampen tot ze dood neervallen, verwarde vogels zingen in het kunstlicht tot ze uitgeput zijn. Vleermuizen verliezen terrein. 

In het donker kun je soms zien wat het licht verhult

De meeste Nederlanders hebben geen idee van de verwoestende effecten van het licht. Om die reden startte ik vorige winter met mijn buurtgenoot Najat Kaddour een project dat de Nacht-Wacht heet. We nemen mensen mee het bos in, de onverlichte paden op. To know the dark, go dark, schreef de dichter Wendell Berry. Wat je niet kent kun je niet beschermen, dus we go dark.

Het was op een van deze wandelingen dat ik ontdekte dat je in het donker soms kunt zien wat het licht verhult. Ik geloof dat we de nacht alleen in ere kunnen herstellen als we verhalen delen over zijn belang en schoonheid. Verhalen die misschien de basis kunnen vormen voor een langzame cultuuromslag, waarin de duisternis meer wordt dan onveilig en eng.

Dus bij deze mijn duit in de zak van de nacht. Een kerstverhaal waarin het licht de duisternis niet overwint, maar dankzij de duisternis bestaat. Niet over herders of een heilig kind, maar over een worm die eigenlijk een kever is, en vermomd als minuscule zaklamp door het leven gaat. De Lampyris noctiluca, oftewel: de gewone grote glimworm.

Het is een zachte herfstavond in het stadsbos bij mij om de hoek in Amsterdam-Noord. Half gebukt schuifelen mijn buurtgenoot Najat en ik door een smalle opening tussen twee grote vlierbessenstruiken die ons wegleidt van het verlichte fietspad waarover we kwamen aanlopen. De straling van de straatlantaarns wordt op dit pad van sprokkelhout door de bomen en struiken geblokkeerd. Het is nog geen diepe duisternis, de wolken weerkaatsen het licht van de stad, maar het is een stuk moeilijker oriënteren dan daarnet. De grond is bezaaid met losse takken en uitstekende wortels, ik til mijn voeten hoog op om niet te struikelen.

‘Vreemd, wat het donker met je zintuigen doet’, fluistert Najat. Ze heeft gelijk. De geur van rottende bladeren lijkt zoveel sterker dan overdag en de kleinste geluiden doen me opschrikken. Als mijn ogen gewend zijn, zie ik de talloze kleurnuances om me heen. Zo ver ik kan kijken, lichten gevallen herfstbladeren op in alle tinten grijs. Tussen de stammen hangt een lichte nevel die de bomen in een onwerkelijk decor zet en ze op een vreemde manier aanwezig doet lijken, zwarte gestaltes die zwijgend op ons neerkijken.

En dan zie ik het. Een groenig geel dat gloeit en dooft tussen de struiken, als kleine ademende lampjes.

Gezichtsbedrog, denk ik. De duisternis heeft me gedesoriënteerd en dit is waarschijnlijk een bijproduct van mijn verwarde geest. Maar Najat ziet het ook. Ze staat stil en wijst. ‘Kijk!’ Ze gebaart naar een struik verderop waar het fluorescerende geel het donker breekt om vervolgens weer te doven. Om ons heen gloeit de bodem van de kleinst mogelijke lampjes. Sterrenbeelden in de modder. Glimwormen. Geen idee dat die hier leefden. 

Om ons heen gloeit de bodem van de kleinst mogelijke lampjes. Glimwormen. Geen idee dat die hier leefden

Ik heb het nachtelijke gloeien eerder gezien; in Frankrijk, Suriname, Costa Rica, ver van huis. De betoverende lichtjes associeerde ik met buitengewone omstandigheden. Een reis, een breuk met het alledaagse waarin het zien van zoiets exotisch als een glimworm of vuurvlieg logisch lijkt. Weg van huis verwacht je nu eenmaal iets nieuws aan te treffen.

Maar in het Vliegenbos, zo vlak om de hoek, verwachtte ik ze niet.

En precies daarom was ik overrompeld.

Een pastoor vertelde mij ooit dat een wonder een barst is in de dimensies. Het is de onderbreking van chronologie, een gevolg zonder oorzaak. Tijd knakt, maakt ruimte voor het onverwachte: de zee splijt en wordt land, de dode wordt levend. Op een moment dat ik de duisternis zocht in het stadsbos, was plotseling de bodem vol licht.

Niemand had ooit van deze glimwormkolonie gehoord

Na die avond in oktober zou het nog maanden duren voor ik ze weer zag, we hadden de kolonie net voor de winterslaap getroffen, maar de glimwormen hadden zich genesteld in mijn – ja, mijn wat? Mijn gedachten? Het voelde emotioneler dan dat. Mijn zijn? Mijn ziel? Wat ik zeker wist is dat ik ze nog eens wilde zien. Opnieuw de verrassing, de verwondering wilde voelen.

Op zoek naar informatie over de glimwormkolonie leek niemand in onze buurt van het bestaan te weten. Van de stadsecoloog tot het bestuur van het bos; ze hadden nooit van glimwormen in ons stadsbos gehoord.

Maar op een website voor bijzondere natuurwaarnemingen, ontdekte ik alsnog een medegetuige. Een paar jaar geleden noteerde iemand dat hij de Lampyris noctiluca zag in het Vliegenbos. Ze zijn er dus al een tijdje. In het oudste stadsbos van Amsterdam, waar avond aan avond talloze mensen joggen en wandelen met hun honden en hun zorgen en hun hoop op verlichting in welke vorm dan ook. Gloeiende, glimmende, troostrijke wezens. En (bijna) niemand die ze ziet.

Ze staan niet dat over dit stadsbos verscheen, niet in het rapport waarin de fauna is geïnventariseerd. Hoe kan zo’n magisch dier zo’n lange tijd volledig over het hoofd zijn gezien?

Sommige mensen denken dat glimwormen fantasiedieren zijn, wegwijzers in sprookjes, magisch dansend in Disneyfilms, te mooi om echt te bestaan

De Amerikaanse glimwormenexpert Sara Lewis zegt in een podcastinterview dat ze voortdurend mensen tegenkomt die Wegwijzers in sprookjes, magisch dansend in Disneyfilms, te mooi om echt te bestaan.

Zou zoiets van invloed zijn op de onzichtbaarheid van de Vliegenboskolonie? Je kunt je niet voorstellen dat ze er zijn, dus zie je ze niet?

Waarom zagen wij ze dan wel?

Misschien was het de traagheid waarmee Najat en ik voortbewogen. Omdat we geen hand voor ogen zagen, schuifelden we in slakkengang over het pad. Een tempo dat de opmerkzaamheid vergroot. Wie langzaam gaat ziet nu eenmaal meer. 

En ik denk dat er nog iets van invloed was op onze waarneming: het feit dat we ons aan het donker overgaven. Wie in het donker loopt, is meestal op weg naar het licht, de ogen gericht op schijnsel in de verte. Ook als dat schijnsel er niet is, is onze blik gebrand op de waarneming ervan, voortdurend bezig het donker te breken.

De avond dat ik de glimwormen zag was de eerste keer dat ik niet op die manier door de nacht bewoog. Het ging me die avond om vertragen en verdwalen, ik keek het donker in, en ik denk dat ik daardoor beter in staat was het zachte schijnsel van de glimworm op te merken.

Probeerden de glimwormen me iets te vertellen?

Een winter en een lente verstrijken. In afwachting van de zomer – wanneer ze weer tevoorschijn zullen komen – lees ik artikelen, gedichten en wetenschappelijke papers over glimwormen. De Romeinse wetenschapper Plinius de Eerste noemde ze de ‘Pleiaden rond je voeten’. ‘Waarom omhoogkijken?’ schreef hij, als we sterren hier op aarde hebben. Wormen die sterren spiegelen. Je kunt er alleen niet op navigeren, ze sturen je regelrecht de bosjes in. Drie keer droom ik dat ik ze ergens zie gloeien en word ik wakker met de vreemde gedachte dat ze me in mijn slaap iets probeerden te vertellen. 

Ongeduldig wacht ik hun verschijning af. Op een ochtend zijn een paar buren in de koffietent op de hoek verwikkeld in een half serieus gesprek over totemdieren. Als ik erbij kom zitten, vraagt een buurman gekscherend of ik een totemdier heb. Een dier dat mijn ziel spiegelt, waarmee ik via een ongezien veld in verbinding sta. Zonder een seconde na te denken antwoord ik: de glimworm. Ik schrik een beetje van de ernst van mijn toon. Maanden van afwezigheid hebben mijn fascinatie doen uitgroeien tot iets wat je een lichte obsessie zou kunnen noemen. 

Mijn geliefde zegt dat ik te veel op de glimwormen projecteer. ‘Je maakt er halve heiligen van. Alsof die dieren met opzet de nachtelijke hemel nabootsen. Het is mooi dat ze licht geven, maar dat ze de sterren weerspiegelen is wat jij erin wilt zien.’

Niet veel later vind ik Duizenden fluorescerende larven leven daar op de stenen plafonds. Met hun licht trekken ze insecten aan die op zoek zijn naar een gat in de tunnel en – nu komt het! – de stralende larven verwarren met de open sterrenhemel. Ha!

Stevenen we af op een wereld zonder glimwormen?

Als we langzaam richting de zomer kruipen, trek ik er ’s avonds weer op uit. Soms in mijn eentje, soms met Najat en een groep nachtwandelaars. Ik word weer getroffen door de totale transformatie die het bos ’s nachts ondergaat, hoe de bomen in het donker zoveel meer aanwezig lijken dan overdag, hoe een schaduwwereld vol contouren mij het gevoel geeft dat niets vaststaat, hoe dat mij onverwacht veel ademruimte geeft.

Maar ik vind nergens licht op de paden van het Vliegenbos. Met een groeiende onrust zoek ik tussen de struiken. Was de winter te droog? Heeft het te hard gevroren? En dan, een paar avonden na de zonnewende, stuit ik plotseling op een magische struik achter in het bos. De bladeren schitteren en stralen in het vale donker van de stad.

Het is verbluffend, grootser dan ik het me herinner van die oktoberavond. Ademloos sta ik te kijken naar het sprookjesachtige glinsteren van takken en bladeren, die heen en weer wiegen in de zomerwind. 

Als ik mijn hand uitstrek om een van de glimwormen voorzichtig aan te raken besef ik met een schok dat het gloeiende blad leeg is. Het licht dat ervan afstraalt komt niet van een glimworm, het is de weerspiegeling van een felgroene laserlamp die ik nu tussen de bomen door zie stralen in de verte. 

Somber fiets ik naar huis. Zouden ze verdwenen zijn? Ik lees overal Droogte, lichtvervuiling, verlies van leefgebied. Stevenen we af op een wereld zonder glimwormen?

Als de glimwormen langzaam wegvagen uit onze ervaring is dat niet alleen een verlies van biodiversiteit, maar ook van cultureel erfgoed. Het dier is aanwezig in onze taal, onze verhalen en associaties. ‘Animals are the old language of the imagination’, ‘one of the ten thousand tragedies of their disappearance would be a silencing of this

De glimworm seint, ik versta ontheemding

Een week later is het raak. Een onooglijk gloeien tussen de wortels van een grote iep. Eén exemplaar. In de omgeving vind ik geen soortgenoten. Ik ga zitten op een boomstam vlak bij de wormkever, hopend dat dit gloeien de voorbode is van meer.

Geen idee hoelang ik er zit, ik durf niet op mijn telefoon te kijken uit angst dat mijn ogen dan te ongevoelig worden voor het donker en ik een lichtsignaal mis. De eenzame glimworm blijft dapper gloeien en doven.

Na alles wat ik erover las en hoorde, heb ik het gevoel dat ik deze piepkleine kever daar onder de struik begrijp. Niet op de psychologische manier waarop we andere mensen begrijpen, het is een dieper begrijpen, waarvan ik eigenlijk niet eens weet of het wel mogelijk is.

De glimworm seint haar onsentimentele licht en ik versta de zekerheid dat er ondanks al het verdwalen iets is dat de weg wijst, al stuurt het je de struiken in.

Een licht dat zegt: dit is wat het is. Een beetje gloeien in het donker en daarna de lange winterslaap, waaruit hopelijk, als de omstandigheden het toelaten, een volgende generatie ontwaakt.

Meer lezen?