Leg de rekening van de pandemie bij de vermogenden
Bijna nergens in Europa is de belasting op vermogen zo laag als in Nederland. En de belasting op arbeid is juist hoog. Nu de pandemie de kloof tussen arm en rijk verder heeft vergroot, is het een goed moment iets aan deze oneerlijke lastenverdeling te doen.
Twee jaar pandemie heeft het pijnlijk duidelijk gemaakt: de kloof tussen rijk en arm is door corona alleen maar groter geworden. Terwijl de tien rijkste multimiljardairs ter wereld hun vermogen in twee jaar zagen verdubbelen,* raakten flexwerkers als eersten hun werk kwijt, droegen de lager betaalde contactberoepen zoals leraren, kappers en verpleegkundigen de grootste gezondheidsrisico’s en zaten de bewoners van de kleinste huizen het meest bekneld in de lockdowns.
Terwijl de grootste bedrijven en hun aandeelhouders miljoenen staatssteun kregen om niet failliet te gaan, kregen zorgmedewerkers applaus en een bonusje. Terwijl Action en Hunkemöller hun betaaltermijnen oprekten,* vingen de kleine zelfstandige en de middenstand de hardste klappen op.
Toch ligt het grootste verdelingsvraagstuk van deze crisis nog voor ons: wie betaalt uiteindelijk de rekening? Dat is geen kwestie van noodlottigheid, maar van politieke keuzes. Vooralsnog richt het debat zich op de vraag of het kabinet-Rutte IV de komende generatie opzadelt met een te hoge staatsschuld.
Wat mist is een fundamentelere vraag, namelijk: is het niet hoog tijd de vermogenden hun eerlijke bijdrage aan het betalen van deze crisis te vragen, terwijl we de werkenden ontzien? Ja, is daarop het ondubbelzinnige antwoord. En de beste manier daarvoor is een grootscheepse belastinghervorming.
De staatsschuld loopt op – en daar zijn uiteindelijk maar twee oplossingen voor
Door de steunpakketten tijdens corona nam de staatsschuld de afgelopen twee jaar in rap tempo toe. Waar het begrotingstekort in 2020 nog uitkwam op 4,3 procent van het bruto binnenlands product (bbp), was het verwachte tekort afgelopen jaar 7,5 procent. Zelfs tijdens de Grote Recessie was het gat op de begroting kleiner. De nieuwe regering verhoogt de overheidsuitgaven bovendien nog eens met 75 miljard euro tussen 2022 en 2025 om onder andere de klimaat-, stikstof- en wooncrisis aan te pakken.
Het Centraal Planbureau rekende door dat de staatsschuld groeit tot 56 procent van het bbp in 2025
Het Centraal Planbureau (CPB) rekende door dat de staatsschuld groeit tot 56 procent van het bbp in 2025. Ook verwacht het CPB dat veel incidentele uitgaven, zoals fondsen voor klimaat en wonen, structureel van aard blijken. Daarom kan de staatsschuld op termijn zelfs oplopen tot 92 procent van het bbp in 2060. De laatste keer dat Nederland zo’n schuldniveau had was vlak na de Tweede Wereldoorlog.
Op den duur zijn er dan nog maar twee opties om die schuld te verlagen: bezuinigen of belastingen verhogen. Bezuinigingen op thema’s als klimaat of volkshuisvesting liggen, gezien de ernst van de huidige klimaat- en wooncrisis, niet voor de hand. Bezuinigen op publieke voorzieningen, zoals zorg, onderwijs en sociale zekerheid, zou op termijn kunnen, maar dit raakt de kwetsbare groepen het meest. Dat is wrang, omdat juist deze groepen ook al het hardst worden geraakt door de pandemie.
Wil Nederland dat vermijden, en de rekening van de crisis eerlijk vereffenen, dan rest er maar één mogelijkheid: gooi het belastingstelsel op de schop. Anders gezegd: het is hoog tijd de belasting te verschuiven van arbeid naar vermogen.
Waarom kapitaal zwaarder belast moet worden
Bijna nergens in Europa zijn de belastingtarieven op rendement uit vermogen (inkomen waarvoor je niet direct arbeid hoeft te verrichten) zo laag als in Nederland. De gemiddelde belastingdruk op inkomsten uit vermogen in de Europese Unie werd in 2019 geschat op grofweg 31 procent; in Nederland was het met 14 procent minder dan de helft daarvan. Ons belastingstelsel leunt namelijk zwaar op arbeid.
Nu kun je je afvragen of het überhaupt eerlijk is dat inkomen uit arbeid, dat waarde creëert voor de economie, zwaarder belast wordt dan inkomen uit vermogen. Zeker als het bij dat laatste om onverdiend inkomen gaat, zoals de tonnen die erfgenamen in hun schoot geworpen krijgen voor het winnen van de geboorteloterij, die huiseigenaren overhouden aan waardestijgingen van hun woning, of die bedrijven overhouden aan hun monopoliewinsten. Waarom zou dat soort inkomen lager belast moeten zijn dan inkomen waarvoor gezwoegd is?
Bovendien is het gevolg van lage belasting op kapitaal dat hoge belasting op arbeid noodzakelijk wordt om alle sociale voorzieningen te kunnen betalen: het geld voor de schatkist moet immers ergens vandaan komen. Dat maakt werken minder lonend, wat weer problematisch is, omdat die werkenden juist nodig zijn om de verzorgingsstaat draaiende te houden, de klimaatdoelstellingen te halen, het lerarentekort op te lossen, de plannen voor gratis kinderopvang uit te voeren, en de broodnodige nieuwe woningen te bouwen.
Om nog maar te zwijgen over het gebrek aan doelmatigheid van het huidige stelsel. Door een lappendeken van uiteenlopende tarieven kunnen handige vermogenden zo min mogelijk belasting betalen.
Wie voor zichzelf werkt, kan bijvoorbeeld een bv oprichten, het geld dat hij verdient daarin stoppen en dat aan zichzelf uitkeren tegen een veel lager tarief dan geldt voor de inkomstenbelasting. Niet voor niets noemen fiscalisten box 2, die ‘kapitaalinkomen uit aanmerkelijk belang’ belast, ook wel de ‘pretbox’. Ook roepen economen al jaren dat subsidies op vermogensopbouw, zoals de hypotheekrenteaftrek, de economie kwetsbaarder maken voor recessies door overmatige schuldfinanciering. Kortom: het is zowel rechtvaardig als verstandig om kapitaal zwaarder te belasten.
Hoe dit het beste kan gebeuren
In 2019 publiceerde econoom Bas Jacobs dan ook een heel slim voorstel om ons belastingstelsel eerlijker en slimmer te maken,* door de lasten te verschuiven van arbeid naar kapitaal. In zijn ontwerp ligt de belasting op (rendement uit) vermogen nog steeds lager dan de belasting op arbeid, maar zijn voorstellen – waaronder het vervangen van box 3 door een vermogenswinstbelasting, het afbouwen van de hypotheekrenteaftrek, en het verhogen van de erfbelasting – zouden een verlaging van maar liefst tien procentpunten voor alle belastingschijven op arbeid mogelijk maken. Dat scheelt nogal op je loonstrookje.
In Nederland bezit de top-10 procent van meest vermogende huishoudens liefst 61 procent van het totale vermogen (exclusief pensioenen) – en de top-1 procent 26,3 procent
Naast Jacobs’ voorstellen zou de regering ook direct een beroep kunnen doen op de sterkste schouders door een eenmalige progressieve vermogensbelasting door te voeren, waarbij de onderste 90 procent buiten schot blijft. Op die manier draagt de bezittende klasse, die het minst is geraakt door de pandemie, extra bij aan het opvangen van de financiële klap.
Gezien de vermogensongelijkheid is dat helemaal geen radicaal idee: in Nederland bezit de top-10 procent van meest vermogende huishoudens liefst 61 procent van het totale vermogen (exclusief pensioenen) – en de top-1 procent 26,3 procent. De armste helft van de bevolking heeft daarentegen netto helemaal geen vermogen.*
Ook de tarieven van de vennootschapsbelasting, de belangrijkste pilaar van belastingen op inkomen uit kapitaal, zouden flink omhoog kunnen. Waar het hoogste tarief in 1980 nog 48 procent was, is dat tegenwoordig 25 procent. Zo’n verhoging zou bovendien een goede stap zijn om de internationale race to the bottom, waarbij landen elkaar aftroeven met steeds lagere belastingtarieven om grote bedrijven te lokken, een halt toe te roepen.
Het momentum is er, nu de G7 vorig jaar het historische besluit nam om een wereldwijd minimum aan vennootschapsbelasting in te stellen.* Nu is het moment om daar, bijvoorbeeld op Europees niveau, verdere stappen in te ondernemen.
Waarom dit geen ideologisch sprookje is
Nu kun je je afvragen: is dit allemaal wel realistisch? Willen de partijen die nu aan de macht zijn dit wel? Het ironische antwoord is: ja, ze willen het allemaal. Gek genoeg doen ze het alleen niet.
In hun verkiezingsprogramma’s zijn alle vier de partijen eensgezind: D66 beklaagt zich over ‘grote vermogensongelijkheid’ en vraagt ‘van grote vermogens een extra bijdrage’;* volgens de ChristenUnie moeten ‘de loon- en inkomstenbelasting omlaag en worden winst, vermogen en vervuiling meer fiscaal belast’;* het CDA schrijft: ‘[v]an de sterkste schouders vragen we na de coronacrisis ook meer’,* al richt dit zich vooral op inkomensongelijkheid; en zelfs de VVD vindt dat we ‘de rafelranden van het kapitalisme actief bij moeten schaven’.*
Gemiddeld en gecorrigeerd voor zetelaantal wilden de vier coalitiepartijen* de lasten op vermogen en winst met ruim 7 miljard euro per jaar verhogen en de lasten op inkomen en arbeid met ruim 16 miljard verlagen.
Maar het coalitieakkoord dat ze uiteindelijk sloten verlaagt de lasten op vermogen en winst met 0,1 miljard euro, en laat de lasten op inkomen en arbeid slechts dalen met 600 miljoen euro.*
Het coalitieakkoord staat dus diametraal tegenover de woorden en wensen van deze partijen zelf. Het doet denken aan het voorstel om de dividendbelasting af te schaffen, dat in geen enkel verkiezingsprogramma voorkwam en uit het niets in het regeerakkoord terechtkwam.
De geschiedenis leert: een beroep doen op de vermogenden in crisistijd is niet zo gek
Nu is het helemaal geen socialistisch wensdenken om in of na een crisistijd een beroep te doen op de meest vermogenden. In de Eerste Wereldoorlog voerden zowel het Verenigd Koninkrijk als de Verenigde Staten, bepaald geen linkse landen, bijvoorbeeld een overtolligewinstbelasting in. Een bedrijf dat meer dan acht procent winst behaalde, betaalde over de winst daarboven tachtig procent (!) aan belastingen.
Het probleem is dat de regering de rekening niet legt bij degenen die het minst last hebben van deze crises
Ook in Nederland besloot het kabinet een progressieve oorlogswinstbelasting te heffen. Aan het roer van dat kabinet stond geen socialist, maar premier Cort van der Linden, de laatste liberale premier van Nederland voor Mark Rutte.
En ook na de Tweede Wereldoorlog deed de Nederlandse regering opnieuw een stevig beroep op de bezittende klasse. In 1946 voerde het twee keer een eenmalige vermogensaanwasbelasting door voor partijen die hun vermogen in de oorlog hadden zien groeien, waarbij zelfs ‘legitieme’ toenames belast werden met 50 tot 70 procent.* Een jaar later kwam daar de zogenoemde ‘Vermogensheffing ineens’ nog eens bij – een eenmalige progressieve vermogensbelasting. Het tarief van deze heffing begon met 4 procent over de eerste 10.000 gulden van het vermogen, en liep op tot 20 procent boven de miljoen.*
Ook Frankrijk hief in deze periode een ‘solidariteitsbelasting’ op vermogen, en haalde daarmee meteen een kwart (!) van zijn begrote inkomsten op. Ter vergelijking: een kwart van de Nederlandse begroting, daarvan kun je ruim vier jaar lang het primair en voortgezet onderwijs bekostigen. Duitsland hief in deze periode eveneens een zeer progressieve vermogensbelasting: de Lastenausgleichsgesetz (lastenverdelingswet) maakte de weg vrij voor het Wirtschaftswunder, de economische bloeiperiode na de Duitse wederopbouw.
De maatregelen kwamen niet voort uit ontembare nivelleringsdrift, maar uit noodzaak. Diezelfde noodzaak is er nu.
Het probleem is niet dat de coalitie te veel geld uit gaat geven in een klimaat-, woon-, stikstof- en coronacrisis. Het probleem is dat de regering de rekening daarvoor niet legt bij degenen die het minst last hebben van deze crises, en het gemakkelijkst kunnen bijdragen aan het oplossen ervan. Dat wel doen, is geen kwestie van liefdadigheid, maar van rechtvaardigheid.