Uitgestelde zorg is dure zorg
Medisch specialisten en huisartsen hebben het druk. Het gevolg: patiënten krijgen niet de zorg die ze nodig hebben – of kunnen überhaupt niet bij een dokter terecht.
Mijn patiënt zit voor me. Klam, zweterig. Ziek.
Hij komt niet uit zichzelf. Mijn assistente zag dat hij ineens via de receptenlijn morfine bestelde. Wat is hier gebeurd, vroeg zij zich af.
Ik open zijn dossier en zie een oude brief van een ziekenhuis. Daarin staat alleen dat hij een aantal ribben gebroken heeft bij een scooterongeval.
‘Ik heb zo veel pijn’, zegt hij aan de telefoon, ‘ik kan haast niet ademen.’ Hij klinkt warrig en ik nodig hem uit.
Hij heeft koorts, een snelle pols en een open wond. Al weken geeft hij in het ziekenhuis aan dat het niet gaat. De wonden moeten uit zichzelf helen, krijgt hij steeds te horen. Hij voelt zich niet serieus genomen.
Ik bel de chirurg, uit mijn zorgen en vraag of hij de patiënt vandaag wil zien. Hij weigert. ‘Bel mijn assistente maar voor een poliklinische afspraak’, wimpelt hij me gehaast af.
Alsof ik een stofzuiger probeer te verkopen.
Maar de volgende patiënt klopt alweer op mijn deur. En ook ik stuur de man naar huis.
Tegen beter weten in – zijn pols is ook weer niet zó snel, praat ik het goed voor mezelf.
Hoe controlelijstjes goede zorg in de weg staan
De reactie van deze chirurg is niet uniek – specialisten zijn te druk. Een kwart van de specialisten-in-opleiding overweegt te stoppen.*
Mede door marktwerking in de zorg willen artsen weliswaar tijd voor hun patiënten hebben, maar moeten ze productie draaien.
Het initiële idee erachter was dat marktwerking zou leiden tot goedkopere zorg van goede kwaliteit. Maar omdat laatste lastig te meten valt, kwam de focus vooral op goedkoop te liggen, leggen de specialisten Marcel Levi en Suzanne Geerlings in Tegenlicht uit. Want wat ís goede zorg? Is dat als de wachttijd kort is? Is dat als een chirurg goed opereert – en hoe beoordeel je dat als voor operaties vaak een heel team verantwoordelijk is?
De gezondheidsinspectie, verzekeraars en de vereniging van medisch specialisten: iedereen is als een gek kwaliteitsindicatoren gaan ontwikkelen voor het grillige en onvoorspelbare product ‘zorg’ – om ermee te kunnen onderhandelen.
Het gevolg: nadat we als maatschappij tonnen hebben geïnvesteerd in de opleiding van medisch specialisten, geven we tonnen uit om hen in een keurslijf van protocollen, overmatige administratie en richtlijnen niet te vertrouwen.
Intussen bij de huisarts…
Wat Levi en Geerlings beschrijven zal herkenbaar zijn voor veel huisartsen. Negen van de tien huisartsen met een eigen praktijk noemt de werkdruk hoog – twee derde overweegt om die reden om eerder te stoppen met werken.*
Huisartsen leveren door wachtlijsten en tekorten noodgedwongen, tegen 4 procent* van het zorgbudget, naast het reguliere werk ook zorg die eigenlijk thuishoort in een verpleeghuis, jeugd- of ggz-instelling. Daar komt, mede door de pandemie, steeds vaker ziekenhuiszorg bij. En met dank aan de lobby van twee huisartsen die hier met een zorgbedrijf geld aan gaan verdienen, een deel van de zorg voor verstandelijk gehandicapten straks wellicht ook.
Met liefde, want de patiënt heeft voor ons een gezicht.
Als huisartsen zo goedkoop zijn, dan zou je toch denken dat het in een ‘zorgmarkt’ loont om in hen te investeren. Het tegendeel gebeurt. Ook zij moeten met verzekeraars vechten om geld. Een succesvolle proef waarbij huisartsen meer tijd kregen per patiënt kreeg geen gevolg – dóór het succes.* Omdat een betrokken ziekenhuis te weinig verwijzingen kreeg, wat inkomsten scheelde – en dat is een probleem.
Commerciële ketens kopen intussen huisartsenpraktijken op en richten deze vervolgens op jonge, digitaal vaardige patiënten.* Dat is een interessant verdienmodel. Marktwerking in de zorg!
In mijn wijk hebben steeds meer mensen geen huisarts – ‘gewone’ huisartsen, die zich niet op zo’n exclusieve doelgroep richten, raken verder overbelast en nemen geen nieuwe patiënten meer aan. Ik hoor dat collega’s mensen aan de balie ‘screenen’ voor ze hen toelaten. In de gemeente Oss zit er zelfs al drie jaar praktisch een stop op nieuwe patiënten* – inmiddels klopten al twee mensen uit Oss in de praktijk in Rotterdam waar ik werk aan, bijna honderd kilometer verderop.
Wie geen huisarts heeft, moet desondanks wel zijn zorgpremie betalen – dat is namelijk wettelijk bepaald. Interessante markt toch?
Uitgestelde zorg in de praktijk
Aan het einde van de dag bel ik mijn patiënt weer op. Het gaat niet goed, geeft hij aan, de wond is opengesprongen en er stroomt bloed uit. Ik bel weer met de chirurg.
‘Hoeveel bloed stroomt eruit?’ vraagt hij.
Geen idee.
‘Maar is het zoveel als een kopje, een plasje, of stroomt het?’
Geen idee!
Ik word boos. ‘U moet misschien zelf even kijken wat er aan de hand is, want ik wilde deze patiënt vanochtend al sturen!’ antwoord ik, waarop hij enigszins geïrriteerd zegt dat hij hem wel belt.
De volgende dag gaat de patiënt naar de chirurg. Hij moet de wond blijven spoelen, is de boodschap, en zonder verder onderzoek mag hij weer naar huis.
De volgende dagen gaat het steeds slechter. Als hij heel grauw en benauwd wordt, belt zijn vrouw de eerste hulp. Weer wordt hij geweigerd: te druk. Ze rijdt naar een ander ziekenhuis, waar hij wel wordt geholpen.
Eerst wachten ze in de wachtkamer. Vervolgens zien ze de verpleegkundige, daarna de dokter. Dan volgt het onderzoek, en meer wachten. Mijn patiënt is drie uur verder als blijkt dat het verkeerde boel is. Zijn long is volgelopen met pus en hij moet worden geopereerd.
Maar niet op die plek.
Hij is bekend in een ander ziekenhuis – daar moet hij naartoe. Met spoed wordt hij met een ambulance overgebracht, waarna alle onderzoeken opnieuw worden gedaan. Het is midden in de nacht als hij uitgeput op bed in een ziekenzaal ligt.
De infectie heeft zijn ribben dusdanig aangetast dat ze niet goed genezen. Zijn longen zijn beschadigd. Waar hij eerder misschien nog uit kon met een simpele antibioticakuur – moet hij nu wekelijks op het spreekuur komen bij drie verschillende specialisten.
Uitgestelde zorg is dure zorg.