Paniekvoetbal? Het ministerie leverde in de pandemie ‘topprestaties’, zegt de oud-baas van VWS
Vandaag verschijnt het eerste rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid over de Nederlandse aanpak van de coronacrisis, van maart tot september 2020. Recent reflecteerde Erik Gerritsen, destijds de hoogste ambtenaar van het ministerie van Volksgezondheid, al op het handelen van de overheid in diezelfde periode. Zijn conclusie: de overheid heeft goed geïmproviseerd.
De voormalig hoogste ambtenaar van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Erik Gerritsen, vindt dat het ministerie tijdens de coronacrisis ‘topprestaties’ heeft geleverd.
De aanschaf van mondkapjes en beademingsapparatuur? ‘Een geoliede machine.’
De ontwikkeling van de CoronaMelder-app? ‘Natuurlijk een topsucces.’
Het opschalen van de testcapaciteit? ‘Een topprestatie.’
Als dit klinkt als een bericht uit een andere wereld, uit een Haags bolwerk dat zichzelf anders beoordeelt dan de mensen voor wie ze het doen, van een hoge ambtenaar die in een andere werkelijkheid leeft, dan komt dat omdat dit zo is – letterlijk.
Die andere werkelijkheid is het perspectief van binnenuit, van het ministerie van VWS, een perspectief dat nauwelijks wordt gehoord, en waarvoor, zeker in de ellende van een nieuwe kerstlockdown, niet al te veel belangstelling is.
Maar als we het een volgende keer beter willen doen, en als je wilt begrijpen waarom het zo lastig is een pandemie te bestrijden, dan kan het zinvol zijn om goed te luisteren naar de mensen die dit proberen te doen. Opgepast: misschien word je er ook wat milder door.
Wie luistert naar voormalig secretaris-generaal Erik Gerritsen hoort hoe het is om het verantwoordelijke ministerie te leiden in de grootste gezondheidscrisis sinds er ministeries bestaan. En wat je hoort verschilt fundamenteel van wat we continu horen over dat ministerie: dat het, kort gezegd, nogal incompetent is.
Natuurlijk: zijn verhaal is gekleurd. Hij was de eindverantwoordelijke ambtenaar, degene die zich straks moet verantwoorden voor de parlementaire enquête. Maar zijn perspectief is om nog een reden aantrekkelijk: hij is een insider die ook als een buitenstaander naar de crisis kan kijken.
Gerritsen is namelijk gepromoveerd in precies het soort probleem waar we nu al bijna twee jaar mee zitten. De pandemie, zegt Gerritsen, is een voorbeeld van een ‘ongetemd probleem’. Ongetemde problemen zijn inhoudelijk complex, veranderen voortdurend van aard, hebben noch een duidelijk eindpunt noch heldere oplossingen.
Kortom: een ongetemd probleem is nauwelijks te bestrijden. En daaruit volgt iets anders, zegt Gerritsen: je kunt de beheersing van zo’n crisis niet simpelweg beoordelen op het resultaat. ‘Wat je moet doen, is kijken of de mensen op dat moment, met de kennis die ze toen hadden, het maximale hebben gedaan. Hebben ze goed geïmproviseerd?’
Zo ziet hij een ministerie dat zijn uiterste best doet, en zelfs ‘topprestaties’ levert, terwijl de buitenwereld denkt dat het broddelwerk is – simpelweg omdat het beste wat een overheid kan doen in een crisis als deze nooit genoeg is.
Moet de overheid er eerlijk over zijn dat ze het ook niet weet?
Op 12 maart 2020 zei* premier Mark Rutte dat je ‘in een crisis als deze met 50 procent van de kennis 100 procent van de besluiten moet nemen en de gevolgen daarvan dus ook moet dragen’.
Soms denkt Gerritsen: hebben we als crisisbestrijders daar niet een fout gemaakt? Hadden we daar niet eerlijker moeten zijn? En hadden we het dan beter gedaan? Want ‘50 procent van de kennis’ – was het maar waar. Het was eerder 5 procent.
Dat is namelijk waar je staat als je te maken krijgt met een nieuw pandemisch virus – of met elk ander ongetemd probleem. Gerritsen zag direct dat het virus in die categorie paste. Wat hij niet direct wist, en nog steeds niet weet, is hoe open je hierover moest zijn. Kan de bevolking zoveel onzekerheid aan, of moet je juist controle uitstralen?
Wat als we radicaal in het frame waren gestapt van: dit is een ongetemd probleem?
Ruttes ‘50 procent van de kennis’ was een poging beide te doen. Maar had je een crisis ook kunnen leiden door te zeggen: we weten het ook niet?
‘Wat als we radicaal in het frame waren gestapt van: dit is een ongetemd probleem? Had je midden in de shit weg kunnen komen met: “Beste mensen, u wilt perspectief? U wilt weten wanneer we testcapaciteit hebben? U wilt weten wanneer bron- en contactonderzoek op orde is? Wanneer we genoeg mondkapjes hebben? Sorry, maar dat kan niet, want we weten het niet.”’
Telkens komt hij uit op hetzelfde antwoord. ‘Dat was binnen twee weken een motie van wantrouwen geweest.’ En dus boden de crisisbestrijders wél perspectief, noemden ze data, maakten ze ‘routekaarten’ die ‘al achterhaald waren op het moment dat ze in mooie visuals waren gegoten’. Het is die werkwijze die onbedoeld bijdroeg aan wat Gerritsen ‘de illusie van beheersing’ noemt.
‘Waar we dan vervolgens weer rücksichtslos op werden afgerekend.’
Als improvisatie het beste is dat je te bieden hebt
Zoals in het begin van de crisis.
Eind februari 2020 kreeg VWS ‘hier en daar een klein signaaltje’ dat ziekenhuizen mondkapjes tekortkwamen. Valt wel mee, was het antwoord, toen ze het checkten. Tot het niet meeviel: Frankrijk en Duitsland sloten de grenzen voor mondkapjes en direct was er paniek in de ziekenhuizen.
‘Toen gingen ze naar ons kijken’, zegt Gerritsen, die benadrukt dat mondkapjes niet tot het takenpakket van zijn ministerie behoorden. ‘Het was dus niet zo van: “Waar bemoeit het ministerie zich mee? Waarom laten ze het niet over aan de mensen die er verstand van hebben?” Nee, de zorg keek naar ons: VWS, help!’
Dat deed VWS – ook al had VWS nog nooit zoiets gedaan. Topambtenaren belden zelf met handelaren om mondkapjes in te kopen – want VWS had geen inkopers in dienst. ‘We weten heus wel dat we hier geen verstand van hadden. Maar ja, iemand moest het doen.’
De ambtenaren-inkopers werkten die dagen in totale onzekerheid: hoeveel hebben we nodig? Hoeveel kunnen we uitgeven? Hoe kunnen we dat verantwoorden? ‘Onze eerste reflex is dan de zorgvuldigheidsreflex. Zoals we het altijd doen: zorgvuldig geld uitgeven, zekerheden inbouwen, geen voorschotten geven. Terwijl dat op dat moment niet werkt.’
Gevolg 1: vertraging. De inkopers van het Erasmus Medisch Centrum, die het ministerie na enkele dagen had ingeschakeld voor hulp, vonden dat ze lang moesten wachten op een akkoord vanuit VWS op deals – enkele uren of een dag, terwijl in hun ogen vrijwel direct een ‘go’ nodig was. Gerritsen begrijpt hun frustratie. ‘Wij waren snel aan het bijleren maar zij waren al dagen verder in hun leercurve. Zij wisten al beter hoe de markt eruitzag, hoe snel je moest handelen. Wij waren zo ver nog niet.’
Gevolg 2: woede. ‘Er waren allerlei boze ondernemers die vonden dat wij hun deals niet goed hadden bekeken. En als ze door ons werden afgewezen dan gingen ze via de pers of via de Tweede Kamer alsnog verhaal halen.’
Dat het een hogere kunst was om in die hysterische weken goede mondkapjes op te vissen uit de bagger die de markt overspoelde – zelfs al had je de hulp ingeschakeld van de meest ervaren inkopers van de grootste ziekenhuizen van Nederland? Dat in vliegende vaart een privaat-publieke organisatie uit de grond werd gestampt – het Landelijk Consortium Hulpmiddelen – die dat wel voor elkaar kreeg?
Die werkelijkheid moest wijken voor het kant-en-klare frame van de logge, trage, bureaucratische overheid die geen waardering had voor initiatieven van onderop.
Met de beademingsapparatuur ging het net zo, aldus Gerritsen. Ook hier betrad VWS een markt die het niet kende, ook hier schakelde het externe specialisten in, en dat leidde tot de snelle aanschaf* van enkele honderden apparaten van Philips. Een hele prestatie, vond VWS zelf. ‘Amateurisme, paniekvoetbal en onkunde’, vond Follow the Money.* Philips-apparaten? Terwijl de zorg de apparaten van Hamilton en Dräger wil?*
Gerritsen ontkent niet dat er paniekvoetbal werd gespeeld, hij ontkent ook niet dat VWS improviseerde, en ja: Hamilton en Dräger hadden de voorkeur. Maar die waren niet te krijgen, zelfs al belde koning Willem-Alexander met de topman van Dräger. De tijd, kennis en mankracht om het beter te doen ontbraken simpelweg.
Tegelijkertijd zegt hij: we schuurden langs de afgrond, we hebben een beademingsinfarct voorkomen, dus dit is eigenlijk ook gewoon een 100 procent succesverhaal – en iets later regelden we ook Hamilton en Dräger. ‘Uiteindelijk allemaal net op tijd, en bij mijn weten is er nooit schaarste geweest.’
Maar – gevolg 3 – in de beeldvorming had het ministerie allang verloren. En dat frustreert Gerritsen. ‘Wij doen in het belang van het land iets waar we niet voor zijn. We doen volgens mij dan het maximale dat mogelijk is, ook al is dat niet in het tempo dat eigenlijk nodig is. En daarom zijn we de pispaal geworden.’
De welkome mythe van de machtige overheid
Als je dan toch pist tegen de overheid, pis dan een beetje raak – met een reëel beeld van wat de overheid is en kan.
Dat gebeurt niet, zegt Gerritsen. Het ‘fundamentele probleem’, zegt hij, is de ‘fictie van de almachtige overheid’, het idee van ‘één man die de baas is, of zou moeten zijn, of niet is, dat schept een lekker overzichtelijke wereld. Maar de echte wereld is niet zo.
VWS en minister Hugo de Jonge (Volksgezondheid, CDA) werden beoordeeld alsof ze de baas over de hele zorg zijn. Alsof de zorg niet gedecentraliseerd en grotendeels geprivatiseerd is. Alsof zíj de GGD’s centraal konden aansturen. Alsof het ministerie wist waar goede FFP2-mondmaskers werden gemaakt, bij wie ze te bestellen, en hoe ze te kopen.
Gerritsen: ‘Dat is de fictie van command and control. Bij Defensie zeggen ze: “if you can’t command it, you can’t control it”. In het leger is er van nul af aan een heldere hiërarchie. De reden is simpel: anders ga je dood. Ze doen wat de baas zegt, ook als ze het er niet mee eens zijn. Maar de essentie van de gezondheidszorg is dat niemand de baas is. Dat verandert ook niet door een wet. Dat zit in de genen, in gedrag.’
Bij Defensie zeggen ze: if you can’t command it, you can’t control it
Maar blijkbaar, zegt Gerritsen, willen we dat als maatschappij niet weten. Blijkbaar willen we geloven dat alles functioneert als een leger. Het al-dan-niet-bewust opgeblazen beeld van een almachtige overheid – ironisch genoeg versterkt door diezelfde overheid – schept een handige boksbal-stroman: als jullie zo machtig zijn, waarom prutsen jullie dan zo?
‘We willen een heldere oorzaak en gevolg, we willen een schuldige, we willen weten: wie heeft het laten lopen? Je hoort dan: “Het is toch schandelijk hoe die Hugo de Jonge de GGD aanstuurt?” (...) De minister heeft geen controle over de GGD’s, maar de Kamer doet alsof het wel zo is. En op het moment dat het langzamer gaat, zegt de Kamer: “Foei, minister!”’
Maar publiekelijk zegt het ministerie niet dat het niet verantwoordelijk is voor de GGD’s. ‘Dan vloek je intern weleens’, zegt Gerritsen. ‘Je gaat de GGD’s niet afvallen, want je hebt ze ook nodig. En je bent ook heel erg onder de indruk van wat ze wel voor elkaar hebben gekregen. (...) In die gigantische druk uit de Kamer en media kun je dan nauwelijks roepen dat je daar helemaal niet over gaat. Onbedoeld versterk je dan het frame dat je er wel over gaat. Waardoor we weer kwetsbaarder werden voor kritiek.’
God, Genesis 1 en Hugo de Jonge
Natuurlijk: de leiderschapsstijl van minister De Jonge speelde ook een rol, zegt Gerritsen. Soms schepte hij hoge verwachtingen. Zoals met de app – de app die uiteindelijk de CoronaMelder-app werd.
In het voorjaar van 2020 ontstond wereldwijd het idee om het virus modern te bestrijden. Zouden mobiele telefoons niet kunnen helpen bij bron- en contactonderzoek, zodat je direct wist of je in de buurt van een geïnfecteerde was geweest, en in quarantaine kon gaan? Menselijk bron- en contactonderzoek was te traag voor dit virus.
Het klonk logisch. In Singapore en Taiwan leek het te werken. De innovatiemensen en juristen op het ministerie waren er al vroeg mee bezig. Die geluiden bereikten Hugo de Jonge – blijkbaar. Want tot ieders verbazing deelde De Jonge op 7 april tijdens een persconferentie mee dat die app er ging komen. Gerritsen over zijn minister: ‘Hij verraste ons zo nu en dan. Dan ging het enthousiasme met hem op de loop.’
En tegelijkertijd, zegt Gerritsen, is dit soort uitspraken bewust gedrag van De Jonge. Met ambitieuze doelstellingen haalde hij het uiterste uit zijn ministerie. Gerritsen zei De Jonge eens dat hij daar wat voorzichtiger mee moest zijn – het personeel liep op het tandvlees. ‘Maar dan flikten we het wel, waardoor hij zei: “Zie je wel dat ik het gewoon kan vragen aan jullie.”’
Gerritsen onderscheidt twee typen leiders: de John F. Kennedy’s en de Rudy Giuliani’s. Kennedy zei* in 1962 dat de VS binnen tien jaar een man op de maan zouden zetten, en concentreerde daarmee een boel talent, tijd en geld naar dat doel – dat binnen zeven jaar werd gehaald.
Giuliani, de voormalig burgemeester van New York, tempert de verwachtingen om ze vervolgens te overtreffen. Underpromise and overdeliver. De Jonge gedraagt zich zo vaak als het kan als een Kennedy. Al had hij zelf een nog minder bescheiden rolmodel: God. De Jonge noemde deze aanpak Genesis 1: ‘Toen zei God: “Laat er licht zijn.” En toen was er licht.’
En op 7 april zei De Jonge: laat er een app zijn. De volgende dag nam de Kamer een breed gesteunde motie* aan waarin ze het kabinet opriep om zo snel mogelijk te onderzoeken of zo’n app zou kunnen werken. Na een ‘appathon’ lag er begin juli een privacyvriendelijke app klaar. Vanuit Gerritsens perspectief een ‘topsucces’ – ‘vanwege het tempo van oplevering, vanwege de kwaliteit van de app, vanwege de samenwerking met de ‘best and the brightest uit overheid en bedrijfsleven’.
Niettemin was de perceptie van de app een stuk negatiever – wat mogelijk kwam omdat De Jonge het met het nodige Genesis 1-aplomb had aangekondigd, omdat alle horten en stoten bij de ontwikkeling in openheid te zien waren (en werden bekritiseerd), en omdat de app geen enorme bijdrage leverde aan het bestrijden van het virus.
Het is niet per se ideaal als iedereen zijn werk goed doet
De app brengt Gerritsen bij iets anders: de rol van de Tweede Kamer. De app had meer effect kunnen hebben, als de app sneller door de Kamer was geaccordeerd, zegt hij. Alleen gebeurde dat niet.
Gerritsen: ‘Aan de ene kant riep de Kamer: “Het moet snel want het kan een belangrijke bijdrage leveren aan de bestrijding van het virus.” Maar de Kamer riep ook: “Maar de Autoriteit Persoonsgegevens moet het goed vinden.” En de Autoriteit Persoonsgegevens zei: “Wel eerst een wet maken.” En de landsadvocaat zei: “Een wet is niet nodig, het kan binnen de huidige wet.” Zo ontstond een surplace. Wij dachten: “nou, oké, dan gaan we die wet ook maar maken.”’
Die wet was er, de app was er, half juli, en toen? ‘Toen ging de Kamer er eens rustig voor zitten. Wij dachten: het moest toch snel? Maar de Kamer had wel driehonderd vragen. En die driehonderd vragen moesten natuurlijk ook weer binnen 24 uur worden beantwoord. En toen de antwoorden in de Kamer werden behandeld, zeiden Kamerleden: ‘Waarom hebben we die antwoorden pas een uur van tevoren gekregen?’
‘Daarna ging de Eerste Kamer er nog eens even rustig voor zitten, wat neerkwam op nog een keer driehonderd vragen. Inclusief een boel vragen over niet-aanverwante zaken, zoals of vitamine D niet in het basispakket moet. En dat moest allemaal worden beantwoord door diezelfde ambtenaren die midden in die crisis zaten.’
De app ging uiteindelijk op 10 oktober live.
‘De pers en de Kamer, democratie en persvrijheid, je kunt er niet tegen zijn. Maar zij hebben óók een groot beslag gelegd op dezelfde mensen die crisis aan het bestrijden waren. Dat heeft ongetwijfeld de foutkans vergroot.’
Gerritsen benadrukt: hij ís democraat en hij weet ook dat het de rol van de Kamer is om vragen te stellen – honderden, duizenden: de minister en zijn ambtenaren hebben ze te beantwoorden.
Maar soms voelden Kamerdebatten voor Gerritsen als een show. Bij de app, bij het vaccineren, bij de lockdowns, ‘bij vrijwel alle onderwerpen’ van de coronacrisis was het in meer of mindere mate te zien. ‘Met iets meer ingetogenheid, en als je je concentreert op de dingen die er echt toe doen, de vragen die gesteld moeten worden, die ons pijn doen omdat ze terecht zijn, dan denk ik dat 10 procent van de vragen overblijft.’
‘Kamerleden zeggen ook heel vaak zelf als je ze daar vertrouwelijk over spreekt: ze stellen de vragen niet voor het antwoord, ze stellen de vraag voor de vraag. Ik snap dat wel, maar kan het ook iets minder? Want wij moeten ze wel weer allemaal beantwoorden.’
De Wob – in deze vorm een verspilling van belastinggeld
Gerritsen snapt de Kamer, maar hij zag ook dat het niet hielp bij het bestrijden van het virus. Datzelfde gold voor die andere waakhonden van de democratie: de media. Sommige journalisten verzochten het ministerie in het heetst van de strijd een ontiegelijke hoeveelheid informatie te openbaren – meer informatie dan VWS kon leveren, binnen de wettelijke termijn die de Wet openbaarheid van bestuur, de Wob, voorschrijft.
Het opentrekken van nieuwe kasten met juristen heeft op een gegeven moment geen meerwaarde meer
Het ging om bijna 2 miljoen documenten. De verzoeken waren zo talrijk dat Gerritsen eerst dacht: laten we gewoon alles vrijgeven. ‘Pleur het gewoon online, niks meer lakken, we zien wel.’ Maar dat kan niet zomaar. Er kunnen privacygevoelige gegevens in staan of informatie die de belangen van ‘derde partijen’ schaadt. Het is, met andere woorden, enorm veel werk om te kunnen bepalen welke documenten geopenbaard mogen worden en welke niet.
VWS nam het besluit om de documenten gefaseerd en per onderwerp vrij te geven, dat maakte het behapbaar en transparant, vond VWS. Iedereen – Kamer, media – kreeg dan hetzelfde op hetzelfde moment. Dit tot grote onvrede van die journalisten die al maanden op een antwoord wachtten, ruim na het verstrijken van de wettelijke termijn.
Zij stapten naar de rechter en die was het niet eens met die zelfbedachte nieuwe werkwijze van VWS. Dan had het ministerie maar meer mensen moeten inzetten. Nee, nee, nee, zegt Gerritsen, zo werkt dat dus niet. Of je iets kunt publiceren, zonder belangen te schaden, kan slechts een beperkt aantal mensen bepalen – dezelfde mensen die aan die onderwerpen werken, dezelfde mensen dus die nog vol de crisis aan het bestrijden zijn. Het kan simpelweg niet sneller, volgens Gerritsen. ‘Je kunt er wel duizend juristen bij zetten, maar (...) wij kunnen gewoon fysiek niet voldoen aan de wet.’
Een halfjaar na Gerritsens vertrek is de corona-Wob-afdeling verder uitgebreid, tot honderd man sterk. Maar als je zo die Wob-verzoeken sneller wilt behandelen slaat dat dus nergens op en is dat ‘verspilling van belastinggeld’, benadrukt Gerritsen. ‘Het opentrekken van nieuwe kasten met juristen heeft op een gegeven moment geen meerwaarde meer.’
Een dunne lijn tussen gezonde scepsis en vijandigheid
In hoger beroep oordeelde de Raad van State dat VWS niet in strijd met de wet handelde. De raad noemde het begrijpelijk dat het ministerie niet aan de verzoeken kon voldoen en de andere werkwijze hanteerde.
Toch is het beeld van VWS dat van een gesloten, ondemocratisch ministerie dat pottenkijkers weert. In de woorden* van Nieuwsuur-hoofdredacteur Joost Oranje: ‘Onder aan de streep houden we met elkaar een situatie in stand waarin een ministerie, onder het mom van drukte en crisis, eindeloos informatie kan achterhouden.’
Er loopt een dunne lijn tussen gezonde scepsis en vijandigheid en Gerritsen vindt dat te veel journalisten zich aan de ongezonde kant van die lijn bevinden. Dát zou een journalist nou eens moeten wobben, zegt hij, half serieus: de communicatie van bepaalde journalisten met het ministerie. Wat je dan zou zien? ‘Het is geen nieuwsgierige houding, maar vooringenomenheid. (...) En een vooroordeel dat er dingen door ons onder de pet worden gehouden. En elke keer geven wij gewoon een keurig antwoord, maar dat is niet wat ze willen hebben. Het verhaal is al geschreven.’
Bijvoorbeeld die keer dat een journalist tegen hem zei dat een VWS-voorlichter loog, want Hugo de Jonge vertelde publiekelijk iets anders dan zijn voorlichter. ‘Dat vond hij toch wel een smoking gun’, zegt Gerritsen, maar het was geen leugen; het was een gebrek aan informatie. ‘Soms hoorden ook wij dingen pas tijdens de persconferentie.’
Hij snapt het wel, zegt hij, dat diepe wantrouwen bij journalisten. ‘Dat is in de afgelopen twintig jaar ontstaan, door de grote communicatieafdelingen en de vele spindoctors.’ Hij is daarom ‘mild’ als de standaardreactie van een journalist is: wat jullie zeggen kan niet waar zijn. Tegelijkertijd stoort hem iets anders: de neiging om in het handelen van de overheid continue slechte intenties te zien, ‘alsof er ook maar één minister, ambtenaar of GGD-directeur ’s ochtends opstaat met de gedachte “hoe ga ik er vandaag weer eens een zooitje van maken”.’
Een eigen evaluatie – omdat de buitenwereld het toch allemaal slecht en dom vindt
In het begin van de crisis besloot Gerritsen om onderzoekers van de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur – een opleidingsinstituut voor bestuurskunde in Den Haag – in te schakelen om het handelen van het ministerie te evalueren.
Hij wilde een graadmeter voor het eigen functioneren, maar dan een zinvolle, in zijn ogen. Hij wist dat de kritiek uit media en parlement te eenzijdig zijn, te veel gericht op scoren, te onwaarachtig.
Een valkuil is dat er alleen wordt gekeken naar hoe onvoorbereid Nederland was, en niet hoe vanuit die slechte uitgangspositie is verbeterd – hoe ‘veerkrachtig’ Nederland was
‘Iedereen wil ons evalueren, maar we moesten ook onze eigen reflectie organiseren’, zegt hij. Een soort eigen werkelijkheid dus. Óók om de energie erin te houden, ‘met zo’n organisatie die alleen maar reconstructies hoort van hoe we het allemaal dom en slecht en verkeerd doen.’
En ja – de onderzoekers waren positief over VWS, zegt Gerritsen. De evaluaties zijn nog niet publiek gemaakt, maar uit een al wel gepubliceerd essay – Leren van covid-19* – kun je afleiden waarom.
Een valkuil bij het evalueren van crises, schrijven ze, is dat met de kennis van nu wordt geoordeeld over de besluiten van toen. Een andere valkuil is dat er alleen wordt gekeken naar hoe onvoorbereid Nederland was, en niet hoe vanuit die slechte uitgangspositie is verbeterd – hoe ‘veerkrachtig’ Nederland was.
Als je die twee elementen wel meeneemt, dan is de kans groter dat je eerlijker evalueert en daadwerkelijk lessen leert uit een evaluatie. Immers: perfecte kennis heb je nooit als een crisis uitbreekt, en als je evaluatie uitmondt in maatregelen om beter voorbereid te zijn op de vorige crisis, dan ben je niet goed voorbereid op de volgende crisis, want die zal zeker niet identiek zijn. (De vraag is overigens hoe je ‘voorbereid’ definieert. Nederland was volgens een gezaghebbend instituut goed voorbereid op een pandemie.)
Zullen de evaluaties van deze crisis ook kijken naar ‘de kennis van toen’ en naar de ‘veerkracht’? De onderzoekers denken van niet. Hoe groter en breder gedeeld het leed, schrijven ze, hoe minder geneigd mensen zijn om genuanceerd te oordelen.
De komende parlementaire enquête en de afrekencultuur
Gerritsen verwacht hetzelfde.
Hij weet dat er veel schade en leed is – zijn vader overleed aan corona toen hij sg was – en hij ziet en snapt de frustratie van alles en iedereen. Online – #hugodejongekanniks – en in het echte leven.
‘Voorheen weldenkende vrienden van me’, zegt Gerritsen, appten hem met allerlei commentaar op het beleid. Dat verbaasde en raakte hem. ‘Je kunt ook denken: Erik zit er, dus het zal wel goed zijn. Ik snap het nog niet, maar er zal wel over nagedacht zijn. Of stel eens een vraag? Maar nee, het oordeel was direct: zooitje.’
Hij hoopt dat de al aangekondigde parlementaire enquête niettemin rekening houdt met de onzekerheid waarbinnen de overheid moest werken – maar hij acht die kans klein.
Het rapport van de Algemene Rekenkamer over de aanschaf van beschermingsmiddelen ziet hij als voorbode. 5,1 miljard euro zou onrechtmatig zijn besteed, aldus de eerste mediaberichten. Een getal dat terug blijft komen, maar het is onzin, zegt Gerritsen.
5,1 miljard klinkt als ‘puinhoop’, ‘verkwistende overheid’, ‘wanbeleid’. Maar wat zijn die 5 miljard? Het zijn de totale uitgaven aan corona. Vraagtekens zet de Rekenkamer bij 2,1 miljard daarvan. Van die 2,1 miljard is 1 miljard simpelweg omdat de Eerste Kamer niet in de cc stond bij het informeren van de aanschaf. Een half miljard betrof voorschotten die het ministerie verstrekte zonder bankgaranties van de ontvangers te vragen.
Dan blijft er 590 miljoen over. De Rekenkamer kreeg niet hard dat voor dat bedrag materialen zijn geleverd aan de zorg. Er zijn geen pakbonnen. ‘Maar ze zijn echt wel geleverd hoor. Wij vonden het alleen belangrijker dat die dingen op de plek waren waar ze levens konden redden, in plaats van dat we eerst de pakbonnen goed hadden.’
Met de kennis van nu hebben we heel veel dingen fout gedaan en dat is door de politiek verantwoordelijken ook erkend
Puur formeel had de Rekenkamer misschien een punt, maar de context erbij, de kennis van toen, die ontbrak – ook in het publieke debat over het rapport. Gerritsen: ‘Ik dacht: jongens, kom op, dit helpt niet. Wat denk je wat voor effect dit heeft als we weer in zo’n crisis komen? Dan gaat iedereen zich indekken en dan gaan er ongelukken gebeuren want dan durven mensen geen initiatief meer te nemen. “Ja, dan krijgen we die Rekenkamer straks.”’
Ofwel: zo kun je geen crisis bestrijden.
Waar hij zelf denkt dat VWS fouten heeft gemaakt? Tsja, zegt hij, met de kennis van nu hebben we zeker fouten gemaakt. Maar met de kennis van toen, als je probeert een ongetemde crisis te bestrijden? Gerritsen: ‘Foutloos werken ten aanzien van ongetemde problemen is onmogelijk. Met de kennis van nu hebben we heel veel dingen fout gedaan.’
Waar hij concreet aan denkt, wat anders had gekund?
‘Het vaker toepassen van het voorzorgsbeginsel, omdat het eigenlijk altijd tegenvalt en nooit meevalt. Overigens zal dit lastig blijven, want (het) zekere voor het onzekere nemen is niet gratis.’ En: ‘Geleidelijker aan versoepelen in plaats van met een big bang, al leert de ervaring dat het begin van versoepelingen qua gedrag al leidt tot minder naleving.’
Maar dit is met de kennis van nu. ‘Met de kennis van toen hebben we steeds integer en zo zorgvuldig als de tijdsdruk ons toeliet transparante en navolgbare beslissingen genomen.’
De onderwerpen die spannend worden in de parlementaire enquête kent hij. Zijn antwoord is telkens: natuurlijk zijn er fouten gemaakt, maar er is gehandeld naar eer en geweten.
De aangepaste richtlijn voor beschermingsmiddelen in de zorg – de vraag of het RIVM in maart en april 2020 de richtlijn voor het dragen van mondkapjes aanpaste, omdat er nu eenmaal niet genoeg mondkapjes waren?
‘Ik ben nergens tegengekomen dat er druk is uitgeoefend of druk is gevoeld door het RIVM, van: “Jongens, doe maar een beetje een licht onveilige richtlijn want anders gaat het te snel op.”’
De traagheid van de eerste vaccinatiecampagne?
‘Als burger kijkend dacht ik ook: waarom moeten wij zo lang wachten? Welnu, daar was een redenering voor. Wat je wint in tempo, verlies je aan vaccinatiebereidheid. Klopt dat? De vaccinatiebereidheid in Nederland is wel vrij hoog. Bewijst dit dat wij het toen goed hebben gedaan? Ik weet het niet.’
Zette Nederland bewust in op het zo snel mogelijk bereiken van groepsimmuniteit? Anders gezegd: nam de overheid bewust veel besmettingen op de koop toe, en zette ze daarmee onnodig mensenlevens op het spel?
‘Ik heb nooit ervaren dat er bewust werd gestreefd naar “laat het maar waaien”. En dat we accepteerden dat er doden vielen. Het was veel meer: we moeten het zo veel mogelijk containen, maar laten we niet de suggestie wekken dat we het kunnen tegenhouden. We kunnen het hoogstens beheersen, faseren, uitsmeren, de meest kwetsbare groepen zo veel mogelijk beschermen.’
De implicaties die bij dit onderwerp komen kijken, maken hem boos. ‘Hoe kun je nou denken dat een Jaap van Dissel, of een minister, of whatever, wie er allemaal bij betrokken zijn, dingen adviseren in de wetenschap dat ze daarmee bewust vermijdbare doden… No fucking way natuurlijk.’
Zoals gezegd: niet dat alles goed is gegaan. ‘Tegelijkertijd is het beeld, dat snap ik ook, dat we heel erg achter de feiten aanliepen, dat klopt, want het virus was slimmer en sneller dan wij.’
Hoe hij de enquête ingaat? Hij weet het nog niet. ‘Of ik hardop ga denken, en soms een beetje speculeren hoe het is gegaan? En dan maak ik per ongeluk een fout, en komt er ergens een memootje naar boven waaruit blijkt dat ik iets al eerder wist, wat ik echt oprecht vergeten ben? En dat ik dan voor meineed word vervolgd?’
‘Ga ik dan proberen er maximaal openhartig, eerlijk, kwetsbaar in te gaan? Ga ik dan zo’n gesprek voeren zoals ik hier een beetje zit te kletsen? Of ga ik dan heel afgemeten zijn? Met een statement van tevoren van: luister, als ik het niet zeker weet ga ik zeggen dat ik het me niet meer kan herinneren, punt.’
Als het een enquête wordt waar het draait om leren, en niet om afrekenen, dan doet hij het eerste. ‘Maar om eerlijk te zijn heb ik daar weinig vertrouwen in.’