Zonder deze geweldige spelregels zou de democratie niet werken, zegt Kees van der Staaij

Vandaag debatteert de Tweede Kamer over de omgangsvormen in het parlement, die met bedreigingen en scheldpartijen steeds ruwer worden. Hoe parlementariërs met elkaar om horen te gaan, staat beschreven in het Reglement van Orde. Deze democratische spelregels zijn de favoriete ‘gereedschapskist’ van SGP-leider Kees van der Staaij.
Het is kwart over drie ’s middags op donderdag 20 januari 2022 als Kamervoorzitter Vera Bergkamp hard ingrijpt. In de tijdelijke vergaderzaal van de Tweede Kamer is een debat aan de gang over het coronabeleid. Spreker en FVD-Kamerlid Gideon van Meijeren probeert te betogen dat de maatregelen van de regering ‘crimineel’ zijn, maar wordt continu geïnterrumpeerd door Kamerleden – wil Forum voor Democratie echt de verantwoordelijken voor het coronabeleid ‘opsporen, vervolgen en opsluiten’? Er hangt een gespannen sfeer.
Kamervoorzitter Bergkamp is geïrriteerd, wil de interrupties beëindigen en vraagt Van Meijeren eindelijk te beginnen met zijn betoog. Maar de FVD’er gaat alsnog in op een eerdere vraag van CDA-Kamerlid Joba van den Berg, of Forum niet ‘oproept tot wetteloosheid’ omdat de partij in het parlement genomen besluiten niet erkent.
‘Dat klopt’, zegt hij. ‘Ik roep op tot burgerlijke ongehoorzaamheid.’
Op dat moment grijpt Bergkamp definitief in. Van Meijerens oproep is in strijd met het Reglement van Orde van de Tweede Kamer, en dus ontneemt de voorzitter hem het woord. Als Van Meijeren tegensputtert, schorst ze de vergadering.
‘Nee, er is geen discussie over mogelijk. [...]’, zegt Bergkamp. ‘Ik wil dit hier niet horen.’
De nieuwe, strakke spelregels van de Tweede Kamer
Dat een Kamervoorzitter een parlementslid afkapt is niet zo heel bijzonder, maar dat ze hem het woord ontneemt en de vergadering schorst met een beroep op het Reglement van Orde is dat wél. Zeker in de ogen van SGP-Kamerlid Kees van der Staaij, die in 2019 voorzitter was van de werkgroep die de parlementaire spelregels herzag.
‘Ergens is het slim bedacht om tot burgerlijke ongehoorzaamheid op te roepen, want dat is op het grensgebied van wat nog wél kan en wat niet meer’, zegt de SGP-leider in zijn werkkamer op de zevende etage van het tijdelijke Kamergebouw, uitkijkend op het Kurhaus. Ik ben bij hem op bezoek omdat ik wilde weten wat zijn favoriete wet is – zijn antwoord: het Reglement van Orde (RvO) van de Tweede Kamer.
Uit zijn glazen werkkast pakt Van der Staaij een vijfhonderd pagina’s tellend boek met turquoise kaft – het Werkboek staatsrecht, dat hij wel vaker gebruikt om zijn gedachten te ordenen. Ook daags na de situatie rond Van Meijeren had hij het door hem veelvuldig gemarkeerde boek doorgebladerd – met name een essay uit 1979 over burgerlijke ongehoorzaamheid van socioloog Kees Schuyt.
‘Het is een zwaktebod’, vervolgt Van der Staaij. ‘Als Kamerlid ben je nota bene onderdeel van de wetgevende macht.’ Als je dan aanspoort tot burgerlijke ongehoorzaamheid, zegt hij, laat je je eigen machteloosheid zien.
Het RvO-artikel op basis waarvan Bergkamp de vergadering schorste – nummer 8.16 – is een van de vele die onder Van der Staaijs leiding werden herzien. Het schrijft voor dat Kamerleden zich onthouden van ‘instemming betuigen met, of aansporen tot, onwettige handelingen’. Dat stond ook in het vorige Reglement van Orde, zij het met allerlei juridisch-technische voorbehouden en vaag geformuleerd. Nu is de bepaling concreet op het Kamerlid gericht: wat mag hij of zij niet doen?
‘Ik ben blij dat we daar een strakke tekst over hebben opgenomen’, zegt Van der Staaij.
De gereedschapskist van de parlementariër
Het is niet voor niets dat juist Van der Staaij de werkgroep tot herziening mocht leiden, want als langstzittend Kamerlid – Van der Staaij is al 23 jaar volksvertegenwoordiger – kent hij de ins en outs van het parlement. En als jurist geniet hij van het redigeren en interpreteren van de regels en kaders waarbinnen de Nederlandse parlementaire democratie functioneert.
Alle belangrijkste vergaderingen van onze staatsorganen kennen zo’n reglement, waarin onder meer staat wanneer en hoe vaak het orgaan vergadert, en wat er allemaal wel en niet mag (in het RvO van de Amsterdamse gemeenteraad is bijvoorbeeld expliciet opgenomen dat je niet mag bellen in de raadszaal – over appen of twitteren staat er niks). In die zin is een RvO vergelijkbaar met het huishoudelijk reglement van de bestuursvergadering van de sportclub: wie neemt wanneer het woord? Hoe wordt de agenda vastgesteld? Hoe nemen we besluiten?
Toch doe je daarmee het 16 hoofdstukken tellende Reglement van de Tweede Kamer tekort, zegt Van der Staaij. ‘Het vormt ook je gereedschapskist als Kamerlid.’
Zo vertelt het RvO je welke instrumenten je als volksvertegenwoordiger allemaal hebt: je kunt moties indienen, een wet amenderen, maar bijvoorbeeld ook een rapporteur inzetten – waarbij een Kamerlid tijd en ruimte krijgt om een bepaald project of beleidsvoorstel te analyseren en het parlement te informeren over zijn bevindingen, zodat het debat sneller op een hoger niveau komt.
De SGP-leider zou willen dat collega’s dat instrument vaker inzetten, naar voorbeeld van het Europees Parlement. ‘Eigenlijk doet een rapporteur het werk namens een paar Kamerleden’, zo vat Van der Staaij het samen. Zeker handig in een tijd waarin de berg werk voor Kamerleden alleen maar groeit. Het was dan ook een van de aanbevelingen die de werkgroep deed.*
Benoem ook de positieve norm
Een aanpassing waar Van der Staaij trots op is, is artikel 8.14, in het hoofdstuk van het RvO dat over de plenaire vergadering in de Kamer gaat. Daarin hebben Van der Staaij c.s. centraal gesteld hoe een Kamerlid zich wél moet gedragen, namelijk ‘op een wijze die getuigt van onderling respect, en die geen afbreuk doet aan de waardigheid van de Kamer’. Van der Staaij: ‘Het is gek dat we vergeten om de positieve norm te benoemen. Ik wilde dat graag naar een hoger niveau tillen.’
Maar is zo’n positieve normstelling niet louter symbolisch? Hoe kun je zoiets handhaven, in tegenstelling tot het duidelijke verbod uit artikel 8.16?
‘Het structureert in elk geval de gesprekken die je hebt’, zegt Van der Staaij. ‘Het lost niet meteen alles op, maar het is de basis voor een gesprek dat de Kamervoorzitter onder een kopje koffie met een Kamerlid heeft.’
Maar, voegt hij toe, ‘wat we aan regels hebben, veronderstelt draagvlak. Naleving en handhaving moeten een sluitstuk zijn voor een kleine groep onwilligen. Idealiter wil je dat men zich aan regels houdt, ook als ze het er niet mee eens zijn.’
De notulen hoeven niet meer hardop te worden voorgelezen
Markant aan een Reglement van Orde is dat het enkel intern werkt. Dat wil zeggen: de regels erin zijn alleen bindend voor de personen binnen de organisatie waar het reglement op toeziet. Daarmee verschilt het van formele wetgeving, zoals, zeg, de Wet inkomstenbelasting, die ervoor zorgt dat je elk jaar in april een blauwe brief op de mat krijgt. Die bindt immers alle belastingplichtige burgers van Nederland.
Dat betekent ook dat de Tweede Kamer zélf over zijn reglement gaat, en dit met een simpele meerderheid van 76 Kamerleden naar eigen inzicht kan aanpassen. Op die manier zijn al veel overbodige bepalingen geschrapt, zoals uit de eerste uitgave uit 1815, waarvan Van der Staaij de voorkant ingelijst op de vensterbank van zijn werkkamer heeft staan.
In die versie werd bijvoorbeeld nog bepaald, in artikel 4, dat de notulen van de vorige vergadering eerst hardop moesten worden voorgelezen door de griffier. Van der Staaij: ‘Stel je voor dat we dat nu nog zouden doen!’
Met de herziening die vorig jaar van kracht werd, is ook de bepaling geschrapt die stelde dat vergaderingen uiterlijk om 23.00 uur moesten eindigen. ‘Daar hield toch niemand zich meer aan.’ En extreem ingewikkeld geformuleerde bepalingen zijn onder de hoede van de SGP-fractievoorzitter vertaald naar normaal Nederlands.
In 1815 heette het bijvoorbeeld dat de vergadering ‘[aan zich voorbehoudt] om dit reglement te allen tijde te employeren of te veranderen, zoals geoordeeld zou worden te behoren’. Van der Staaij: ‘Tegenwoordig zeggen we: “de Kamer kan besluiten om van het reglement af te wijken”.’*
Het meeste plezier haalt Van der Staaij uit het subtiel redigeren van zulke bepalingen. Dan komt de jurist in hem boven. ‘Je juristenhart gaat toch sneller kloppen als je een debat kan omzetten in wetgeving of een amendement.’ Of dus: een Reglement van Orde kan redigeren. ‘Ik heb dat liever dan een politiek smeuïg debat dat eindigt in vage moties.’
De Kamer gaat over zijn eigen regels – is dat niet gek?
Maar als de Kamer zelf over zijn spelregels gaat, bestaat dan niet het gevaar dat de Kamer in de toekomst bepaalde belangrijke democratische spelregels – zoals het recht van interruptie of de openbaarheid van debatten – afschaft? Ja, dat risico bestaat, erkent Van der Staaij, maar hij is er niet echt bang voor.
‘Elke regeringspartij kan immers weer oppositiepartij worden en zo zelf de dupe raken van de afschaffing. Bovendien gelooft elke democraat in respect voor minderheden. Dat dient als rem op bepalingen die te eenzijdig de regering zouden dienen.’ En als noodrem is er altijd nog de Grondwet, die tal van rechten van de Kamer waarborgt.
Bovendien, zegt Van der Staaij, wakkert het feit dat de Tweede Kamer over zijn eigen spelregels gaat, juist aan waartoe de Kamer op aarde is: debat. In artikel 8.11 van het RvO staat bijvoorbeeld dat de voorzitter interrupties kan toelaten, maar de Kamerleden hebben er geen recht op. ‘Daar ben ik blij om’, zegt Van der Staaij, ‘want we hebben nu al coronadebatten die elf uur duren.’
Geeft dat de Kamervoorzitter niet buitensporig veel macht? Nee, zegt Van der Staaij. ‘In de praktijk overlegt ze vaak over wat een redelijk aantal interrupties is. Vier, of misschien toch vijf? Dat zie je op foto’s waarop Kamerleden rondom de voorzitter staan.’
De SGP-leider moet denken aan een essay van Gert Schutte, de onlangs overleden oud-voorman van het Gereformeerd Politiek Verbond, die bekendstond als ‘het staatsrechtelijk geweten van de Tweede Kamer’. In dat essay schrijft Schutte over de ‘diepe Nederlandse traditie van schikken en plooien’, die al geworteld zou zijn in de politieke lappendeken van de Republiek. Dat betekent dat we in de Nederlandse politiek graag polderen, compromissen maken, met elkaar in gesprek gaan. Dat zie je volgens Van der Staaij al terug in hoe de Kamervoorzitter omgaat met iets procedureels – iets simpels – als het aantal interrupties.
Waar hij dat essay gelezen had? In het dikke boek met turquoise kaft: het Werkboek staatsrecht.