Piketty, de nuttige idioot
Kan het onwaarschijnlijker? De Engelse vertaling van een slecht gecomponeerde, wijdlopige, 700 pagina’s tellende deurstopper van een obscure Franse econoom, over de historische ontwikkeling van vermogens- en inkomensongelijkheden in Frankrijk, Duitsland, Zweden, Japan, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten, wordt zowaar een mondiale bestseller.
Ik heb het over Capital in the 21st Century (hierna Capital) van Thomas Piketty, de Engelse vertaling uitgegeven door Harvard University Press van Le Capital au XXI siècle, een jaar eerder gepubliceerd door het Parijse Editions de Seuil en toen onopgemerkt gebleven. Het boek staat op het moment van schrijven al 83 weken onafgebroken in de top 100 van Amazon (op plaats acht) en al acht weken op de non-fictie bestsellerslijst van The New York Times (op plaats twee).
Capital is door tenminste twee Nobel-laureaten de hemel in geprezen als het belangrijkste boek sinds Adam Smiths Wealth of Nations (1776), is door iedere zichzelf respecterende econoom gerecenseerd en in duizenden blogs aan stukken gereten en vaak liefdevol weer in elkaar gezet. De auteur heeft als een rockster door de VS en Europa getoerd om het boek aan de man te brengen, is ontvangen door president Barack Obama, heeft met alle kopstukken uit de wereld van geld en politiek gesproken, heeft honderden interviews gegeven, heeft een uitnodiging van de Tweede Kamer op zak en kan inmiddels naar eigen zeggen van de royalty’s van zijn boek een luxe appartement in het zestiende arrondissement van Parijs kopen – vastgoed ter waarde van vier, vijf miljoen euro. Mede dankzij uitgeverij De Bezige Bij, die maar liefst 125 duizend euro voor de vertaalrechten heeft neergevleid.
Waarom is het zo’n succes?
Het fenomenale succes van Capital verbaast des te meer omdat de U-curves waarin het boek grossiert al zo’n vijftien jaar op internet circuleren. Dat de inkomens- en vermogensongelijkheden sinds de jaren zeventig in de meeste ontwikkelde economieën weer de omvang hebben aangenomen van het ‘patrimoniale kapitalisme’ van eind negentiende eeuw had geen verrassing hoeven zijn. Piketty zelf publiceert al sinds 2001 over inkomens- en vermogensongelijkheid, al dan niet samen met landgenoot Emmanuel Saez. En Tony Atkinson publiceert er al sinds midden jaren negentig over. Bovendien is de website van de heren, waar je al hun data kunt raadplegen, The World Top Incomes database, alweer zo’n kleine drie jaar in de lucht.
Het gefinancialiseerde kapitalisme van de eenentwintigste eeuw lévert niet. Of preciezer: het is goed voor multinationals en plutocraten en slecht voor middenstanders en burgers
Vanwaar dus dit succes, en vooral: waarom nu? Het antwoord is een combinatie van moment en stijl. Wat voor 2008 werd verhuld door een vastgoedroes van ongekende proporties heeft zich sinds het uitbreken van de crisis in al zijn schaamteloze narigheid aan iedereen geopenbaard: het gefinancialiseerde kapitalisme van de eenentwintigste eeuw lévert niet. Of preciezer: het is goed voor multinationals en plutocraten en slecht voor middenstanders en burgers. Dat vinden niet alleen de Occupy-beweging, Los Indignados in Zuid-Europa en Noord-Europese socialisten maar ook mainstream economen als Paul Krugman, Joe Stiglitz en Larry Summers.
Zelfs onverdachte voorgangers van de neoliberale liturgie als het Internationaal Monetair Fonds en het World Economic Forum maken zich sinds kort grote zorgen over de politiek-economische effecten van oplopende inkomensongelijkheden in ontwikkelde economieën. Onder het motto: ongelijkheid bedreigt de legitimiteit van het kapitalisme.
En laten we wel wezen: het is ook moeilijk te verkroppen dat de bankbonussen in de City en Wall Street weer terug zijn op het niveau van voor de crisis, terwijl huishoudens in de EU en de VS nog altijd worden geconfronteerd met dalende besteedbare inkomens. Om maar te zwijgen van de prijsrecords die sinds kort weer worden geboekt in goudgerand onroerend goed in New York, London en Parijs – aangezwengeld door de ‘monetaire verruiming’ waarmee centrale banken de ‘grote recessie’ te lijf zijn gegaan en die vooral is neergeslagen bij vermogende kapitaalbezitters.
En terwijl het grootbedrijf dankzij duurbetaalde adviesparasieten (accountants, fiscalisten, advocaten) steeds minder belasting afdraagt, nauwelijks investeert en op steeds grotere bergen spaargeld zit, draaien huishoudens van de weeromstuit zowel op voor de bezuinigingstaak die (Europese) overheden zichzelf hebben opgelegd als voor het onderhoud van de materiële en immateriële infrastructuur waar datzelfde grootbedrijf veruit het meeste voordeel van geniet. Bovendien blijkt iedere poging om via de representatieve democratie iets aan deze flagrante onrechtvaardigheid te doen keer op keer te stranden op de harde schil van grootzakelijke lobbyisten die politici in hun zak hebben en burgers het nakijken geven.
Economie is er voor de feiten
En toen was daar ineens Thomas Piketty: een Franse econoom met onverdachte academische papieren, die ons met behulp van zorgvuldig verzamelde primaire data een historische spiegel voorhoudt en ons er via de IJzeren Wet van het Kapitalisme ( R > G ) op wijst dat wij bij ongewijzigd beleid terecht zullen komen in het patrimoniale kapitalisme van het belle époque. De essentie van kapitalisme, aldus Piketty, is dat het rendement op kapitaal (R) bij geringe bevolkingsgroei altijd groter is dan de groei van het bruto binnenlands product (G) en dat inkomens- en vermogensongelijkheden dus onvermijdelijk zullen toenemen. Kapitalisme is nu eenmaal een ongelijkheidsmachine.
Dat wij dat uit het oog zijn verloren, komt doordat we ons in slaap hebben laten sussen door die uitzonderlijke twintigste eeuw, toen inkomens- en vermogensongelijkheden door oorlog, verwoesting van productiemiddelen, financiële repressie, inflatie, de opkomst van de massademocratie en een herverdelende verzorgingsstaat als sneeuw voor de zon verdwenen. Deze condities, zo waarschuwt Piketty, zijn historisch uniek waren en zullen niet snel terugkeren.
Het klapstuk van Capital bestaat uit het zorgvuldig boekstaven van deze ontwikkelingen. Zoals Piketty in de verantwoording schrijft: ‘This book is based on fifteen years of research devoted essentially to understanding the historical dynamics and income.’ Niets meer en niets minder. En dus wordt de lezer vergast op maar liefst 18 tabellen en 97 grafieken, die onomstotelijk moeten aantonen dat de periode voor 1914 de kapitalistische normaliteit was, dat de periode tussen 1914 en 1970 de uitzondering was en we ons sindsdien op een pad bevinden dat ons onherroepelijk naar die eerdere normaliteit voert. Dit is duidelijk de kracht van het boek, de a-theoretische, empiristische feitelijkheid.
Vergeefs zoekt de lezer dus naar theorie, causaliteit, mechanismen, verdienmodellen, actoren, klassen, machtsverhoudingen en politiek. Groeiende ongelijkheden zijn inherent aan ongebreideld kapitalisme, punt. Kijk maar naar de historische data. ‘Intellectual and political debate about the distribution of wealth has long been based on an abundance of prejudice and a paucity of fact,’ heet het in de inleiding. En daarmee is het belangrijkste doel van het boek gegeven: licht brengen waar duisternis was. Onder het motto: pas als we de feiten kennen, kunnen we oordelen en handelen. Waarbij Piketty hamert op hetzelfde aloude positivistisch aambeeld waar ook de economen van het Centraal Planbureau bijvoorbeeld hun beroepsopvatting aan ontlenen: de economische wetenschap is er voor de feiten, de politiek voor het oordelen en handelen.
Als Piketty politiek wordt
Dat wil niet zeggen dat Piketty erin slaagt consequent theoretische agnost te blijven. Groot hangt boven zijn boek de teloorgang van effectieve democratische politiek in de late twintigste eeuw als verklaring voor de terugkeer van het patrimoniale kapitalisme. Het is de uitschakeling van de invloed van de gemiddelde kiezer op het politieke bedrijf waardoor de greep van het grootbedrijf op staat, politiek en wetgeving zo dominant is geworden.
Ander voorbeeld: voor de verklaring van de sterk gestegen beloningspakketten voor bestuurders van het grootbedrijf verwerpt Piketty de orthodoxe verklaring van marginale productiviteitsverschillen en omarmt hij onomwonden toegenomen verschillen in onderhandelingsmacht als verklaring. Maar het blijft allemaal erg impliciet. Nergens bekent hij zich tot deze politieke verklaring voor groeiende ongelijkheid.
Weg met de modellen! Weg met theorie! Weg met ideologie! Ruim baan voor de feiten
En dat verklaart meteen de grote invloed van Capital. Door in een situatie van groeiende zorgen over het disfunctioneren van het mondiale kapitalisme de feiten voor zich te laten spreken weet Piketty zijn boodschap verteerbaar te maken voor kringen van verstandige mensen die alles wat naar Marx riekt direct naar de prullenbak zouden hebben verwezen. Zo niet Capital. Dit is geen ideologie, dit zijn de feiten. Larry Summers en Paul Krugman denken in Capital niet voor niets het voorland te hebben aanschouwd van een nieuwe, empirische economie. Weg met de modellen! Weg met theorie! Weg met ideologie! Ruim baan voor de feiten.
Waarom geen radicalere oplossing?
Helaas is de kracht van Capital ook zijn zwakte. Nergens wordt dat beter geïllustreerd dan in hoofdstuk 15 waar Piketty zijn veelbesproken ‘nuttige utopie’ van een mondiale progressieve vermogensbelasting presenteert. Hoe a-politieker, a-theoretischer, empiristischer de analyse, hoe onrealistischer de oplossing. Piketty is de eerste om dat te onderkennen: de kans dat er ooit een mondiale kapitaalbelasting komt is door collectieve handelingsproblemen kleiner dan minimaal. Het is illusoir te denken dat alle landen ter wereld zich ooit vrijwillig achter zo’n mondiale vermogensbelasting zullen scharen. Desondanks toont Piketty zich optimistisch: ‘For reasons of natural optimism as well as professional predeliction, I am inclined to grant more influence to ideas and intellectual debate.’ Het contrapunt hier is politieke machtsvorming. Het typeert de academicus dat Piketty meer utopische kracht toekent aan ideeën dan aan harde politieke actie.
Piketty’s politieke rol is echter groter – en minder positief – dan zijn professorale naïviteit doet vermoeden. Zijn ‘nuttige utopie’ beperkt zich namelijk tot deze mondiale vermogenstaks. En dat is veelzeggend. Als het probleem namelijk is dat R > G is, zijn er alleen analytisch al drie oplossingen. Je kunt kiezen voor instrumenten die ervoor zorgen dat het rendement op kapitaal structureel lager uitvalt, zoals een vermogensbelasting. Dat is de oplossing die Piketty voorstelt: < R.
Je kan er ook voor kiezen te zorgen dat het rendement op arbeid stijgt, oftewel > G. Denk aan herwaardering van de binnenlandse sectoren, van de publieke sector, de introductie van een basisinkomen, doorbreken van de exportlobby, afscheid nemen van het neomercantilisme van Wientjes’ BV Nederland, inzetten op sociale innovatie, het aan banden leggen van parasitaire sectoren als bankwezen, accountants, fiscale arbitrage en advocatenkantoren.
Ten slotte kun je kiezen voor instrumenten die de steeds schever gegroeide verdeling tussen arbeid en kapitaal herstellen: R : G. Dan moet je denken aan eerherstel voor de vakbeweging, het opheffen van juridische beperkingen op ondernemings- en sectorale medezeggenschap, hogere looneisen, steun voor ondernemingsraden, kapitaalcontroles – met andere woorden, alles wat de onderhandelingsmacht van de factor arbeid vis-à-vis die van de factor kapitaal meer in evenwicht brengt.
Kon hij maar ideologischer zijn
Daarmee dreigt voor Piketty het lot van Lenins ‘nuttige idioten.’ De onheilspellende feiten van de historicus monden uit in de technocratische truc van de econoom die, blind voor de politieke realiteit, iets oppert wat principieel onhaalbaar is en daarmee de angel haalt uit wat in potentie een revolutionair moment is: het zesde jaar van de grootste crisis van het kapitalisme sinds de jaren dertig, waarin de politieke kaste de burgerij wanhopig bezweert dat de crisis voorbij is terwijl diezelfde burgerij nog tot aan de enkels in de economische ellende staat.
Straks, als Capital in ontelbare boekenkasten staat te verspochten en is ingeruild voor de volgende politieke blockbuster, zal Piketty het wellicht betreuren niet wat minder econoom en wat meer agitator te zijn geweest. Alhoewel, dan zou Capital nooit een hit geworden zijn en ongelijkheid nooit – al was het maar voor even – een hype.
In dit post-democratische tijdperk wordt iedereen die zijn ideologische kleuren toont, weggezet als populist en daarmee monddood gemaakt. Populist of nuttige idioot – meer rollen zijn er niet voor de publieke intellectueel. Tragische tijden.