Hoe de universiteit van Oxford de kraamkamer van de Brexit werd
Wie wil begrijpen hoe Boris Johnson en de zijnen aan de macht kwamen in het Verenigd Koninkrijk, kan niet om de invloed van Oxford heen. Zelden was één universiteit zo bepalend voor het lot van een heel land.
Op 23 juni 2016 was ik, net als veel Britten, de hele nacht aan mijn televisie gekluisterd. De uitslag van het Brexit-referendum werd pas in de vroege ochtend duidelijk: het Leave-kamp had gewonnen – plotseling was de Britse band met het Europese continent doorgesneden.
Terwijl ik die nacht in al mijn ellende de hoofdrolspelers van de Brexit op mijn scherm zag pronken, dacht ik: wacht even, ik ken die mensen. Ik weet waar ze vandaan komen, hoe ze zijn gevormd, wat hun persoonlijke beweegredenen waren om uit de Europese Unie te stappen. Ik zie sommigen van hen nog lopen toen ze tieners waren. Ze hadden namelijk met mij, of net voor mij, aan de universiteit van Oxford gestudeerd. Daar liggen de wortels van de Brexit.
Ik ben een internationale Brit. Ik heb tien jaar in Leiden op school gezeten, maar op mijn zestiende volgde ik mijn ouders naar Londen. Daar deed ik eindexamen, en in 1988 ging ik naar Oxford om geschiedenis en Duits te studeren. Latere Britse politici als David Cameron en Michael Gove waren er die zomer afgestudeerd, en Boris Johnson een jaar eerder, maar toekomstige Brexit-ideologen als Jacob Rees-Mogg (de ‘minister for Brexit Opportunities’) en Daniel Hannan (het brein achter het hele idee) waren mijn generatiegenoten. Destijds volgde ik Hannan, Rees-Mogg en andere politiek actieve studenten voor de studentenkrant Cherwell, en nu volg ik ze weer.
Om de Brexit en de huidige machtsstructuren in het Verenigd Koninkrijk te begrijpen, moeten we terugkeren naar het Oxford van de jaren tachtig en begin jaren negentig. Zelden zal één generatie studenten van één universiteit zo sterk het lot van een land hebben bepaald.
Kostschooljongens leefden in hun eigen bubbel
De invloed van Oxford – Oxocratie, zou je het kunnen noemen – is niet nieuw. Van de vijftien naoorlogse Britse premiers hebben er maar drie (onder wie Winston Churchill) geen universitaire studie gevolgd. Gordon Brown studeerde in Edinburgh, maar de overige elf waren ooit Oxford-studenten.
En hoewel de huidige leider van Labour, Keir Starmer, zijn bachelorstudie in Leeds deed, trok hij vervolgens voor een tweejarige rechtenopleiding naar Oxford. Hij studeerde af in 1987, hetzelfde jaar als Johnson. Aan de top van de Britse macht telt zelfs de topuniversiteit van Cambridge blijkbaar niet mee.
De Conservatieve politici die nu het land regeren zijn bijna stuk voor stuk ook alumni van sjieke kostscholen, zoals Eton, Harrow, Westminster en Winchester College. Veel jongeren die op een minder prestigieuze privéschool zitten, wonen gewoon thuis bij hun ouders, en behoren tot de hogere of brede middenklasse. Maar de kostschooljongens zijn de hoogste Britse kaste. Ik sprak hen nooit op de universiteit. Net als de meeste Oxford-studenten kwam ik uit de middenklasse, en behoorde ik tot de helft die daarvoor op een openbare school had gezeten.
Al op hun achttiende gingen deze jongens ervan uit dat ze later het Verenigd Koninkrijk zouden regeren
Slechts 1 procent van de Britse bevolking heeft op een kostschool gezeten,* dus kennen veel mensen in deze kaste elkaar. Vaak kenden hun ouders en grootouders elkaar ook al. Op Oxford leefden de kostschooljongens daardoor in hun eigen bubbel. Al op de eerste dag aan de universiteit hadden ze tientallen vrienden en kennissen, want als je op Eton (zoals Johnson, Cameron, Rees-Mogg) of Winchester (zoals Sunak) had gezeten, dan ging je halve schoolklas mee naar Oxford.
Johnson, Cameron en diens latere minister van Financiën George Osborne zaten op Oxford allen in de Bullingdon Club, een eetgezelschap waar slechts een select groepje voormalige kostschooljongens lid van was. Bullingdon-leden stonden er in mijn tijd om bekend dat ze op hun dineravonden in toga door Oxford trokken, restaurants kort en klein sloegen, en de broeken van voorbijgangers met geweld uittrokken. Als slachtoffers zich hiertegen uitspraken, dan legden de Bullingdon-jongens hen met geld het zwijgen op. De boodschap: wij zijn boven alle regels verheven.
Al op hun achttiende gingen deze jongens ervan uit dat ze later het Verenigd Koninkrijk zouden regeren. Dat hadden hun vaders en grootvaders, en in vele gevallen zelfs hun overgrootvaders, immers ook gedaan.
De favoriete ontmoetingsplaats van politici in spe
De favoriete verzamelplaats van de Conservatieve leiders in spe is de Oxford Union Society, een debatgezelschap-annex-kinderparlement. De Union produceert al sinds de negentiende eeuw Britse premiers, onder wie William Gladstone, Harold Macmillan en Edward Heath.
Tijdens de Union-debatten scoren sprekers met humor en welbespraaktheid; feitenkennis is er een stuk minder belangrijk. In 1978 debatteerde het gezelschap bijvoorbeeld over de stelling: Sex is good, but success is better.
Union-politici – hacks in Oxford-jargon – waren in mijn tijd direct herkenbaar, want het waren de enige studenten die pakken droegen. Al ging niemand zover als Jacob Rees-Mogg, een broodmagere tiener die als een soort Victoriaanse pastoor met paraplu door de stad wandelde.
Drie keer per jaar koos de Union een geheel nieuw bestuur, en bij elke verkiezing trokken de hacks door de universiteit, en schoten studenten in bars aan met de vraag: ‘May I count on your vote?’ De geijkte climax van een Union-verkiezing was dat de ene kostschooljongen de ander een dolkstoot in de rug gaf om zelf president te worden.
In 1985 voerde de jonge Schot Michael Gove campagne voor kandidaat-president Boris Johnson – een van de bekendste studenten van Oxford dankzij zijn spierwitte haar, unieke humor en zijn relatie met de mooiste studente op de universiteit. Veel mensen die hem in Oxford troffen, gingen er al van uit dat hij later premier zou worden. Gove zou meer dan dertig jaar later Johnsons rechterhand in het kabinet worden.
Niet alleen de Union lokt ambitieuze achttienjarige politici in spe naar Oxford. Populair is ook de befaamde studiegang Politics, Philosophy and Economics (PPE), die overigens niet te volgen is aan de universiteit van Cambridge. PPE geeft studenten een oppervlakkige introductie van deze drie disciplines, waarna ze het gevoel kunnen krijgen dat ze genoeg weten om een modern land te regeren. De opleiding wordt ook wel de prime minister’s degree genoemd. Onder meer Rishi Sunak en David Cameron studeerden PPE.
Het ongebreidelde zelfvertrouwen van Eton-jongens
Tijdens het onderzoek voor mijn nieuwe boek Chums: How A Tiny Caste of Oxford Tories Took Over the UK, las ik in het archief van studentenblad Cherwell de stukjes die mijn medestudenten en ik in de jaren tachtig over de toenmalige Union-politici schreven. Wat me opviel is hoe weinig ze sindsdien zijn veranderd, zowel uiterlijk als innerlijk. Jacob Rees-Mogg en Boris Johnson hebben zelfs nog hetzelfde kapsel, maken dezelfde soort speeches en stralen hetzelfde ongebreidelde zelfvertrouwen uit als toen. Hoe komt dat?
De meeste studenten die daarvoor op een openbare school hadden gezeten, komen op Oxford aan met knikkende knieën, in slecht gekozen outfits, denkend dat ze per ongeluk zijn toegelaten. Als ze al politieke ambities hebben, kunnen ze zich haast niet voorstellen dat ze ooit het Verenigd Koninkrijk zullen runnen, laat staan dat ze op dag één al weten dat de verkiezingen van de Oxford Union de snelste weg zijn naar een plek in een toekomstig Brits kabinet.
Maar als je van Eton komt, dan kom je met een soort volwassen zelfvertrouwen aan op de universiteit: je weet al wat je wilt worden als je groot bent (Conservatief politicus, natuurlijk!), en je weet bijna zeker dat dit gaat lukken. Bovendien voel je je helemaal thuis op Oxford, want het is de universiteit van jouw kaste. Johnson, Rees-Mogg en de rest hadden wat dat betreft jaren voorsprong op hun medestudenten.
Thatcher gaf de kostschooljongens een nieuw politiek doel
De Oxford-kostschooljongens waren er weliswaar toen al zeker van dat ze in de 21ste eeuw aan de politieke macht zouden komen, maar nog niet wat ze met die macht gingen doen. Margaret Thatcher had de rechtse revolutie namelijk al in de jaren tachtig bijna tot haar logische eindstation gedreven. Ze had zo veel staatsbedrijven geprivatiseerd, en de belastingen voor rijke mensen zo sterk verlaagd, dat haar opvolgers moeilijk nog verder in die lijn konden doorgaan wilde het Verenigd Koninkrijk nog een enigszins herkenbaar en ontwikkeld westers land blijven.
De kostschooljongens schrokken wakker: zíj gingen later het Verenigd Koninkrijk regeren – dat was het erfelijk recht van hun kaste
Maar in september 1988 gaf Thatcher de Johnson-generatie een nieuwe richting. Tot dan toe was ze een redelijk loyale pro-Europeaan geweest, die samen met de toenmalige Eurocommissaris Jacques Delors de eenheidsmarkt had opgebouwd om de vrije handel in Europa te bevorderen. Ze was echter gaan beseffen dat de groeiende Europese economische integratie ook tot meer politieke integratie zou gaan leiden. Vooral de Fransen praatten steeds vaker over een gezamenlijke Europese munt. En dus gaf ze – twee weken voordat Jacob Rees-Mogg en ik op Oxford aankwamen – in Brugge haar legendarische ‘Bruges-speech’, waarin ze waarschuwde voor ‘een Europese superstaat die vanuit Brussel een nieuwe dominantie uitoefent’.
De kostschooljongens schrokken wakker: zíj gingen later het Verenigd Koninkrijk regeren – dat was het erfelijk recht van hun kaste. Brussel moest met zijn fikken van hun macht afblijven. En dus stichtte de geschiedenisstudent Patrick Robertson eind 1988 de Bruges Group, een denktank die de centralisering van de Europese Economische Gemeenschap (EEG) wilde tegengaan. Op zijn twintigste verliet hij Oxford om voltijds voor de organisatie in Londen te gaan werken.
Binnen enkele maanden hadden honderd Britse parlementsleden zich bij de Bruges Group aangesloten, en nadat Thatcher in november 1990 de macht verloor, werd ze bijna meteen erevoorzitter van de denktank. In de 25 jaar daarna zou de Bruges Group een belangrijke rol spelen in het vormen van de Britse anti-Europabeweging.
Nog invloedrijker dan Robertson werd de geschiedenisstudent Dan Hannan, een kostschooljongen uit een Britse familie die al generaties in Peru woonde. Tijdens zijn eerste semester aan Oxford zag Hannan dat de opvolger van Thatcher, de nieuwe premier John Major, van plan was het federaliserende verdrag van Maastricht te tekenen. Dit verdrag kondigde ‘een nieuwe fase in het proces van Europese integratie’ aan.* Er zou een gedeeld Europees burgerschap komen, later ook een eenheidsmunt, en er werd gesproken over een gemeenschappelijk buitenlands beleid.
De negentienjarige Hannan was ontsteld: het Verenigd Koninkrijk wilde de macht van zijn eigen parlement weggeven! Eind december 1990 stichtte hij met twee kostschoolvriendjes de Oxford Campaign for an Independent Britain (CIB) in het middeleeuwse Queen’s Lane Coffee House aan de High Street. De CIB was de meest fanatieke georganiseerde anti-Europese groep die op dat moment in het VK bestond. Velen beschouwen de oprichting ervan achteraf als de eerste stap naar de Brexit.
Hannan in 1990 was als Karl Marx in 1848: de ziener die het toekomstige paradijs schetste. Als leider van de CIB maakte hij contact met de anti-Europese Conservatieve parlementariërs rond de Bruges Group. Hij nodigde hen vaak uit voor debatten op Oxford, onder meer in de Union. Nadat hij in 1993 afstudeerde, werd hij de medeoprichter en eerste werknemer van de European Research Group, dat eurosceptische parlementsleden bijeenbracht en kritische onderzoeken over de EU publiceerde. De daaropvolgende decennia zou hij – onder meer als Conservatief lid van het Europees Parlement – in dienst van de anti-Europese revolutie werken.
De Johnson-generatie mist de levenservaring van haar voorgangers
Begin deze eeuw kwamen veel van Hannans studiegenoten aan op hun eindbestemming, het Lagerhuis. In 2010 wonnen de Conservatieven onder leiding van David Cameron de verkiezingen. De kostschooljongens belandden in de regering, en merkten dat je als Britse minister in de 21ste eeuw nog maar weinig macht had. Ze zaten voortdurend in de Eurostar naar Brussel, waar ze in duffe vergaderruimtes moesten luisteren naar Luxemburgse of Nederlandse collega’s – burgerlijke mannen en vrouwen in C&A-pakken – die eindeloos dooretterden over EU-regelgeving voor plastic tassen.
De kostschooljongens snakten naar grootsheid, tragedie, hun eigen heroïsche project
De Oxford-kostschooljongens van deze generatie hadden niets groots of meeslepends meegemaakt. Ze hadden het gevoel dat ze te laat waren geboren – na het gouden tijdperk, het Britse imperium, de wereldoorlogen, Churchill. Zij leefden in een tam, postimperialistisch Europees tijdperk, waarin het toppunt van Engelse glorie de Falklandoorlog was. De kostschooljongens snakten naar grootsheid, tragedie, hun eigen heroïsche project.
Deze Eton-en-Oxford-generatie mist de levenservaring van haar voorgangers. De meeste Britse politici die tussen de jaren veertig en negentig het land regeerden waren mannen die in een wereldoorlog hadden gevochten.
Harold Macmillan, premier van 1957 tot 1963, was in de Eerste Wereldoorlog drie keer gewond geraakt, en liep de rest van zijn leven mank. Hij schreef ooit dat jonge upper class-officieren als hijzelf, die soldaten uit de arbeidersklasse commandeerden, ‘learnt for the first time how to . . . feel at home with a whole class with whom we could not have come into contact in any other way’. In de loopgraven ontstond, met andere woorden, solidariteit tussen hogere en lagere klassen, ook al sliepen de officieren in bedden en gewone soldaten op de grond.
De Britse luitenant of kapitein was verantwoordelijk voor de levens van zijn soldaten. Als er eentje omkwam, moest hij een brief schrijven aan de moeder. Het was een paternalistische relatie, maar wel een extreem verantwoordelijke. Macmillan – de eerste Britse premier die in de jaren zestig toetreding zocht tot de EEG – was dan ook een extreem serieuze, verantwoordelijke man. Dat gold ook voor andere naoorlogse Oxford-premiers. Clement Attlee was zwaargewond geraakt in Irak tijdens de Eerste Wereldoorlog, terwijl Anthony Eden in de oorlog een medaille kreeg voor heroïsch gedrag en twee broers verloor.
Ik wil oorlogsveteranen niet idealiseren, ze worden niet allemaal serieuze, verantwoordelijke mensen, maar het helpt vaak wel. Hun ernst verklaart ten dele waarom Britse politici in de vijftig jaar na de Tweede Wereldoorlog catastrofale beslissingen wisten te vermijden, misschien met uitzondering van de Suezcrisis van 1956.
Een in Oxford gemaakte revolutie
Maar de Johnson-Rees-Mogg-generatie is niet serieus. Deze mannen wisten: ook als Brexit mislukt, dan ontspringt onze sociale klasse altijd de dans. Het Verenigd Koninkrijk, door de zee beschermd tegen vijanden, had in de loop van de geschiedenis weinig averij opgelopen. Dat zag je aan de vele oude gebouwen die de eeuwen hadden doorstaan. En als je levenspad je van een middeleeuwse kostschool via het middeleeuwse Oxford naar een middeleeuws parlement heeft gevoerd, dan ben je geneigd te gaan denken: wat kan er hier nou helemaal misgaan?
Tijdens het Brexit-referendum in 2016 werden de twee kampen, Leave en Remain, beiden geleid door Oxford-kostschooljongens. Ten dele werd hier een Eton- en Oxford-ruzie uitgevochten tussen toenmalig premier David Cameron en Boris Johnson, destijds een gewoon Conservatief parlementslid. Johnson was twee jaar ouder, en had op de kostschool en universiteit geschitterd – school captain van Eton, Union-president op Oxford – terwijl Cameron tamelijk anoniem was gebleven. Maar de junior was premier geworden, en Johnson zag dat – zo vertelde zijn zus Rachel mij – als een ontwrichting van de natuurlijke orde. Voor hem was het referendum vooral een kans om Cameron als premier te vervangen.
Eerst moesten de brexiteers gewone Britten overtuigen om ‘leave’ te stemmen. Maar ze wisten dat het de kiezers weinig kon schelen of ze door een afstandelijke elite in Brussel werden geregeerd, of door een afstandelijke elite in Westminster. Onder leiding van politiek strateeg Dominic Cummings – ook al een Oxford-alumnus – hamerde de Leave-campagne daarom vooral op thema’s die gewone Britten wel interesseerden. Als het Verenigd Koninkrijk de Europese Unie zou verlaten, beloofden de Leave-leiders daarom minder immigratie en meer geld voor het publieke zorgstelsel.
De rest is geschiedenis – een in Oxford gemaakte revolutie.