Het zou een Copernicaanse denkrevolutie kunnen zijn. De Amerikaan John Michael Greer vraagt zich af of wij, mensen, op dit moment wel leven in de beste versie van alle mogelijke toekomsten die er eerder mogelijk waren. 

Wat als dat niet zo is? Wat als het leven anders kan, echt heel anders? En dan niet post-apocalyps-anders, maar zelf-gekozen-anders. Veel soberder, maar ook met heel veel meer zelfbeschikking dan nu. Geen Netflix meer, maar wel meer rechtvaardigheid voor mensen aan de andere kant van de planeet?

Met elke denkstap die Greer maakt in zijn boek legt hij een bom onder de vanzelfsprekendheden van de geïndustrialiseerde samenleving. En net als Nicolaas Copernicus toen die halverwege de zestiende eeuw beweerde dat niet de aarde, maar de zon het centrum van ons sterrenstelsel was, liggen de ad hominems voor Greer (1962) voor het oprapen. Zo houdt hij een blog bij als, verslik je niet, En schrijft hij bergen sciencefiction, waaronder een boek rond ditzelfde thema: Retrotopia. (Ik moet het nog lezen.)

Maar: misschien zijn druïdes zo gek nog niet (ooit waren het de wijzen van een samenleving). Als ze wel gek zijn, is dit boek nog steeds een warme aanbeveling waard – al was het maar om Greers stijl en humor.

Misschien is deze tijd wel de anomalie 

The Retro Future komt uit 2017: pre-corona, pre-oorlog. Looking to the Past to Reinvent the Future, luidt de ondertitel. Je kunt het lezen als een verklaring voor veel van de huidige ellende én als een rebels nieuw idee om daarvan weg te komen: we hoeven niet verstrikt te blijven in afhankelijkheid van een wereldwijd economisch vliegtuig dat altijd moet blijven vliegen omdat het niet mag crashen, ook al raakt de tank leeg. We kunnen weg van gas en olie uit Rusland, Groningen of elders, zonder dat daar windmolens of zonnepanelen (of kerncentrales voor wie daar ook na de invasie van Oekraïne nog in gelooft) voor in de plaats voor hoeven te komen. 

Al die goedkope energie heeft mensen veel gebracht, maar mens en planeet nog veel meer gekost

Greer beargumenteert overtuigend dat je de huidige tijd, waarin we vrijwel ongelimiteerd energie gebruiken, heel goed kan zien als een Een uitzonderlijke fase voor de mensheid, tussen het pre-industriële tijdperk en gede-industrialiseerde tijdperk in. 

Al die goedkope energie heeft mensen veel gebracht, maar mens en planeet nog veel meer gekost. Daarom stelt Greer voor fossielebrandstoffencentrales niet te vervangen door zonnepanelen, windmolens of andere energiebronnen. Hernieuwbare energie en complexe technologie kunnen van nut blijven, maar op een veel bescheidener manier.

Het einde van de vooruitgang

Het is niet per se waar dat elke gadget beter wordt van een Of dat de toekomst in het algemeen van Het is niet waar dat onze huidige producten kwalitatief hoogstaander zijn dan die van vroeger, of noodzakelijker om te bezitten: er is erg veel goedkoop plastic en erg veel schijnverbetering. Toch blijven mensen geloven dat we een steeds hoogstaandere technologische maatschappij krijgen, én dat dat de enige weg vooruit is.

Wie gelooft in vooruitgang zal dit boek vloeken in de kerk vinden, en dat is het ook, zegt Greer. Vooruitgangsdenken is wat hem betreft een ‘ersatz-religie’: een vervanging voor het ouderwetse geloven in God. Een ‘ideologie van geïndustrialiseerde cultuur’. 

Greer realiseert zich dat ‘vragen om te twijfelen aan de almachtigheid en eeuwige goedheid van vooruitgang, vergelijkbaar is met suggereren aan een middeleeuwse boer dat God en zijn heiligen en engelen niet meer in de hemel zitten’. Maar, schrijft hij, je moet twee principes niet vergeten.

De twee wetten van technologische ontwikkelingen

Principe één: de wet van verminderde meeropbrengst, oftewel: steeds meer moeite moeten doen voor hetzelfde resultaat. Voorbeeld. De eerste olieboringen in de jaren vijftig van de negentiende eeuw leverden een spuitende stroom olie op zonder dat er veel moeite voor hoefde te worden gedaan. Anderhalve eeuw later moeten we voor de laatste beetjes gas een olie. 

Principe twee: elke technologische ontwikkeling levert externe kosten op en met elke verdere ontwikkeling komen er meer kosten bij. Neem het internet, een hypercomplex technologisch systeem. ‘Daarvan hebben we de kosten zo ver geëxternaliseerd, via zo veel met elkaar verweven onderlinge relaties, dat je helemaal niet meer kunt uitrekenen wie er precies betaalt voor alle gigantische stromen die het systeem ingaan om het draaiende te houden. En doordat er geen zicht op de kosten is, wordt de illusie gevoed dat grote systemen goedkoper zijn dan kleine.’

Waarom fossiele energie vervangen met hernieuwbare energie geen goed idee is

Vaak lijkt het alsof technologie door schaalvergroting goedkoper wordt. Maar Greer stelt dat voor elk toegevoegd stukje techniek extra moet worden betaald, met een investering van energie of andere vormen van kapitaal. Vaak zijn dat overheidssubsidies, of we misbruiken het milieu. Of worden de kosten betaald door mensen die we niet persoonlijk kennen, die het slachtoffer worden van uitbuiting in de mijnbouw of een oorlog om grondstoffen. Die wordt gefinancierd met de baten uit de verkoop van die grondstoffen. Klinkt bekend?

Greer stelt dat voor elk toegevoegd stukje techniek extra moet worden betaald

De uitvinding van het verbranden van fossiele energiebronnen heeft mede mogelijk gemaakt dat we de afgelopen eeuwen hele complexe technologie konden ontwikkelen. Greer vergelijkt het met een zuippartij van een paar honderd jaar. Pas als je stopt met drinken, overzie je de schade. 

Kijk naar Oekraïne, kijk naar het broeikaseffect, kijk naar de kinderen die graven naar kobalt in de mijnen in Congo en je beseft: kool, gas en olie een-op-een vervangen door ‘hernieuwbare’ energie is feitelijk weer dezelfde fabriek laten herrijzen op de plek van de oude.

Zichzelf respecterende geitenwollensokken versus de druïde

‘Terug naar de jaren vijftig’: iedere zichzelf respecterende geitenwollensok probeert met het verwoorden van zijn ideeën te voorkomen dat een ‘realist’ juist die stoplap gebruikt om het gesprek over een soberder levensstijl de nek om te draaien. ‘Nee, natuurlijk wil ik niet terug naar de jaren vijftig…’

Wat doet Greer? Die vraagt zijn lezer om zich voor te stellen dat we teruggaan naar de jaren vijftig, als een vorm van vrijwillige technologische regressie. Computers waren zeldzaam, vliegen was onbetaalbaar, sommige nare ziekten konden nog niet worden genezen, maar antibiotica waren er wel al en bibliotheken barstten uit hun voegen. 

Het gaat er niet om wat je fijner lijkt, stelt Greer. ‘De vraag die gesteld moet worden, hoe ondenkbaar die ook lijkt, is of, als je alles bij elkaar optelt, het wijzer is om de nadelen van de technologie van de jaren vijftig te accepteren om een werkend technologisch pakket te hebben dat kan draaien op een veel lagere hoeveelheid energie en grondstoffen per hoofd van de bevolking, en dus een veel grotere kans heeft om door de tijd van beperkingen te komen die voor ons ligt, dan onze hedendaagse veel extravagantere en brosse technologische infrastructuur.’ 

Greer stelt voor de keuze om het anders te doen ‘negatieve vooruitgang’ te noemen. Zoals economen praten over negatieve groei, om het woord krimp maar niet in de mond te hoeven nemen. Negatieve vooruitgang klinkt fantastisch. En je zou meteen een heleboel banen terugkrijgen, voor taken die nu door robots en computers worden uitgevoerd. En die niet meer saai hoeven te zijn,

Steeds weer gaat het boek in op de kennelijke moeite die we hebben met het accepteren dat hoe we nu leven een keuze is. Greer vertelt over de kritiek die een Amerikaans echtpaar kreeg, toen die man en vrouw besloten zich voortaan uit te dossen volgens de mode van het Victoriaanse tijdperk en zich te verplaatsen op Het echtpaar is uitgejouwd op straat, online verketterd, en met de dood bedreigd. Waarom? 

Greer denkt dat het komt doordat ze een van de zwaarst verdedigde taboes van onze cultuur hebben overschreden. ‘Ze hebben, op de meest onweerlegbare manier, door hun persoonlijk voorbeeld, laten zien dat de technologieën die een ieder gebruikt in zijn leven een zaak van individuele keuzes zijn. Dat hoor je niet te doen in de wereld van vandaag.’

Een heel hoofdstuk wijdt hij aan de ‘ketterij van tech als keuze’: aan de vele Amerikanen die op zijn blog melden dat ze geen (nieuwe) smartphone, tv of magnetron willen hebben. Daarop volgen de anekdotes over het nog veel grotere aantal Amerikanen dat flipt van dat idee. 

We zouden haast vergeten dat het echt iemands eigen keuze is welke technologie diegene gebruikt. Ik betrap me zelf daar ook op: als mijn vriend iets niet voor elkaar krijgt op zijn oude Linuxcomputer heb ik de neiging hem daar de schuld van te geven. Zo van: moet je maar een normale, up-to-date laptop gebruiken. 

Maar wat als mijn vriend hier juist modern is, in plaats van ikzelf, met mijn smartphone uit 2021? 

Over het groeiend aantal mensen dat keuzes maakt vergelijkbaar met dat Victoriaanse stel, schrijft Greer: ‘Zij staan op het randje van de toekomst. Ze beperken hun ecologische voetafdruk en hun kwetsbaarheid voor haperende wereldwijde technologische structuren, en dragen bij aan een van de cruciale taken van onze tijd: het herontdekken van manieren om mens te zijn die niet afhangen van een niveau van grondstof- en energieconsumptie die niet veel langer meer vol te houden is.’

Wat zouden we terugkrijgen als we hiervoor durven kiezen?

Technologische regressie. De-industrialisatie. Daarvoor durven kiezen: daar is het Greer om te doen. Niet om de jaren vijftig terug te halen, of het Victoriaanse tijdperk, maar om te durven begrijpen dat we dertig jaar geleden ook prima zonder e-mail en smartphones konden. Dat het idee dat we daar nu niet meer zonder kunnen, een geloof is, en geen gegeven.

Wie blijft geloven dat we alles wat we kunnen krijgen ook daadwerkelijk nodig hebben, raakt verstrikt in de vraag hoe we onze huidige manier van leven kunnen blijven volhouden met minder energie. Maar laat dat idee los en je kunt een heel andere vraag stellen: ‘Als de dingen die we gewend waren er niet meer zijn, wat kunnen we er dan voor in plaats krijgen?’ 

Lees ook:

Waarom ik deze week even terug ben op het platform Ik ben weg bij De Correspondent, maar toen de oorlog in Rusland en Oekraïne uitbrak, werd mij door de redactie gevraagd of ik niet de behoefte had om iets te schrijven. Ik spreek Russisch, heb een kleine drie jaar in Sint-Petersburg, Moskou en Minsk gewoond en er gewerkt als correspondent. Dus maakte ik een tweeluik over hoe we van de energieafhankelijkheid van Rusland af kunnen komen