De term ‘energiearmoede’ verhult het werkelijke probleem: structurele armoede
Door de jaren heen heeft mijn buurvrouw zichzelf een zelfredzame modus operandi aangemeten. Onthouding van de simpele geneugten des levens – een restaurantbezoek, culturele activiteiten – dragen daaraan bij. Ook kookt ze met uitsluitend verse producten van de markt en eet ze twee keer in de week vlees. Zo redt ze het net, met haar inkomen onder de niet-veel-maar-toereikend-grens. Ze is zowel de overheid als God dankbaar voor wat ze heeft.
Tegenwoordig loopt de buurvrouw er minder zelfredzaam bij. Eind vorig jaar kwam de energierekening. Ze moest bijna vierhonderd euro bijbetalen, haar maandelijkse termijnbedrag komt voortaan boven de tweehonderd euro uit. Voor de jaarafrekening ging ze over tot een periodieke afbetaling – net zoals wanneer ze een nieuwe koelkast of matras nodig heeft. Maar hoe ze de betaling van haar maandelijkse energiefactuur gaat volhouden? Verder dan insjallah komt ze niet.
Rijk, maar toch energiearm
Nu zowat iedereen in dit land geconfronteerd wordt met stijgende energiekosten, komt er meer aandacht voor energiearmoede, waar volgens TNO sprake van is ‘als huishoudens over een laag inkomen beschikken in combinatie met hoge energielasten dan wel een woning van energetisch onvoldoende kwaliteit’. Op dit moment valt ruim een half miljoen Nederlandse huishoudens (cijfers van september 2021) in die categorie; zo’n 7 procent van het totaal. Mijn buurvrouw is er een van. Haar huis is weliswaar ‘energetisch van voldoende kwaliteit’, maar haar inkomen is laag en haar energielasten zijn hoog.
Een paar jaar terug was er nog sprake van energiearmoede wanneer 10 procent of meer van het totale huishoudinkomen opgaat aan de energiekosten. Voor iemand als mijn buurvrouw betekent dat een maximale energiefactuur van om en bij de honderd euro – haar ‘niet veel maar toereikende budget’ bedraagt 1.135 euro. Die rekening wordt nu dus twee keer zo hoog.
Maar energiearmoede heeft niet altijd met inkomensarmoede te maken. Bijna de helft van de huishoudens woont in huizen die slecht geïsoleerd zijn, en lang niet iedereen heeft de middelen om zelf te verduurzamen. Dat maakt van energiearmoede een probleem dat tegen 2030 mogelijk anderhalf miljoen huishoudens treft* – óók huishoudens met een hoger inkomen, bij wie de uitgaven aan energie vooralsnog onder de 10 procent blijven. Rijk maar energiearm dus.
Bij de buurvrouw is de energetische kwaliteit van de woning geen probleem. Haar corporatiewoning is immers prima geïsoleerd en van het gas af. Maar de woning is op een collectief warmtenet aangesloten, waardoor ze geen vat heeft op het door de corporatie afgesloten energiecontract, waarvan prijzen variabel zijn. Overstappen naar een andere leverancier is onmogelijk. Verhuizen is met de huidige woningmarkt alsook wachtlijsten voor een sociale woning een onrealistische optie.
Wat er gebeurt als je armoede opknipt in deelproblemen
Voor mijn buurvrouw is energiearmoede één van de vele armoedeproblemen waar ze zich al mee geconfronteerd zag. Het past in een trend die ik ‘armoede-taylorisme’ noem, naar de Amerikaanse ingenieur Frederick Taylor, de intellectuele vader van het scientific management. Daarin worden bedrijfsprocessen zo structureel en efficiënt mogelijk ingericht, onder meer door het opsplitsen van een grote taak in kleine deeltaken.
Bij armoede-taylorisme wordt het grote structurele probleem dat (dreigende) armoede is opgeknipt in verschillende behapbare armoedeproblemen, met elk hun eigen kenmerken. Het spreken over bijvoorbeeld energiearmoede, mobiliteitsarmoede en bewegingsarmoede krijgt dan de overhand op het grotere collectieve probleem dat (dreigende) armoede is. Telkens wanneer een probleem een grotere groep dan louter de armen dreigt te treffen, krijgt dat probleem een eigen label, met specifieke oplossingen en instructies. Het oplossen van dat deelprobleem moet een armoedeval voorkomen, maar intussen blijft het structurele probleem onderbelicht.
Armoede-taylorisme maakt ook dat we armoede niet als collectief probleem zien. Energiearmoede kan het individu immers zelf oplossen: korter douchen, de verwarming een graadje lager zetten, desnoods een extra trui aandoen, zoals de overheid sinds een paar dagen in een nieuwe campagne bepleit. En als dat niet helpt, krijgt de buurvrouw binnenkort hulp van de energiecoach, net zoals ook de buurtsportcoach regelmatig langskomt. Want iemand moet haar leren om verstandig en gezond te leven met een inkomen onder de niet-veel-maar-toereikend-grens.
Zolang de samenleving weinig financiële veerkracht heeft, zal de roep om compensatie steeds harder klinken
Het armoede-taylorisme verhult bovendien dat een groot deel van de Nederlanders helemaal niet in staat is om financiële klappen op te vangen. In Nederland wonen zeker 220.000 burgers die werken, maar toch in armoede leven.* Volgens adviescentrum Nibud heeft bijna 40 procent van de Nederlandse huishoudens moeite met rondkomen.* Net zoals bij mijn buurvrouw leiden onverwachte kosten – een kapotte koelkast of wasmachine – tot financiële stress en betalingsproblemen. Het is niet voor niets dat de overheid, nu de energieprijzen de pan uit swingen, burgers generiek gaat compenseren.
Maar op de lange termijn is dat geen houdbare strategie. Want zolang de samenleving onvoldoende financiële veerkracht heeft, zal de roep om compensatie steeds harder klinken – zeker gezien de onzekere geopolitieke tijden en de verschillende transities die op ons afkomen; niet alleen de energietransitie, maar ook verdere vergrijzing en stijgende zorgkosten, digitalisering en globalisering. Het leidt naar een overheid die, telkens als er financiële schokken komen voor (een deel van) haar bevolking, in de bres springt. Dat maakt het armoede-taylorisme een stuk minder efficiënt dan je zou denken.
Armoede is een structureel en systemisch probleem – en vraagt om een brede aanpak
Als we niet willen dat er bij elke transitie een nieuwe armoede bij komt, dan is het zaak dat armoede als een breed probleem wordt gedefinieerd en aangepakt, en de samenleving financieel veerkrachtiger wordt, waarbij de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen. Dat betekent onder meer loon naar werken en collectieve afspraken voor het toedekken van risico’s – denk aan een minimumloon voor zzp’ers in bepaalde sectoren, gemeentelijke collectieve verzekeringen voor middengroepen, en het aanleggen van noodfondsen. Moeilijke keuzes, maar wel verdedigbaar bij zo veel collectieve financiële onzekerheid in een turbulente tijd.
Armoede en dreigende armoede zijn structurele en systemische problemen die om brede herzieningen vragen. Ad-hoc-lapmiddelen zullen daar weinig aan verhelpen. De financiële veerkracht van een samenleving versterken zou daarom het uitgangspunt moeten worden. Tot we dat als denkrichting omarmd hebben, is het wachten op nieuwe deelarmoedes. Als ik de buurvrouw als graadmeter neem: vakantiearmoede, familiearmoede (want ze wonen zo ver), kledingarmoede, vleesarmoede, visarmoede, keuzearmoede… en wie weet ooit: armoede-armoede.