Niet lullen, maar poetsen? In de Britse politiek is het andersom
Goed kunnen ouwehoeren is een onmisbare vaardigheid in de Britse politiek. Feitenkennis is er minder belangrijk. En dat heeft catastrofale gevolgen voor het land: van dodelijk coronabeleid tot de Brexit.
Waarom is Boris Johnson de Britse premier?
Hij is niet serieus, heeft weinig dossierkennis, doet zijn huiswerk niet en is nooit in zijn leven betrapt op empathie. Zelfs Dominic Cummings, Johnsons hoofdadviseur tijdens zijn eerste jaar in Downing Street, zei later dat Johnson ‘geen plan heeft en niet weet hoe hij premier moet zijn.’*
De verklaring voor zijn verkiezing is eigenlijk heel simpel: wat Johnson kan is goed spreken – hij is grappig en heeft charisma. Zo grapte hij tien jaar geleden dat hij meer kans had om ‘gereïncarneerd te worden als een olijf’ dan om premier te worden. En na weer een persoonlijk schandaal zei hij: ‘Er bestaan geen calamiteiten, alleen mogelijkheden. En inderdaad, mogelijkheden voor nieuwe calamiteiten.’ Geen andere Britse politicus heeft zoveel verbale humor.
Ietwat serieuzer praten kan Johnson ook: hij wist immers genoeg Britten te verleiden met het idee dat de Brexit iets van het glorieuze verleden van het Verenigd Koninkrijk terug zou brengen. Zijn retorische gave bleek daarbij doorslaggevend.
Al sinds de Griekse Oudheid speelt retorisch kunnen overal ter wereld een rol in de politiek, maar bijna niemand hecht er meer waarde aan dan de moderne Britten. Sterker: het is misschien wel de beslissende kwaliteit in de Britse politiek. Hoe komt dat? En wat doet het met een land als grappen, overdrijving en holle frasen in de politiek belangrijker worden dan de inhoud?
Mooi spreken is een Britse elitekwaliteit
Ik zag de Britse politici van nu in wording vanaf 1988, toen ik als eerstejaars student in Oxford aankwam. Ik ben Brits, maar groeide op in Leiden en zat tot mijn zestiende op Nederlandse scholen. Toen ik in mijn laatste twee jaar op een middelbare school in Londen en later op de universiteit van Oxford in een totaal ander onderwijssysteem belandde, vielen de verschillen me meteen op.
Op Nederlandse scholen moest je je stof kennen. Je hoefde niet elegant te kunnen schrijven of voor de klas te spreken. Ik geloof dat ik in mijn vijf jaar op het vwo zo’n vijf opstellen heb geschreven. Op proefwerken hoefde je niet eens volzinnen te schrijven. Korte notities waren genoeg, als je maar liet zien dat je het onderwerp kende.
Het omgekeerde geldt in het Verenigd Koninkrijk. Bijna al mijn medestudenten op Oxford waren vanaf hun zesde vooral opgeleid om mooi te spreken en te schrijven – Britse elitekwaliteiten die doorgaans indruk maken op Nederlanders.
Op Oxford leerde ik beter schrijven en praten over onderwerpen waar ik weinig van afwist
Zelfs de ultieme test om lid te worden van het Britse establishment – het toelatingsgesprek aan de universiteiten van Oxford of Cambridge – toetst vooral je vaardigheid om te spreken zonder feitenkennis. Het is een typisch Brits ritueel, dat in de jaren tachtig ongeveer als volgt ging:
Je bent zeventien jaar oud. Je draagt een nieuw pak. Je reist naar Oxford of Cambridge voor je interview. Uiteindelijk vind je de kamer van de ‘tutor’ – de man (of heel soms vrouw) die zo’n beetje je privédocent zal worden, mocht je worden toegelaten. Misschien geeft hij je een glas sherry – drank die je nooit eerder hebt gezien. En dan moet je praten.
Als je eenmaal wordt toegelaten aan Oxford of Cambridge krijg je normaliter één of twee tutorials per week. Daarbij meld je je alleen, of met één andere student, in de studeerkamer van je tutor. Je bent negentien jaar, wellicht heb je een kater, en je leest het essay van zes of zeven pagina’s voor dat je – misschien de nacht ervoor – hebt geschreven. Het is slecht onderbouwd, maar elegant geformuleerd.
Je tutor wijst je op de gaten in je onderbouwing. Vervolgens probeer je daar een uur lang omheen te kletsen. Je tutor doorziet dat, maar het kan hem vaak weinig schelen: als jij je Oxford-onderwijs wilt vergooien, is dat jouw probleem, was indertijd meestal het devies. Toen ik in mijn laatste jaar op Oxford al mijn oude essays herlas, waren de meeste zo slecht dat ik de neiging kreeg om mijn tutors schriftelijk mijn excuses aan te bieden.
Maar wat ik wel op Oxford leerde, was beter schrijven en praten over onderwerpen waar ik weinig van afwist. Ik herken de tekortkomingen van Boris Johnson, omdat ik ze zelf ook bezit. En net als hij, zij het in veel bescheidener mate, heb ik er een carrière uit kunnen slaan.
Debatclub van politici in spe
De conservatieve politici in spe deden nog meer spreekervaring op bij de Oxford Union, de debatvereniging van de universiteit. In mijn vorige stuk legde ik al uit dat sprekers in Union-debatten vooral scoren met humor en welbespraaktheid; feitenkennis is er een stuk minder belangrijk.
De Union was vooral het domein van een klein groepje jonge mannen die van dure kostscholen kwamen, waar ze gedrild waren in openbaar spreken. Boris Johnson was op de prestigieuze kostschool Eton al hoofd van het debatgezelschap geweest, en die ervaring kwam goed van pas toen hij in 1986 president van de Oxford Union werd.
Op openbare scholen en zelfs de sjiekste privéscholen voor meisjes had je daarentegen amper debatgezelschappen. Rachel Johnson, de zus van Boris en zijn generatiegenoot op Oxford, vertelde me dat spreken in het openbaar net als tennis is: je moet het jong leren. Je kunt niet zomaar een racket oppakken en verwachten dat je Roger Federer kunt verslaan. De kostschooljongens lieten ongetrainde politici in spe in de Union alle hoeken van de baan zien.
De Britse debattraditie is uniek
Zo’n uitgesproken debattraditie bestaat in andere landen amper. Dat merkte ook Frank Luntz, een Amerikaanse opiniepeiler die sinds de jaren negentig bekendstaat als een meester van de politieke taal.
Luntz studeerde tegelijkertijd met Johnson aan Oxford, en was een ambitieuze maar niet erg succesvolle Union-spreker. ‘Ik heb nog nooit getalenteerdere mensen bij elkaar gezien dan die klas van 1984-86 van de Oxford Union’, vertelt hij me. ‘Ik was tweeëntwintig toen ik op Oxford aankwam en ik keek op tegen mensen van achttien of negentien jaar oud, vanwege hun talent.’ Hij noemt Nick Robinson (nu presentator van het toonaangevende Britse radionieuwsprogramma Today), Simon Stevens (tot vorig jaar hoofd van de National Health Service) en Michael Gove (de huidige rechterhand van Johnson in het kabinet).
‘Als een van die drie [in een debat] opstond om tussenbeide te komen, hield de hele zaal haar mond’, zegt Luntz. ‘Iedereen wist dat de [vorige spreker] ten dode opgeschreven was, omdat zij zo scherpzinnig waren. Een kwestie van de ambulance binnenrijden en het lijk wegdragen, want met z’n drieën konden ze je opensnijden en je hart aan je laten zien voordat je in elkaar zakte. Dat kunnen we niet in de VS, niemand kan dat. Als je een goed argument had, maar het niet kon onderbouwen, schaamde je je zo dat je je na het debat niet meer in de bar kon vertonen.’
De Union 'was een perfecte leerschool voor wie professioneel amateur wilde worden'
Een andere Amerikaanse student uit die tijd, Anthony Gardner (later de Amerikaanse ambassadeur bij de EU) is minder onder de indruk van de Union: ‘Het was een perfecte leerschool voor wie professioneel amateur wilde worden. Ik herinner me hoe Amerikaanse studenten tijdens debatten werden bespot als ze ploeterend statistieken voorlazen. Hoewel die vaak nauwkeurig en relevant waren in hun argumentatie, werden ze door de menigte uitgejouwd met kreten als “saai” of “feiten”.’
Dit contrast tussen de Britse en Amerikaanse debatcultuur was ook te zien toen de toenmalige Britse premier Tony Blair (een Oxford-alumnus, natuurlijk) en de Amerikaanse president George W. Bush de Irakoorlog aan hun kiezers moesten verkopen. Goh, zeiden sommige Amerikanen bewonderend, Blair vertelt het zoveel beter dan Bush. Tja, Blair kon goed praten. En als hij de feiten niet kende, dan kletste hij eromheen. Bijvoorbeeld toen hij de invasie rechtvaardigde omdat er zogenaamde massavernietigingswapens in Irak zouden zijn.
In de Nederlandse politiek is spreekvaardigheid al helemaal niet zo belangrijk. Premiers als Mark Rutte en Jan-Peter Balkenende zeggen soms jaren achtereen geen gedenkwaardige zin. En van oud-premier Ruud Lubbers werd gezegd dat hij voor CDA-fractievergaderingen uit de Bijbel voorlas ‘alsof het een kookboek was’.* Duitsers gaan nog een stap verder: daar worden goede sprekers in de politiek sinds Hitler gewantrouwd. Vandaar de bewuste saaiheid van voormalig bondskanselier Angela Merkel en haar opvolger Olaf Scholz.
Hoe Brexit een retoriekspelletje werd
Toen de toekomstige politici van mijn generatie aan Oxford afstudeerden, gingen ze vanzelfsprekend in sectoren werken waar retoriek gewaardeerd wordt.
Boris Johnson, Michael Gove en de geestesvader van Brexit, Dan Hannan, werden eerst journalisten, net als de latere Labour-politici Ed Balls, Yvette Cooper en Andrew Adonis. Voormalig minister van Financiën George Osborne wilde ook de journalistiek in, maar werd afgewezen door The Times en The Economist. Zo belandde hij bij de researchafdeling van de Conservatieve Partij, waar hij David Cameron ontmoette.
Uiteindelijk promoveerden deze mensen naar het walhalla van de Britse retoriek: het parlement. Wat wilden ze daar doen? Niet zozeer beleid maken. Dat soort saai gedoe lieten ze liever aan ambtenaren over. De politici wilden vooral speeches maken en meedoen aan de geinige uitwisselingen tijdens Prime Minister’s Questions.
En toen deze Conservatieven besloten dat Brexit een leuk idee zou zijn – een missie die hun politieke loopbanen een beetje glans kon geven – stortten ze zich met hun retorische gaven op het referendum van 2016.
Dominic Cummings (ook al een Oxford-alumnus), de consigliere van Johnson, bedacht de perfecte slogan van het Leave-kamp: Take Back Control. De mooie verhalen van Johnson, Gove en Hannan, uitgesproken in het gezaghebbende accent van de heersende klasse, overtuigden het Britse publiek dat de Brexit geen grote risico’s met zich meedroeg. De mannen wonnen het referendum als een Oxford Union-debat: met grappen en holle retoriek.
Theresa May (oud-Union-lid, maar niet heel spreekvaardig) verving Cameron na het referendum als premier, en gaf de brexiteers de belangrijkste posten in haar kabinet, met Johnson als minister van Buitenlandse Zaken. Deze mannen kregen de taak om de Brexit uit te voeren.
Maar dat was alsof je de winnaars van een debatwedstrijd de opdracht gaf om een ruimteschip te bouwen. Uitvoering was niet hun ding.
In het referendum hadden ze om alle heikele feitenkwesties heen geschaatst: de Ierse grens kwam amper ter sprake, de aan de EU te betalen scheidingsrekening (uiteindelijk 40 miljard pond) werd überhaupt niet genoemd. En de belofte dat het Verenigd Koninkrijk buiten de Europese Unie zijn eigen regels zou maken, maar toch in de Europese eenheidsmarkt kon blijven bleek niet geheel te kloppen, waardoor buitenlandse investeringen in het land pijlsnel daalden.
Tijdens een debat in 2018 had de leider van de Green Party, Caroline Lucas, de latere Brexit-minister Jacob Rees-Mogg nog vermaand: ‘Dit is geen gezelschapsspelletje of debatgezelschap. [Het gaat hier om] echte mensen met echte levens.’* Nou, daar dachten de brexiteers heel anders over.
Dat krijg je als je spreekvaardigheid boven dossierkennis plaatst
De Brexit staat niet op zichzelf. Het was een van vier grote blunders van de Britse politieke klasse in twintig jaar, na de Irakoorlog en de economische crisis in 2008 (die het VK extra hard raakte omdat het financiële district City of London zo groot is). En nadat covid-19 toesloeg, gooide Johnson het land minstens een week te laat dicht, een blunder die naar schatting tienduizenden extra levens kostte. In oktober 2021 bestempelde een Brits parlementair comité de oorspronkelijke regeringsstrategie van kudde-immuniteit en de late eerste lockdown als ‘een van de belangrijkste mislukkingen in de volksgezondheid die het Verenigd Koninkrijk ooit heeft meegemaakt.’*
Al deze vier blunders kwamen deels voort uit het prioriteren van spreekvaardigheid boven dossierkennis. Natuurlijk, ambtenaren en gespecialiseerde adviseurs weten soms wel veel, maar uiteindelijk gaan politici over de beslissingen, en die begrepen te weinig van massavernietigingswapens, de financiële spelletjes in de City, de Brexit of epidemiologie. Laat staan dat ze genoeg moeite deden om zich erin te bekwamen.
Je zou misschien denken dat de Britten van hun fouten zouden leren, maar ik betwijfel het. In 2015 liet kostschool Eton een enorme nieuwe debatruimte bouwen, bewust niet uitgerust met microfoons, zodat de jongens konden leren hun stemmen te projecteren.
Wees blij dat Nederlandse politici zo slecht spreken.