Zo geweldig kan Brusselse betutteling zijn
Waarom zou de Europese Unie zich bemoeien met banale dingen als stofzuigers, televisies, vaatwassers en autobanden? Welnu: omdat het werk van een handjevol Brusselse ambtenaren een hoeveelheid CO2 bespaart waar je u tegen zegt.
Even genoeg gezanikt: wat is nou zalig overheidsbeleid?
Vorige week las ik het Ecodesign Impact Accounting Report 2020:* de scorekaart voor de Europese regelgeving die onze producten zuiniger, efficiënter, milieuvriendelijker – eigenlijk allround beter moet maken. Tegen het einde stond ik achter mijn bureau Alle Menschen werden Brüder te zingen.
Lampen, televisies, stofzuigers, vaatwassers, banden, boilers: allemaal beter dankzij de Ecodesign-richtlijnen. Met verboden en geboden, labels en etiketten worden fabrikanten gedwongen hun producten naar een hoger plan te brengen.
En daar slaagt Ecodesign wonderwel in. Het Impact Accounting-rapport schatte dat er in 2020 al zo’n 1037 terawattuur aan primaire energie was bespaard dankzij de Ecodesign-richtlijnen. Ter vergelijking: dat is meer energie dan heel Nederland consumeerde in 2020 (zo’n 933 TWh). En de komende jaren gaat de EU haar Eco-eisen zelfs nóg verder aanscherpen.
Europa passeert het opperwezen
Nu kun je denken: is dat nou nodig, zo’n bemoeizuchtig Europa dat ons even komt vertellen hoe een wasmachine moet werken? Ik bedoel: de consument is toch het opperwezen van het kapitalisme? Als Miele een energieslurpende wasmachine maakt, dan koopt dat opperwezen gewoon geen Miele meer, en dan leert Miele het vanzelf.
Maar de consument blijkt een gebrekkig opperwezen. Het koopt printers om zich dan scheel te betalen aan peperdure cartridges.* Het koopt een Miele, zonder mee te wegen wat-ie gaat betalen voor reparaties, energie, water, en uiteindelijk vervanging. Oftewel: de consument kijkt niet verder dan de aanschafprijs. Daarmee bewijst de consument zichzelf geen dienst.
Om nog maar te zwijgen over wat de consument anderen aandoet met zijn gebrekkige inkoopbeleid. Economen noemen het wel ‘externaliteiten’: kosten die je bij een ander over de schutting gooit. Zo’n Miele zorgt natuurlijk ook voor CO2-uitstoot, vervuild water, takkeherrie, geknakte ruggen van verhuizers. En die kosten moeten ook meegewogen worden.
Het monster van Miele: 2.400 watt luchtverwarming
Waar de consument het laat afweten, daar verrichten Europese richtlijnen wonderen.
Neem de stofzuiger. Een stofzuiger moet zuigen, het liefst zo hard mogelijk. Maar hoe weet je hoe hard een zuiger zuigt? De meeste stofzuigerzoekenden hanteerden daarvoor de eenvoudige maar volkomen foute vuistregel: hoe meer vermogen, hoe meer zuigkracht. 2.400 watt, dacht de consument, daar zul je vast het laminaat mee van je vloer kunnen trekken!
Nou, nee dus. Veel stofzuigerfabrikanten verkochten letterlijk gebakken lucht. Om de behoeftes van consumenten te bevredigen werden stofzuigers uitgerust met steeds grotere wattages. Maar al dat vermogen werd niet omgezet in zuigkracht, maar de lucht ingeblazen als warmte. ‘Enkele 2000 watt-plus stofzuigers’, zo constateerde een technische studie van de Europese Commissie in 2009,* ‘zijn voor 1.200 watt luchtverhitters.’ In weerwil van de wetten der vooruitgang werden stofzuigers dus steeds minder zuinig. Met dank aan de onoplettende consument, die met liefde een luchtverwarmer op wieltjes kocht.
Goddank maakte Ecodesign korte metten met deze heilloze stofzuigercompetitie. Vanaf 2013 mocht het maximale vermogen van een stofzuiger niet meer dan 1.600 watt zijn, vanaf 2017 zelfs niet meer dan 900 watt. En hoewel stofzuigers het met minder energie moesten doen, eiste de Europese Unie meteen betere prestaties: meer stof oppikken! Minder herrie maken!
Naar verwachting rollen er in 2030 anderhalf keer meer stofzuigers door Europese huizen dan nu, en toch zal de zuigvloot minder energie verbruiken dan hij vandaag doet. Ecodesign zal in 2030 jaarlijks maar liefst 23 terawattuur aan stofzuigerenergie besparen. Ter vergelijking: alle windenergie op land in Nederland leverde vorig jaar 8,9 terawattuur op.
Alleen maar winnaars van zo’n stofzuigerrichtlijn, zou je dus denken. Maar geestig genoeg waren zelfs politici uit onverdachte hoek destijds niet enthousiast. Frans Timmermans, de huidige Eurocommissaris voor Klimaat, hekelde tijdens zijn H.J. Schoolezing in 2014 nog de houding van Europa om ‘eens even uit te leggen wat goed voor u is’. ‘Een recent voorbeeld’, vertelde Timmermans: ‘Europese regels om aan te geven hoeveel wattage een stofzuiger moet hebben.’ Hij liet even een pregnante pauze vallen. ‘Zitten we daarop te wachten, dames en heren? Ik denk het niet.’
Nu was Timmermans ongetwijfeld op zoek naar een fijn voorbeeld van Brusselse hoogmoed om zichzelf als het gematigde middengeluid neer te zetten. Maar hij had eigenlijk geen slechter voorbeeld kunnen kiezen.
Dankzij Ecodesign werden stofzuigers goedkoper voor de gebruiker, stiller voor de buren, vriendelijker voor het klimaat en onverbiddelijker voor huisstofmijt – dat is toch de betere betutteling!
Genesis 1-regulering: en er was licht
Het allermooiste is: stofzuigers zijn slechts een voetnoot in de vooruitgang die is bereikt dankzij het glorieuze Ecodesign.
Laten we ook even stilstaan bij onze verlichting. In 2010 verbruikten we in Europa ongeveer 300 terawattuur aan energie om woningen, straten, kantoren en winkels te verlichten. Met de welvaart komt het licht, dus het energieverbruik zou zonder ingrijpen alleen maar verder toenemen.
Wat niet hielp was dat we schokkend inefficiënte lichtbronnen gebruikten, zoals de gloeilamp. Ruim 95 procent van de energie die je in een gloeilamp stopt, krijg je terug als hitte, niet als licht. De gloeilamp was niettemin in 2010 nog de meestverkochte lamp in de Europese Unie.
En nu klaar, brulde Brussel. Vanaf 2012 mochten er in de Europese Unie geen gloeilampen meer worden gemaakt of ingevoerd. Dat was nogal wat. Het gebeurt niet elke dag dat een product waarvan er elk jaar meer dan een miljard worden verkocht opeens in de ban gaat.
Het leverde felle artikelen op over doorgeslagen Europese regelzucht. ‘Brusselse dwingelandij’, noteerde De Telegraaf over het gloeilampverbod. Telegraaf-lezers dreigden terug te schakelen naar de negentiende eeuw. ‘De olielamp, da’s pas gezellig’, schreef eentje aan de krant.
Goed, helemaal onbegrijpelijk waren de klachten ook weer niet. De alternatieven voor de gloeilamp waren chronisch ongezellig. Neem nu de spaarlamp, dat ondimbare onding, of de tl-buis, voor die fijne ziekenhuisvibe. Nee, wie gezellig licht wenste kwam uit op halogeenlampen, maar die zijn slechts een fractie zuiniger dan gloeilampen.
De hoop was dus gevestigd op het industrieel vernuft van de lichtsector om met betere alternatieven te komen. Zie het als Genesis 1-regulering: ‘Laat er licht zijn!’ – en dan maar hopen dat er ook licht zal zijn.
Die hoop was niet zonder grond. Oplichtende halfgeleiders (zogenoemde light emitting diodes, led) hadden zich steeds verder ontwikkeld. In de jaren zestig konden leds enkel een schraal bundeltje rood licht uitzenden, maar al in de jaren negentig hadden ze het hele kleurenspectrum veroverd: naast rood ook groen en blauw licht. En met rood, groen en blauw kun je wit licht brouwen, dus een led-achtige gloeilamp, dat moest kunnen!
En warempel, nu er een Europese markt voor het oprapen lag, ging het opeens heel rap. Hoewel andere landen ook een handje hielpen: het Amerikaanse ministerie van Energie had in 2008 bijvoorbeeld een prijsvraag uitgeschreven van 10 miljoen dollar voor het eerste bedrijf dat een succesvolle ledvariant op de klassieke gloeilamp wist te vervaardigen. In 2009 diende Philips zijn EnduraLED in. Na anderhalf jaar testen won het de prijs: Philips’ ledlamp gebruikte 80 procent minder energie en ging 25 maal langer mee dan een gloeilamp.
Toegegeven, de Philips-lamp was nog behoorlijk aan de prijs (zo’n veertig dollar). Maar Philips en zijn concurrenten schaalden de productie van ledlicht snel op. In de tien jaar na het winnen van de prijsvraag daalde de prijs van warm ledlicht met een factor zestien.
En er was licht!
Het succesvolle voorbeeld van de Europese gloeilampban vond ook navolging in het buitenland: China (per 2016), Japan (per 2020), en de Verenigde Staten (ook per 2020). Of nou ja, de Verenigde Staten schrapten het geplande gloeilampverbod op het laatste moment. ‘I always look orange’, zei Trump tijdens een speech in 2019 over ledlicht. ‘And so do you. The light is the worst.’
Maar zelfs Trump kon de opmars van de led niet tegenhouden. Tien jaar geleden bestond slechts 1 procent van de wereldwijde lampenverkoop uit ledlampen, in 2020 was dat 52 procent.
In Europa blijft de druk op lampfabrikanten om zich te beteren ook onverminderd hoog. Tussen 2016 en 2018 werden de meeste varianten van halogeenverlichting uitgefaseerd, in 2021 zullen de spaarlampen eraan moeten geloven, en in 2023 verdwijnt een inefficiënte pluk tl-verlichting van de markt.
En omdat ledlampen ongeveer twintig keer langer meegaan dan gloeilampen, zal de markt voor verlichting de komende jaren steeds verder krimpen. In 2015 werden er nog 2,1 miljard lampen per jaar verkocht in Europa. De verwachting is dat dit er nog maar 500 miljoen zullen zijn in 2030.
Dat levert forse kostenbesparingen op voor consumenten. In 2005 besteedden Europese burgers nog 16 miljard euro aan verlichting (waarvan: 2,5 miljard voor de lampen, en 13,5 miljard voor elektriciteit), de verwachting is dat ze in 2030 nog maar 8 miljard euro betalen (waarvan 1 miljard euro voor de lampen, en 7 miljard euro voor elektriciteit).
En het energieverbruik van verlichting? Dat daalde de afgelopen tien jaar al met maar liefst 81 terawattuur aan finale energie dankzij Ecodesign. Eenentachtig! Ter vergelijking: in het Klimaatakkoord staat dat Nederland in 2030 in totaal voor 84 terawattuur aan wind- en zonne-energie wil opwekken.
En we zagen dat het goed was.
Het summum van welvaart: een beeldmuur van 5x5
Oké, oké, het is niet allemaal hosanna.
Alle goede bedoelingen van de Europese richtlijnen ten spijt: wij zijn gulzige wezens. Neem televisies, die door technische vooruitgang steeds goedkoper en zuiniger zijn geworden. Maar juist doordat televisies zo goedkoop zijn geworden, gaan we ook steeds meer en grotere schermen kopen.
In 1990 stond er nog voor 21 vierkante kilometer aan tv-scherm in Europa, terwijl dat in 2030 naar verwachting zo’n 415 vierkante kilometer zal zijn (even groot als de oppervlakte van Parijs). De verwachting is dat die televisieschermen tegen die tijd weliswaar 23 keer minder energie gebruiken per vierkante decimeter dan in 1990, maar tegelijkertijd staat er over acht jaar wel 18 keer meer tv-oppervlak.
Een fors deel van de energiewinst gaat dus verloren aan schermhongerige consumenten. Nu kan het reguleren van energie-efficiëntie nog wel op een minzaam knikje van politici rekenen. Maar op het betuttelingspectrum wandel je steeds verder richting dwingelandij als je gaat tornen aan het recht van consumenten om een paar vierkante meter beeldmuur te bouwen.
En het blijkt al niet makkelijk om veel minder ingrijpende richtlijnen tijdig in te voeren. Ecodesign sjokt regelmatig achter de feiten aan. Regels zijn al achterhaald vanaf het moment dat ze ingevoerd zijn. Een goed voorbeeld zijn die televisies. Die mochten vanaf 2012 maximaal 3 watt per vierkante decimeter gebruiken. Toen dat besluit werd genomen, leek dat behoorlijk ambitieus: het was bijna de helft zuiniger dan de nieuw verkochte televisies van dat moment.
Maar in de aanloop naar de invoering van de richtlijn schakelden fabrikanten massaal over op lcd-schermen met ledverlichting. Opeens kelderde het energieverbruik: de gemiddelde nieuw verkochte televisie dook in 2013 al onder de 2 watt per vierkante decimeter. En vrijwel elke nieuwe televisie had meteen het hoogste energielabel A of B.
Nu kun je zeggen: mooi toch? Missie geslaagd! Maar eigenlijk wil je bij zo’n rappe technologische ontwikkeling de lat meteen weer hoger leggen. Helaas duurt het opstellen van nieuwe regels vele jaren. In 2012 begon de Europese Commissie weer met het ontwerpen van strengere regels voor televisieschermen, maar die regels zouden pas van kracht worden in 2021.
Europese regels maken duurt tergend lang
Zulke vertragingen zijn helaas niet uitzonderlijk. Het is makkelijk om de apparatenbetutteling af te schilderen als nodeloos machtsmisbruik door een losgezongen Europese elite. Zo klaagde een Europees parlementslid van de UK Independence Party in de aanloop naar het Brexit-referendum dat Europese broodroosterregulering van het klassieke Engelse toastje een ‘slappe, bleke boterham’ zou maken.
Pardoes schrapte de vorige commissie haar voornemens ten aanzien van broodroosters en föhns. ‘We leven niet langer in een paternalistische wereld waar de Commissie met een plan komt en iedereen zegt: “Dank u wel Commissie”’, verklaarde Frans Timmermans daarover.
De Britse pers toonde zich weinig vergevingsgezind. ‘Bumbling Brussels fat cats SHELVE plans to ban toasters, hair dryers and kettles’, kopte de Britse tabloid de Daily Express.
Ecodesign zat – ondanks zijn successen – behoorlijk in het verdomhoekje. En dat is niet zonder gevolgen gebleven.
Elke evaluatie van Ecodesign meldt bijvoorbeeld dat er te weinig mensen aan de richtlijnen werken bij de Europese Commissie. ‘Het gebrek aan personele middelen is een voorname belemmering in het implementatieproces en verklaart de gebrekkige voortgang in de afgelopen jaren’, aldus een evaluatie van Ecodesign uit maart 2012.* Met die constatering werd weinig gedaan. In 2010 werkten er tien mensen voltijd aan Ecodesign bij de Europese Commissie, in 2022 zijn dat er veertien verspreid over drie directies. ‘De personele bezetting is niet verbeterd, terwijl het aantal gereguleerde productgroepen flink is toegenomen’, meldt het impact assessment* voor nieuwe Ecodesign-richtlijnen uit maart 2022.
Met zo’n karige personele bezetting is het niet verwonderlijk dat het niet altijd lukt om de grote ambities waar te maken. In september 2021 berekende het European Environmental Bureau,* een groep van Europese milieuorganisaties, dat slechts een kwart van het werkplan voor ecodesign en ecolabels voor de periode 2016 tot 2019 was voltooid. Het nieuwe werkplan voor de periode 2020-2024 werd door de Europese Commissie pas vorige maand aangenomen (halverwege de periode van het werkplan!).
Niet alleen milieuorganisaties beklagen zich over die vertragingen. Zelfs de inheemse industrie is er niet blij mee. ‘Ecodesign kan, in sommige gevallen, een gouden kans zijn om meer energiebesparing te realiseren’, schreef de Europese industriegroep voor huishoudelijke apparatuur aan de Commissie in oktober 2021.
Dat Europese fabrikanten heil zien in Ecodesign is ook welbegrepen eigenbelang: zij denken makkelijker aan regelgeving te kunnen voldoen dan hun niet-Europese concurrenten. Zoals Philips vijftien jaar geleden een van de grote aanjagers van de gloeilampban was, omdat het niet de goedkoopste gloeilampen maakte, maar wel pionierde in ledtechnologie.
Afijn: goede regelgeving heeft voortdurend onderhoud nodig. De markt gaat razendsnel, en daar moet een kundige bureaucratie tegenover staan, die het tempo kan bijbenen. Neem bijvoorbeeld die stofzuigers: inmiddels komen er steeds meer snoerloze en robotstofzuigers op de markt, die (deels) buiten de Europese regulering vallen. Moet het werkelijk meer dan tien jaar duren voordat daar wat aan wordt gedaan?
Ecodesign kreeg te weinig politieke liefde, maar het tij lijkt inmiddels wat te keren. Bij deze energieprijzen wordt platte politiek bedrijven over Ecodesign ook wel een erg prijzige aangelegenheid: toch liever je broodrooster op dieet dan een elektriciteitsrekening van een paar honderd euro. In het Ecodesign-werkplan dat een paar weken geleden werd gepresenteerd wordt het aantal ambtenaren dat werkt aan Ecodesign dan ook vergroot van 14 in 2022 naar 51 in 2024.
Ecodesign: het is ge-wel-dig!
Kortom: genoeg te klagen, genoeg te verbeteren, maar ook genoeg te vieren.
Natuurlijk vrede, veiligheid, en vrijheid, mooie Europese idealen, maar ook heel mooi is een Dyson van 750 watt die harder zuigt dan een Miele-monster van 2.400 watt. Ook prachtig is een onsterfelijk ledpeertje dat harder straalt met minder elektriciteit dan een gloeilamp. Ook lekker is een wasmachine die een wasje draait met een derde minder water en een kwart minder energie dan in 1990. En ook zalig is 170 megaton minder CO2-uitstoot in 2020 dankzij lullige richtlijnen over banale huishoudelijke apparatuur (meer dan de totale Nederlandse CO2-uitstoot!).
Ik wil maar zeggen: Europa, er is geen betere.