Deze wetenschapper dacht een oorlogsexpert te zijn. Tot ze in de horror van de Russische oorlog belandde
Je kunt allerlei ideeën en theorieën over oorlog hebben, maar alles verandert als je er daadwerkelijk een meemaakt. Dat ervaart wetenschapper Svitlana Matviyenko vanuit een schuilkelder in Oekraïne.
Er zijn momenten dat Svitlana Matviyenko erover denkt om bij het leger te gaan; het is de enige gedachte die haar nog voldoening geeft. En dat terwijl ze een pacifist is, en ze tot een paar maanden geleden nog waarschuwde voor de toenemende militarisering rond een oorlog waarvan ze niet dacht dat die zou uitbreken.
Voor de zekerheid nam ze schietles. Die oorlog kwam er. En nu, geconfronteerd met beelden uit Boetsja, Irpin en andere kleine plaatsen rond Kyiv, bekruipt haar het gevoel dat woorden geen betekenis meer hebben. Dat er niets zinvols meer te zeggen valt. Het is een fysieke reactie, een blokkade. Ze wil niet meer schrijven, niet meer spreken. Het leger in lijkt de enige oplossing. ‘Het is totaal gestoord.’
Schrijven en spreken is wat de Oekraïense wetenschapper gewoonlijk doet. Matviyenko is als universitair docent Critical Media Analysis verbonden aan de Simon Fraser-universiteit in Canada. Daar woont ze, maar ze is nu in Kamjanets-Podilsky, haar geboorteplaats in het zuidwesten van Oekraïne. Ze huurt er een appartement vlak bij haar bejaarde ouders.
Vooralsnog is het veilig in het stadje, maar niemand weet hoelang nog. Het luchtalarm gaat geregeld af. In het begin vluchtte Matviyenko dan nog paniekerig de schuilkelder in, en werkte daar aan haar artikelen. Tussen de sirenes door gaf ze online les aan haar studenten. Maar alles went, en inmiddels blijft ze zitten waar ze zit – in het licht van haar huiskamer.
Theorie versus de rauwe realiteit
Een paar maanden voor de oorlog uitbrak, toen het dagelijks leven tekenen begon te vertonen van militarisering in reactie op de Russische troepen aan de grens, begon Matviyenko aan een dagboek. Het leek haar belangrijk om de transformatie te beschrijven, maar ze hoopte nog dat de spanningen zouden verdwijnen.
Het werd een oorlogsdagboek, op het blog van het Institute of Network Cultures (INC).
‘I am writing this fragment on March 1st in the basement where we are hiding from potential rocket strikes. This is the fourth siren that has gone off today.’
I noticed that, unless the rockets hit the city, too many sirens per day can make you ignore them. If it’s two or three, your body is turned on and your mind responds by deciding where you should go – the shitty basement downstairs, or the corridor, or one flight of stairs down to the elevator. Too many sirens make you turn off the air raid alarm app, and without telling each other we all do that – my neighbours, my parents, my friends, and I.
In haar dagboekfragmenten probeert Matviyenko haar indrukwekkend brede academische expertise – verzet, digitaal militarisme, desinformatie, cybernetica, psychoanalyse, posthumanisme, Sovjet- en post-Sovjet-techno-politiek en nucleaire cultuur – te rijmen met de rauwe realiteit van een land in oorlog.
Met gemengd succes, merkt ze. Want de theorie is vaak totaal niet opgewassen tegen de vervreemding en de schijnbare betekenisloosheid van deze nieuwe werkelijkheid. Op 6 maart beschrijft ze dat zo:*
‘My neighbours are gone, and I have no basement companions anymore. They left this morning westward, some place closer to the border. It seems I am alone here in my building. Complete silence. My town with the surrounding villages and its medieval castle, that I see from my window as the tallest building in town, is divine. Could I imagine that having left it more than twenty years ago, my encounter with my town would be under all these circumstances?’
Ze vertrouwt maar een paar bronnen
Wij spreken Matviyenko een maand later. Ze zit nog steeds in haar appartement. In haar laatste dagboekpost van 11 maart hebben we kunnen lezen dat Kamjanets-Podilsky een van de zeldzame plaatsen in het land is geworden waar het gewone leven nog doorgaat.
Op een paar wegafzettingen na lijkt het stadje op een mooie lentedag soms bijna vooroorlogs. De restaurants zitten vol. Maar veel omliggende steden en dorpen zijn de afgelopen tijd aangevallen. En het dagelijkse nieuws vermeldt dat er militaire activiteit is in het nabije Transnistrië, die zou kunnen duiden op een luchtaanval, of een nieuw front.
Voor haar informatie vertrouwt Matviyenko maar een paar bronnen; enkele Oekraïense kranten; een paar Telegram-kanalen van overheidsinstellingen; de accounts van individuele onderzoeksjournalisten en enkele Oekraïense, Russische en Europese sites die data over de oorlog publiceren. En zelfs daarbij blijft ze zich scherp bewust van het wie, wat en waarom van elk artikel.
Het is belangrijk om selectief te zijn, weet ze. Over de intense mediastroom schrijft ze in haar dagboek:* ‘[...] it rips the mind apart by conflictual news, speculations, and conspiracies mixed with more or less rational accounts, which are, admittedly, extremely scarce. And there are corpses, corpses, corpses, and the heartbreaking photographs of people on the run.’
Ze is gestopt met scrollen, schrijft ze.
Oorlogen veranderen alles, ook ideeën over ethiek
Matviyenko’s college Geschiedenis van de communicatietheorie gaat nog altijd online door. Met haar studenten probeert ze het te hebben over de relatie tussen de oorlog en de theorieën die ze moeten leren. Maar veel van die theorie blijkt ook hier niet goed toepasbaar. ‘Er komt een punt, in zo’n oorlog’, zegt ze, ‘dat je moet loslaten wat je weet en met een open blik probeert te zien wat de nieuwe complexiteit je toont. Oorlogen veranderen alles, ook de structuren waarmee we dingen begrijpen, de taal, onze ideeën over ethiek.’
Collega-academici die de oorlog van een afstand proberen te begrijpen (ook mensen die Matviyenko bewondert), klampen zich vaak vast, denkt ze, aan de theorieën waarmee ze carrière gemaakt hebben. Ook als die in een nieuwe situatie, zoals de oorlog in Oekraïne, niet meer opgaan.
De woorden van de gewaardeerde academicus klonken Matviyenko ineens totaal ongevoelig en zelfs onethisch in de oren
Neem de beroemde Amerikaanse linguïst en linkse activist Noam Chomsky, zegt ze. In een interview suggereerde hij dat onderhandelen met Rusland de enige redelijke optie zou zijn om de oorlog tot een einde te brengen. Het schokte Matviyenko dat Chomsky het criminele gedrag van Poetin negeerde, en dat terwijl de gruwelen in Boetsja allang bekend waren. ‘Chomsky had het letterlijk en nonchalant over de “neutralisatie” van Oekraïne.’
De woorden van de gewaardeerde academicus klonken Matviyenko ineens totaal ongevoelig en zelfs onethisch in de oren. En dat gevoel kreeg ze vaker. Op Facebook zag ze in de begindagen van de oorlog buitenlandse academici debatteren over het wel of niet instellen van een no-flyzone boven Oekraïne. En hoewel ze zelf het antwoord niet weet, huivert ze van de manier waarop commentatoren op afstand het conflict al te makkelijk abstraheren:*
‘I wish I heard more horror in the words with which the matter of our life and death is waged so easily and with all that smartness, when one has no slightest idea how far ideological mapping could be from the dirty and blurry realities of war on the ground. When one builds these arguments hiding behind their bulletproof volumes of Nietzsche-Marx-Bataille, or using the outdated – but so comfortable – cold-war conceptual apparatuses, I swear, I see – so vividly – how theories that I teach and by which I live – turn to ashes.’
Het breed gedeelde idee dat Oekraïners niet bestaan
Ook haar eigen academische blinde vlekken zijn zichtbaar geworden, vertelt ze. Voor de oorlog hield ze zich naar eigen zeggen niet genoeg bezig met de koloniale geschiedenis en erfenis van de Sovjet-Unie. Het was een niche-onderwerp, waarvan ze het belang niet zo zag. Maar inmiddels pleit ze voor meer aandacht voor de manier waarop Rusland de Oekraïense cultuur altijd heeft ingelijfd en toegeëigend, ook in de westerse verbeelding.
Je hoeft maar een westers kunstmuseum te bezoeken om dit te zien. Van de Oekraïense schilder Kazimir Malevich, die altijd als Russisch wordt aangemerkt, tot de ‘Russische dansers’ van Edgar Degas,* die eigenlijk Oekraïense klederdracht dragen.
Voor de musea, denkt Matviyenko, was het lange tijd vanzelfsprekend om alles maar gewoon Russisch te noemen – in de naam der duidelijkheid en omdat Oekraïense kunst op de kunstmarkt binnen de Russische niche viel. En er zijn talloze van zulke voorbeelden door de hele cultuur.
Eerder, zegt Matviyenko, werden dit soort discussies in haar eigen kringen nog vaak weggewuifd als hysterisch en zelfs nationalistisch. Maar ze ziet nu in dat dit gebrek aan aandacht wellicht heeft bijgedragen aan een sfeer waarin Poetin de soevereiniteit van Oekraïne zo klakkeloos kan ondermijnen en kan doen alsof het een soort subcultuur van Rusland is.
Het is voor de buitenwereld duidelijk wat Rusland is, zegt ze. ‘Je weet waar het is en wie het zijn. Maar wie zijn de Oekraïners? Zij zijn een soort-van-Russen, maar dan net niet. Het idee dat wij niet bestaan werd breed gedeeld.’
Daarin brengt de oorlog nu snel verandering. De Londense National Gallery, waar die dansers van Degas hangen, heeft de naam van het schilderij veranderd in ‘Oekraïense dansers’, om haar fout te rectificeren en bewustzijn te wekken over de ‘luie’ wijze waarop Oekraïense cultuur vaak als Russisch wordt bestempeld.
Dit is het topje van een ijsberg, denkt Matviyenko. En het vergt nieuwe richtingen van denken en onderzoek. Zoals ze in haar dagboek schrijft:*
‘I think [...] that my reading list will never be what it was before the war. The need of a radically different vocabulary is urgent. And it is my fault, too, that such a vocabulary is still inexistent.’
Cyberoorlog is meer dan hacks en lekken
‘Oorlog’ is een van de expertises van Matviyenko, en dan met name de rol die technologie en informatie spelen in moderne oorlogsvoering. Ze schreef er het boek Cyberwar and Revolution over met haar Canadese collega Nick Dyer-Witheford. Voor hen gaat cyberwar over veel meer dan digitale oorlogsvoering met hacks, lekken en aanvallen op infrastructuur, de context waarin het woord meestal wordt gebruikt.
Cyberwar bereikt iedereen, zelfs haar bejaarde vader zonder internetaansluiting
Cyberoorlog is in hun visie niet strikt militair, maar een brede vorm van oorlogsvoering die plaatsvindt op plekken waar de digitale sfeer en het echte leven elkaar kruisen. Matviyenko en Dyer-Witheford zien daarbij de individuele gebruikers van informatie als cruciale pionnen in de strijd, die bijvoorbeeld onbewust deelnemen aan het verspreiden van desinformatie.
‘Er is pas echt sprake van cyberoorlog als de actie op het scherm het digitale ontstijgt’, schrijft Matviyenko in haar dagboek.* ‘Als cyberaanvallen – van hacks tot droneaanvallen en van desinformatie tot propaganda – het militaire, economische en sociale gedrag beïnvloeden. Cyberwar bereikt zo iedereen.’
En met iedereen bedoelt ze echt iedereen, zelfs haar bejaarde vader zonder internetaansluiting:
‘My father, who lives in the south-west of Ukraine and identifies himself as Ukrainian (he can even get mad at me when I speak Russian to my mother, who is Russian), watches Russian TV, which is free, while the Ukrainian channels have an associated fee, which he considers too high to pay. One day into a full-scale war, he thinks that the Ukrainian forces invaded Donbas, and this is all there is, while the radio at the kitchen keeps reporting, in a way that it hurts my ears (my parents are nearly deaf), about the situation at the front.’
Een paar weken later is haar vader van gedachten veranderd. De luchtalarmen en de vreselijke verhalen van vrienden en families die voor hun leven moeten vluchten, maken dat de realiteit van de oorlog tot hem doordringt, alle giftige Russische propaganda ten spijt.
Je weet maar nooit wat er morgen gebeurt
Heeft ze enig idee hoe deze oorlog gaat eindigen? ‘Nee’, zegt Matviyenko, ik heb niet het flauwste idee of dit nog maanden doorgaat, of jaren. Je leeft met beide mogelijkheden en vraagt je tegelijkertijd af: hoe kun je leven met beide mogelijkheden?’
Het vraagt ook ten aanzien van werk om een nieuw soort houding, legt ze uit. ‘Ik kan dit artikel, deze blog maar beter nu afmaken’, denkt ze vaak, ‘ook als ik doodmoe ben. Want je weet maar nooit wat er morgen gebeurt.’
En dan zijn er de onmogelijkheden van het schuilen. ‘De kelder is vreselijk, een graf. Maar ik zit boven in het hoogste gebouw van de stad – als er hier iets inslaat, is het hoe dan ook gedaan met me. En als alleen de ramen kapotgaan, ben ik veilig in mijn slaapkamer.’ Dit zijn het soort bizarre afwegingen, zegt ze, die dagelijkse realiteit zijn geworden.
Net als die oerdrift om bij het leger te gaan. ‘Het is waarschijnlijk een fantasie’, zegt ze, ‘want ik heb twee ouders om voor te zorgen en ik zal waarschijnlijk geen goede soldaat zijn. Maar het is wel de enige bevredigende fantasie die ik heb. Ik wil beschermen en vechten. En dat is bizar, want ook al is het een fantasie, ik had nooit gedacht ooit zo’n fantasie te hebben.’
Ondertussen probeert ze met haar dagboek* nog steeds grip te krijgen op een situatie die ze nooit zal begrijpen.
‘Most of this diary is not about my good understanding of the situation, but a documentation of my attempts to understand it, even if unsuccessful. This is important, because it shows how even I, who has a pretty good knowledge of Ukrainian history including immediate and broad political contexts preceding the war, an “expert” and a scholar of critical media analysis who has written and published a good deal about cyberwarfare, still am a disoriented subject of the war. [...] I’ve learned to postpone my urge for sense-making so I could dwell in these moments of no sense and ill logic a little longer, because they are the real. They are what the war is. They are what I cannot say on TV.’
Het is zoals ze ons meteen al zei: woorden zijn niet langer toereikend.*
‘My friend who taught me how to disassemble and assemble a Kalashnikov on February 17th and another friend who took his first shooting lesson along with me in the fields near my hometown – are both in the army now. I am still here though, waiting – like in Samuel Beckett’s play – for the imminent end of this war.’