Identiteit is een vat vol tegenstrijdigheden, laat ontwerper Bas Kosters zien
Modeontwerper en kunstenaar Bas Kosters maakt speels, uitbundig en kleurrijk werk. Maar achter de oogverblindende buitenkant zit de man Bas Kosters, die rouwt om zijn ouders, zich ontworstelt aan conventies, twijfelt en die als een ekster jaagt op het mooiste.
De aanleiding voor het gesprek met modeontwerper Bas Kosters (Zutphen, 1977) is zijn optreden in De Grote Kunstshow. Ik zag de voorstelling – gepresenteerd door Lucas De Man – in de Koninklijke Schouwburg van Den Haag, en kreeg in anderhalf uur een aardig inkijkje in het werk en de persoonlijkheid van deze vooraanstaande Nederlandse kunstenaar. Want zo mag je hem wel beschouwen. Mode is slechts een van de vele manieren waarop hij zich uitdrukt en gestalte geeft aan zijn visie op de mens.
Veelzijdig is hij, en exuberant. Zijn werk is zo uitbundig en kleurrijk dat het provocatief werkt; tegelijk zit er een sterk pleidooi in voor zachtheid. Ik moest regelmatig denken aan de beeldtaal van Cobra. Die lieten zich ook al graag inspireren door kindertekeningen.
Maar onschuldig is het niet. Kosters maakte een serie tekeningen over de duistere kanten van erotiek. En sinds de dood van zijn beide ouders, een paar jaar geleden, speelt verdriet een nadrukkelijke rol. Zoals in het wandkleed dat hij maakte met kleren van zijn vader. Love is all alone, staat er met grote letters te lezen. Een ander wandkleed maakte hij van oude verschoten vlaggen. Sacha Bronwasser laat in De Grote Kunstshow zien met hoeveel aandacht het patchwork gemaakt is, maar ook dat Kosters op subtiele wijze een land creëert voorbij de landsgrenzen.
In alles prikkelt Bas Kosters om na te denken over identiteit. Wat is dat eigenlijk? Een mens heeft vele, fluïde gedaanten. Wie ben je? Hoe druk je jezelf uit in de openbare ruimte, wat laat je zien, hoe laat je jezelf zien? En zo niet, wat hebben we dan te verbergen? Identity is the door you won’t open, heet het in De Grote Kunstshow. Het lijkt mij de sleutelzin. En Kosters nodigt je met een breed gebaar uit om dat juist wel te doen.
Ik bespreek drie gestalten van hem. Het kind, de goeroe en de verzamelaar. We zitten in een hoekje van de schouwburg. Door de grote glazen wand kijken we uit over de stad. Het is een soort etalage, een geëigende setting voor een gesprek over identiteit, over de grens tussen binnen- en buitenwereld. Maar voordat we plaatsnamen, liep ik eerst even een stukje met hem mee over de antiekmarkt op het Voorhout, vlak voor de deur.
Kun je iets vinden, Bas?
‘Nou, nee, eigenlijk is het niet zo succesvol vandaag. Veel spullen die ik al heb gezien. Ik heb ook al veel spullen. De schat van de dag is nog niet gevonden.’
Waar zoek je naar?
‘Naar inspiratie en naar schatten om te koesteren. Ik heb wel een lieve beer gezien, maar daar twijfel ik nog een beetje over. Een klein beertje, dat eruit ziet als een adolescente beer, een beer van vijf. Dat is schattig. Hij kost tien euro. Maar ik heb al een stuk of zes, zeven aandoenlijk beren van dit formaat op de eettafel zitten. Dus dat geeft aan: hmm, misschien niet.’
Ik proef te veel twijfel.
‘Wat ik wel graag had willen hebben is een aapje van Steiff, maar dat was erg beschadigd, en dan net voorbij charmant. Dan is de wil er wel, maar gaat het om een andere reden niet door. Ik zag net wel een prachtige robe van Fong Leng; ik denk dat die verkocht is aan een toerist.’
De verzamelaar Bas Kosters is dit.
‘Dat is een uitstekende omschrijving.’
[Hij buigt zich over een doos met ringen]
Wat zoek je?
‘Gewoon iets moois voor bij de ringen aan mijn handen.’
[Dat zijn er een stuk of vijftien, en evenveel heeft hij er in zijn oor]
Het is nooit genoeg?
‘Nee, het is nooit genoeg, nee. Ik ben een soort piraat.’
Je ziet het snel, maar je bent ook geduldig, dus?
‘Ja. Soms niet. Vandaag ga ik naar de markt en dan ben ik wel onrustig. Ik heb een soort koorts, rommelkoorts, goudkoorts. Objectenkoorts. Het is apart, ik ken ook mensen die het helemaal niet hebben. Geen aandrang om dingen te bezitten, of te vergaren.’
[In de Koninklijke Schouwburg]
Wat drijft een verzamelaar? Is dat aandacht, in wezen?
‘Ja, ook. Ik weet niet goed hoe het is ontstaan, maar ik was vroeger ook al een schatzoeker op de zolder van mijn opa en oma. Daar zat ik in metalen voorraaddozen te rommelen met allemaal glitterbroches. Bij mijn andere oma zat ik op zolder in dozen met half afgemaakte naaiprojecten te kijken en in de laatjes met fournituren. Dat boeit me nog steeds, ik kan nog steeds een mooi stuk papier vinden met een bepaald handschrift. Dat geeft een comfortabel gevoel, ik wil er meteen een tekening op maken, om het een stuk verder te brengen.’
‘Een van de stukken in De Grote Kunstshow is een mantel uit een collectie die heet My Paper Crown. Ik heb echt een fascinatie voor stoffen. En ik houd van oude vlaggen, omdat die vaak mooi verweerd zijn. Het is mooi als je ziet dat iets een geschiedenis heeft. Het heeft een leven gehad, het materiaal bezit een uniciteit die een andere vlag niet heeft. Daarom koop ik zelden stoffen uit de stoffenwinkel of de groothandel. Als iets verschoten is en zijn beste tijd heeft gehad, spreekt er karakter uit, dat geeft mij veel, ik kan mij er goed toe verhouden.’
‘De mantel die in De Grote Kunstshow door Sacha Bronwasser prachtig wordt beschreven, is gemaakt van patchwork. We hebben een hele collectie gemaakt van vlaggen. Eerst hebben we een seizoen lang met alle assistenten patchwork gemaakt. Blokjes en strepen en driehoeken gesneden en weer aan elkaar gestikt zodat we lappen stof hadden. Het volgende seizoen hebben we daar kledingstukken van gemaakt.’
‘We waren dus lang bezig met het proces van collectie maken, langer dan normaal, wel anderhalf jaar in plaats van een half jaar. Het ene moment ben je in de atmosfeer van de rococo, qua inspiratie, een ander moment ben je terloops met een vluchtelingenproject bezig. Ik moest zoeken wat mijn verhaallijn was. Er is niet één manier om dingen te maken. Soms heb je een idee dat je uitwerkt; soms werk je vanuit je intuïtie, waarna je het verhaal extraheert.’
Dan groeit het organisch.
‘Ja, en dat is ook fijn. Als maker kun je heel goed op je intuïtie vertrouwen. Toen ik dat patchwork aan het maken was en een aantal interesses had aangeraakt, vroeg ik me af: waar gaat dit nou over? Hahaha. De conclusie was: aandacht!’
‘Vroeger, toen ik net afstudeerde, stonden die verhaallijnen meer op zichzelf, de verhalen rondom collecties of projecten. Nu merk ik, als ik iets aanraak in een collectie, dan nestelt het zich in hoe ik me daarna beweeg. Ik heb een aantal jaren geleden een collectie gemaakt over hoop. Die is zo belangrijk geworden, dat ik nu merk dat alle acties die ik onderneem ook dat gedachtegoed bevatten. Dat is met aandacht ook het geval. Sinds ik daar mijn licht op heb laten schijnen voor mijzelf, sijpelt het door in al mijn acties en stappen die ik daarna heb gezet. Dat is boeiend om te merken, dat het onderwerp van die aandacht is aangewakkerd, en nu een onderdeel is geworden van wat ik breng aan de wereld.’
Overigens, die mantel is schitterend, gemaakt uit oude vlaggen die op een slinkse manier zijn bekomen.
‘Ik heb ze gewoon gekocht, hoor! Via Marktplaats. Iemand had ze uit de vuilcontainer bij Philips getrokken. It is meant to be, denk ik dan maar.’
Het is toch een soort van je ontfermen over spulletjes die weggegooid worden. Zit daar niet een metafoor in, als het zo’n element wordt van je levenshouding?
‘Ik heb net een boek gemaakt, dat komt over twee weken uit, met honderd portretten van Michael Jackson. Beter gezegd: ze zijn gebaseerd op zijn beeltenis. Ik had een stickerboekje gekregen van mijn broer, met een foto van Michael Jackson. Ik ben die foto gaan natekenen. Ik wilde een daad stellen door honderd portretten te tekenen.’
‘Ik heb vaak het idee – nou, het is niet helemaal waar maar soms wel – dat mijn werk zo extreem figuratief is, en kleurrijk en soms provocatief, et cetera, dat het voor mensen ingewikkeld is om de diepere laag te zien. Het reflecteert als het ware als de zon op een ruit. Met deze portretten raakte ik iets aan waardoor ik ook zelf nog meer overtuigd raakte van de reikwijdte van de intentie van wat ik doe, die de onderwerpen of de beeldtaal overstijgt. Dat vond ik zelf bijzonder om te zien.’
En wat is die diepere laag?
‘Mijn broer is schrijver. Ik ben met hem een dialoog aangegaan over dit project. Naar mijn idee gaat het boek niet over Michael Jackson, maar over de manier waarop we naar mensen kijken, hoe herkenbaarheid werkt, hoe beeldcultuur werkt.’
Hoe weet je wat er in iemand omgaat…
‘Je weet helemaal niks van hem. Dat is ook zo gek, want we kennen hem wel allemaal, of we denken hem te kennen. En dat hele spel rond bekendheid en identiteit en maakbaarheid vind ik interessant. Maar wat ik ontdekte in het boek, wat mijn broer zo mooi aanstipte, is dat ik met die portretten al mijn liefdevolle aandacht heb gegeven. Eigenlijk is het mooi dat ik de geportretteerde niet per se gecanceld heb.’
In de voorstelling komt de zin langs: 'Identity is the door that we won’t open'. Wat betekent dat?
‘Ik denk dat mensen bang zijn om naar zichzelf te kijken. Om kleur te bekennen en zichzelf te laten zien. Dat is iets waar ik met mijn werk wel tegen ageer. Het komt vaak terug. En zeker in die collecties waar protest of protestesthetiek een rol speelt. Die gaan vaak over het feit dat mensen geen standpunt innemen, ja.’
Jij vindt dat ze dat wel zouden moeten doen, bijvoorbeeld in de openbare ruimte zichtbaar willen zijn?
‘Nou, kijk, in mijn leven spelen verschillende dingen mee. Ik ben veel verschillende onderdelen, aspecten van een persoonlijkheid. Maar er is een misconceptie dat ik een paradijsvogel zou zijn. Terwijl: voor mij is wie ik ben heel normaal. En is degene die daarover oordeelt juist... nou, niet abnormaal, want zo wil ik het niet beoordelen, maar uitzonderlijk voor mij.’
De grijze muizen?
‘Dat vind ik ook een stomme term. Maar het is natuurlijk wel zo dat veel mensen geen kleur bekennen. Aan de andere kant: iedereen moet gewoon doen wat hij wil doen, en waar die zich fijn bij voelt. Maar ik word niet erg geprikkeld als ik om me heen kijk in Nederland, nee.’
Van de drie gestalten die ik je wil voorleggen loopt de eerste het meest in het oog, en dat raakt ook aan die diepere laag: het is altijd een kind.
‘Haha, oh ja, misschien is dat wel zo.’
Wat voor kind was jij in Zutphen?
‘Ik weet er niet zoveel meer van. Ik heb vrij harmonieuze gedachten aan onze familiesituatie. Maar dat zou ook een defense mechanism kunnen zijn. Mijn ouders hadden hun strubbelingen. In dialoog met mijn broer merk ik wel dat ik letterlijk soms een roze bril op heb. Misschien probeer ik in mijn werk een soort bescherming of veiligheid te bieden voor mensen die zich kwetsbaar voelen, of die gevoelig zijn.’
Voel je je een kind?
‘Nee. Maar ik voel me ook niet per se een volwassene. Ik voel me wie ik ben.’
Inmiddels 45 jaar. Ik bedoel met het kinderlijke: je alles kunnen verbeelden, je overgeven, ongeremd doen wat je wil, allemaal kwaliteiten die wij afleren als volwassene.
‘Ja, maar ik weet dus niet of ik dan een groot kind ben. Je kan alles omkeren. Je zou kunnen bedenken dat ongeremd zijn of je openstellen juist iets zou moeten zijn wat bij een bewust persoon past. En dus bij een volwassen fase van het leven. Omdat de kracht daarvan nog veel evidenter is. Misschien ben ik juist extreem volwassen, hahaha.’
Omdat je dat wat je ‘het kinderlijke’ kunt noemen ten volle inzet, en uitbuit?
‘Ik vind het ingewikkeld om ergens een stempel op te drukken. Omdat ik dat beperkend vind. Je kunt je afvragen: is het uitzonderlijk dat ik dat doe, of is het uitzonderlijk dat anderen dat niet doen?’
Wij worden gedisciplineerd. Ik lees in jouw werk dus verzet tegen dat proces.
‘Ja, maar misschien is het heel kinderlijk om je te laten disciplineren.’
De vrolijkheid van je werk zit 'm onder andere hierin, in het speelse.
‘Terwijl ik zelf niet per se erg speels ben. Misschien leef ik in mijn werk die speelse of zorgeloze ambitie uit. Ik ben erg serieus over wat ik doe. En beleef een onbevangenheid door het creëren. Zelf sta ik niet onbevangen in het leven.’
Andere gestalte: de goeroe. Voel jij je een goeroe?
‘Ja, nou… misschien wel. Ik moet eerlijk zeggen dat mijn zoektocht naar spiritualiteit in mijn leven vrij laat op gang is gekomen. Zelfs pas na het project Permanent state of confusion, waar ik mezelf gepresenteerd heb als mindfulnessgoeroe, is het meer tot wasdom gekomen. Ik voel me niet per se een goeroe, maar ik heb wel iets over te brengen. Ik kan mensen daarmee prikkelen, inspireren, troosten of helen. En dat is wel een bijzondere kracht van mijn werk.’
‘Ik realiseer me steeds meer dat de energie die wij als team geven aan projecten, bijdraagt aan een betere samenleving, en op een hoger niveau zelfs wel aan een tegenwicht tegen een soort vervuiling in het universum, om het maar zo te zeggen. Er is kwaad en er is goed. Wat ik doe, samen met de mensen om mij heen, kun je zien, dat denk ik wel, als iets wat goed is.’
Wat vind je er goed aan?
‘Het gaat zeker over die aandacht en de bewustwording dat je kan zorgen voor de wereld, voor een ander, voor jezelf ook. Dat is wel wat mensen zich zouden mogen realiseren.’
Je houdt een pleidooi voor zachtheid. Daarin ben je veranderd? Was je eerst meer roepende?
‘Het is nu meer een zachte revolutie.’
Een 'kleine ritselende revolutie', om met Lucebert te spreken.
‘Dat is mooi, die kende ik nog niet. Prachtig!’
Hoop, is dat ook wat jij uit wil dragen?
‘Het is ingewikkeld. Ik ben in 2015 en 2016 mijn ouders kwijtgeraakt, en dat komt sindsdien met grote regelmaat terug als leidmotief in mijn leven. Dat roept veel verschillende gevoelens op. Het is ook kwetsbaar. Maar het blijft me verbazen hoe sterk dat een life-changing moment is geweest. Het heeft tot positieve dingen geleid, het heeft me een laatste schop gegeven in de richting van duidelijk kiezen voor het pad dat ik moet bewandelen. Er zit ook iets negatiefs aan, het heeft veel verdriet gebracht. En dat doet het nog steeds. Ook omdat ik ervoor gekozen heb op dat moment om nuchter te zijn en mezelf niet meer te verdoven, krijgt dat verdriet dus een plaats in je leven.’
‘Ik heb geprobeerd in alle opeenvolgende kunstprojecten om een manier te vinden om daarmee om te gaan. Bijvoorbeeld in het kleed van mijn overleden vader, gemaakt van zijn kleding. Daarna heb ik wandkleden gemaakt met de titel Tranen zijn de glitters van het leven. Over het omarmen van verdriet als een onderdeel van iemands rol in jouw leven. En daarna heb ik een collectie gemaakt die heette Dear Sir/Madam: HOPE, waarbij ik heb onderzocht, middels het collectief werken aan een project over hoop, of het helpt als je die behoefte uitspreekt, handen en voeten geeft om je beter te gaan voelen.’
Is dat zo?
‘Het is wel gelukt, ja. Het is een goeie testcase geweest. Die collectie is uitgekomen in 2018, maar eigenlijk is die nog steeds actueel, omdat tijdens corona en nu ook weer met een oorlog waar we mee te maken hebben, hoop nog steeds een belangrijk onderwerp is, denk ik. En ik denk vaak: zodra ik iets aanraak en in de wereld zet, kan een ander er iets mee.’
En hoop is een soort daad. Je kunt een verschil maken tussen hoop en optimisme. Van die twee is hoop het waardevolst.
‘Het grappige is: toen ik in een groep vrienden mijn ambitie uitsprak om een project over hoop te laten gaan, vond iemand dat erg naïef. Daar was ik verbaasd over, en het heeft me gemotiveerd om het wel te doen. Die vond het passief. Dat is helemaal niet waar. Het heeft veel gebracht. De overtuiging dat je, als je aan jezelf werkt of ambities probeert vorm te geven, echt dingen kunt manifesteren.’
‘En ik heb bijvoorbeeld voor die hoopcollectie een wandkleed gemaakt waarbij je met meerdere mensen het woord ‘hoop’ daarop borduurt. Ik denk dat iemand daar in een kort moment kan leren: o ja, ik kan bijdragen, ook aan mijn eigen wellbeing. Voor het eerst gaf ik het idee vorm dat het handwerken bijna een spirituele daad kan zijn, of een vormende daad, om jezelf te helen. Dat was bijzonder.’
‘Nu zijn we bezig met een project over vreugde. Want ik voel me wel beter, maar ik ben niet altijd laaiend gelukkig, en dat is nog wel een punt wat ik wil onderzoeken.’
Je zei: ik ben gestopt met het verdoven van mezelf. Hoe verdoofde je jezelf?
‘Ik blowde, ik rookte, ik dronk. Deed eigenlijk van alles.’
Het is contra-intuïtief. Als er groot verdriet is heb je juist behoefte om te verdoven.
‘Dat stukje met verslaving is iets waarin ik meer mens ben dan slechts een maker, om het maar zo te zeggen. Mijn zijn en wat ik doe zijn verweven, maar het omgaan met verslaving, daar stappen in zetten over al die jaren, daarin ben ik meer Bas Kosters de mens. Alhoewel, wat ik daaruit geleerd heb, en zelfs dat ik besloten heb om sober door het leven te gaan, dat heeft veel bijgedragen aan mijn beroepspraktijk als maker. Het heeft een belangrijk effect gehad.’
Ben je beter geworden als maker?
‘Ja, dat vind ik wel. De intentie is altijd dezelfde geweest. Maar ik herken nu zelf beter, en ik kan beter verwoorden waar het allemaal om gaat. Daardoor heeft het meer sturing en waarde gekregen.’
Het wandkleed van je vader ontroerde me. Je hebt het gemaakt van zijn kleren. Net als met de vlaggen heb je die verknipt tot patchwork. Het is tegelijk ook een jas die je kunt aantrekken. Door letterlijk de kleren van je vader te dragen draag je misschien ook wel verdriet? Terwijl er in grote letters op staat: 'Love is all alone'. Verdriet is eenzaam?
‘Mijn vader overleed vrij plotseling. Daar zitten slechte en mooie kanten aan. Ik heb de kans gehad om hem nog wat beter te leren kennen in het laatste halfjaar van zijn leven. Toen was mijn moeder ook ziek. Zij woonde niet thuis. Ik heb de kans gekregen met mijn vader om nader tot elkaar te komen. En dat heeft me veel gegeven.’
‘En er staat niet alleen ‘Love is all alone’, er staat ook ‘Together all alone’. Dus het kleed viert overdracht, wat je van je familie meekrijgt, wat je van vader op zoon meekrijgt. Ik heb namelijk altijd het idee gehad dat ik erg op mijn moeder leek, en daar zitten ook weer positieve en negatieve kanten aan, maar eigenlijk heeft het overlijden van mijn vader me met de neus op de feiten gedrukt, dat ik ook erg op hem lijk, en dat is naast verdrietig ook bijzonder.’
‘En het overlijden sowieso, om het in perspectief te plaatsen... misschien was ik al alleen toen hij nog leefde. Dat is wrang, maar kan ook verhelderend zijn. Misschien maakt dat het minder verdrietig. Het kan een steuntje in de rug zijn als je je niet connected voelt om wat voor redenen dan ook. In de basis ben je alleen. En alle contacten die erbij komen, alle connectivity kan dan een plus zijn.’
‘Ik heb sowieso een aparte relatie met eenzaamheid, moet ik eerlijk zeggen. Er is een serie tekeningen die heet Looking for map of magic place, die heb ik gemaakt tijdens een residentie in Japan. Ik was daar tweeënhalve maand alleen. En ik voelde me ook echt alleen, maar dat is niet alleen maar negatief. Er zit ook magie in eenzaamheid. Die functioneert als een bepaalde tool. Daar zit iets in wat boeiend is.’
Kracht ook, denk ik. De drift om iets te maken?
‘Ik heb ontdekt dat ik zelfs door eenzaamheid aandacht te geven, eenzaamheid niet alleen maar vervelend is. Ze behelst ook schoonheid.’
Als de dood van je ouders zo’n schok was, raak je dan de ultieme onbevangenheid van kind mogen zijn kwijt? En als je daarna dus het kind laat spreken, is het des te sterker?
‘Ik heb dat niet zo duidelijk beleefd, dat ik iets kwijt ben geraakt, misschien heeft het zelfs wel iets gegeven wat ik ook waardevol vind. Ruimte voor mezelf. Mijn hele familie, mijn broers en mijn tante waren allemaal zeer geschokt door het plotselinge overlijden van mijn vader en het overlijden van mijn moeder daar vlak na (wat niet als een verrassing kwam), maar het geeft je ook een bepaalde autonomie. En verdriet. Ik zie het niet zwart-wit. Misschien ben je wel kind-af. Ik ben niet meer in staat om de ouderlijke liefde op die manier te ontvangen, en dat is wel spijtig ja.’
In alle drie de gestalten ontbreekt het vermogen om te relativeren. Misschien is dat wat jouw werk zo sterk maakt: dat je niet relativeert.
‘Als ik mijn karakter zou moeten omschrijven, is relativeringsvermogen niet een van de dingen die ik zou aanstippen, nee. Ik denk dat mijn werk relativeert in de context van de omgeving. Omdat het zo anders is en zo puur en eigen in wat het is, dat het relativerend wordt doordat het in contrast is met iemand of iets anders. Ik snap wel wat je bedoelt en ik presenteer zeker andere scenario’s, en dat zou je in die zin als relativerend kunnen beschouwen. Maar dat is mijn werkelijkheid en voor mij is dat minder relativerend.’
Het is opmerkelijk dat je het niet doet. Terwijl ik een liefhebber ben van het vermogen om te relativeren en in een maatschappij leef waar dat totaal ontbreekt.
‘Ja, dat is wel iets waar wij bij gebaat zouden zijn! Mijn werk is ook niet geheel onrelativerend, maar in mijn karakter ben ik vrij stellig. Ik ben niet altijd even flexibel en heb tijd nodig om aan andere visies en denkbeelden te werken. Dat kan ook op persoonlijk vlak zijn, in communicatie of contact met mensen. Ik probeer ook losser te worden in mijn geest. Ik heb ook niet alle antwoorden en ik weet het ook niet allemaal. Misschien is het goed om je daaraan over te geven, in plaats van te denken: nou, dit is het, hoor! Mijn wil is wet.’
Een van de meest hoopvolle uitspraken is: 'Chaos blijft. Maar de drang om er iets mee te doen ook'.
‘Dat komt uit de hoopscène. Ik kan me soms over mezelf verbazen. Ik ben misschien niet waar ik zou willen zijn, gezien de ambities die ik vroeger heb uitgesproken, maar ik ben ook op plekken gekomen, figuurlijk, die ik zelf niet had voorzien. In die zin ben ik content met hoe het gaat en waar het heen gaat. Ik heb veel zin om dat te continueren. De wereld is een chaos en we moeten blijven schakelen en manoeuvreren en flexibel blijven om daarmee om te gaan. Ik heb het gevoel dat ik daar steeds beter toe in staat ben.’
Je gebruikt graag het woord intuïtie.
‘Het gaat niet alleen over intuïtie. Het gaat ook over overgave, denk ik, ja.’
Ik zit de hele tijd naar je gezicht te kijken. Je hebt sieraden aan je oren, maar ook vier knopjes rond je mond. Dat doet iets wonderlijks met je gezicht: bijna – en zo heb ik het niet ervaren – alsof het een masker is. Dat heeft iets verwarrends.
‘Dat is een apart uitgangspunt, of idee, over uiterlijk en identiteit. Ik heb het idee dat ik mijn persoonlijkheid uitdruk. Je zou ook kunnen zeggen dat ik iets maskeer. Ik denk niet dat daar een waarheid in zit. Het is tegenstrijdig, maar als je er uitgesproken uitziet, dan plaats je jezelf in de kijker. Als je niet in de kijker wil staan zou je daar niet voor kiezen.’
‘Voor mij komt het puur uit een fascinatie voor versiering van de mens. Ik heb zelf niet de behoefte of het idee, en misschien is het een blinde vlek, dat ik daarmee iets verhul wat de wereld niet mag zien. Wat wel zo zou kunnen zijn, is dat het een soort overlevingsmechanisme is. Dat zou je je kunnen afvragen: ben ik zo onzeker dat ik niet zonder dit uiterlijk toe kan? Maar dat weet ik niet. Je hebt in het dierenrijk dat bepaalde dieren zo’n pracht en praal vertonen dat ze daarmee vijanden afschrikken. Het zou een tactiek kunnen zijn.’
In de tussentijd ben ik het ook gewoon mooi gaan vinden..!
‘Dat is ook goed. Ik vind het zelf ook mooi. Ik ben zelf nu minder met mode bezig en meer met de kunstkant van mijn werk, maar iedere dag beleef ik nog veel plezier aan me aankleden, en alles wat daarbij hoort. Bepalen hoe ik eruit wil zien, dat is een groot genot. Het is een soort spel, heeft een rijkheid die mij veel plezier geeft. Daarin vertel ik kleine en grote verhalen. Daar ontleen ik veel genot aan.’
Sacha Bronwasser beschreef de mantel gemaakt uit verschoten vlaggen als een schitterende vrijplaats, voorbij de grenzen, waar het goed toeven is!
‘Dat vond ik inspirerend. Echt verheffend.’