Eten is je laatste prioriteit als je verdwaalt in de natuur, zegt deze wildernisgids
Wildernisgids Alexander Nieuwenhuis schreef de roman Winterthur, over een man die zich terugtrekt in de bossen van Zwitserland. Hoe je dat doet weet de schrijver als geen ander, hij is namelijk ook wildernisgids. ‘Overleven is één: goed voorbereid zijn. En twee: goed voorbereid zijn voor als je niet goed voorbereid bent.’
We zijn gewaarschuwd. Al minstens vijftig jaar. De moderne manier van leven vraagt veel te veel van de draagkracht van de aarde. We worden bestookt met een constante stroom van informatie, of beter van onheilstijdingen, die er niet om liegen: als we niks veranderen komt er een onvoorstelbare hoop ellende op ons af. Ergens in de nabije toekomst. En toch gaan we gewoon door. Hoe komt dat? Is angst een slechte raadgever? En is er een andere verhouding met de natuur mogelijk? Hoe ziet dat eruit?
Het zijn dit soort vragen die aan de orde komen in Winterthur, debuutroman van Alexander Nieuwenhuis. Hij ging naar het Koninklijk Conservatorium in Antwerpen én hij is wildernisgids, lees ik op de flap van zijn intrigerende roman. Dat maakt al nieuwsgierig. Het verhaal gaat over een man die leeft in de bossen van Zwitserland. Hij heeft zich teruggetrokken uit de bewoonde wereld, omdat hij er tabak van heeft, van de manier waarop wij leven met zijn allen. Hij maakt zich los van de beschaving, omdat die zo veel schade aanricht. In zijn eentje in het bos probeert hij te overleven van wat de natuur hem biedt.
Winterthur bestaat uit drie lagen. Je zou kunnen zeggen dat er drie sporen zijn die je als lezer kunt volgen, en die lijnen worden in een eenvoudige constructie met elkaar in verband gebracht. Het verhaal van de eenzaat die probeert te overleven in de bossen rond Winterthur, het plaatsje ligt tussen Zürich en Konstanz, is één. De verteller zelf is als onderzoeker naar Winterthur gekomen om de geschiedenis van De Club van Rome te schrijven. Hun befaamde rapport Grenzen aan de groei, uit 1972, sloeg in als een bom. De eerste keiharde waarschuwing. Die in de wind geslagen is. Deze tweede laag geeft de roman een documentair om niet te zeggen journalistiek karakter, dat verrast. Nieuwenhuis heeft een aantal mannen van het eerste uur daadwerkelijk gesproken, zoals Dennis Meadows, schrijver van Grenzen aan de groei.
En dan is er nog een tweede Alexander. Alexander von Humboldt, een Pruisische natuurvorser en ontdekkingsreiziger. Humboldt deed onderzoek in Midden- en Zuid-Amerika en gaf een uitvoerige beschrijving van het fysische heelal. Via een kist met aantekeningen krijgen we een aardig beeld van deze grote wetenschapper, die leefde tussen 1769 en 1859. De tijd van de verlichting, juist. Het stelt de schrijver in staat om de waarde van rationaliteit en wetenschappelijkheid aan de orde te stellen. Ook die kennen hun grenzen. Nieuwenhuis zet daar de kracht van onze intuïtieve kennis tegenover. De beschrijvingen van Zuid-Amerika bevatten een aantal van de mooiste pagina’s van het boek.
Je bent vertrouwd met de kunst van het overleven?
‘Het fijne aan survival is dat het gewoon is wat het is. De weegbree groeit naast de brandnetel. Als je jezelf prikt met de brandnetel: wrijf er weegbree over. Met de kolen van een kampvuur kun je water filteren. Het is geen intellectuele arbeid, maar intuïtieve kennis. Je hoeft het niet te begrijpen. De mentaliteit is simpel: “Werkt het, dan is het goed. Als het niet werkt, moet je uitzoeken waarom.” That’s it.’
‘Ik sprak gister iemand die een soort dialoog had gehad met een eland. Het maakt niet uit wat dat betekent: het heeft plaatsgevonden. Voor haar had het enorme betekenis.’
Zou jij kunnen leven van wat de natuur biedt?
‘Niet permanent, maar ik heb wel langere tijd in het bos overleefd. Ik heb die ervaring van thuis zijn in de natuur. Het is niet iets wat ik mijn hele leven wil doen; er zitten mooie en minder mooie kanten aan. Een deel is verveling: er gebeurt niets. Maar die verveling geeft ook een kalmte die je niet vindt in de stad.’
‘Die simpelheid en rust drijven me. Buiten kost het tijd om je eten te maken, water te koken, hout te vinden en te splijten. Zo veel tijd dat je niets anders kunt doen. Dan ben je alleen nog maar daar.’
Ga je daarin ver?
‘Dat ik maandenlang buiten was ligt voor het grootste deel in mijn verleden. Ik ben op een gegeven moment in een arbeidzaam bestaan terechtgekomen, zoals alle volwassen mensen. Nu geef ik ieder weekend cursus, en ga ik het bos in om mensen te leren overleven.’
Het is een dierlijke manier van leven?
‘Niet alleen een dierlijke. Mensen hebben zelf een geschiedenis van buiten leven zonder het bestaan van steden, huizen, infrastructuur of elektriciteit.’
Maar we hebben het afgeleerd?
‘Dat hangt ervan af wie je als wij ziet. Vele volkeren leven op die manier, of ertussenin. Met de natuur leven is een onderdeel van de menselijke gradaties van beschaving. Moderne West-Europeanen doen het alleen nog maar als excursie. Of als we een tv-programma maken. We zijn het ontwend. Maar het zit er toch nog wel. Ik zie op mijn weekenden hoe snel mensen terugvallen op die geschiedenis. Ze raken in het bos hun stress kwijt. Ik heb eigenlijk nooit onaardige mensen, terwijl ik diezelfde mensen in de stad misschien wel vervelend zou vinden.’
‘Ik leer mensen bijvoorbeeld touw te maken van brandnetel. Dan moet je de brandnetel drogen, de vezels eruit halen en twijnen. Voordat je kan beginnen ben je een halfuur verder, en nog een halfuur tot je een touwtje ziet. Dan komt er een kalmte over de mensen heen. Ze komen terug in een oude versie van zichzelf – een soort lichamelijkheid – waarvan ze niet wisten dat ze die met zich meedroegen.’
Fragment uit Winterthur:
‘Sebastiao nam me onder zijn hoede en we brachten lange dagen door in het bos. Jarenlang heb ik geluisterd en gekeken. Ik leerde waar de vlinders slapen. Dat de sporen van een otter aangeven dat je het water kunt drinken, omdat het zuiver is. Dat de takken van een boom vaak weg groeien van de algemene windrichting waardoor je, als je verdwaalt, gemakkelijk de weg terug kunt vinden. Dat je een bananenboom kunt omhakken om er water uit te drinken. Welke mieren je kunt eten en welke je kunnen doden. Echte kennis. Op een dag gingen we naar een vallei hoog in de Andes. Toen er grote donderwolken in de lucht ontstonden maakten we in het dal hoge vuren in een grote cirkel. Op die manier deden we een hete luchtstroom ontstaan die de wolken wegdrukten naar de volgende vallei, waarna het opklaarde. Zoiets had ik nog nooit in mijn leven gezien. In het bos zei Sebastiao dat ik moest kijken naar hoe de planten bewogen. Ik begreep niet wat hij bedoelde. Ik had altijd gedacht dat planten niet bewogen. Hij liet me alleen en na een paar uur zag ik het. De planten staan niet stil. Ze bewegen zachtjes. Ze reageren niet alleen op de wind en de zon. Ze proberen dingen uit. Ze willen dingen. Ze beschermen zich tegen dingen. De dieren die ze eten schrikken ze af met bittere smaken, waar veel dieren niet van houden. Maar deze stoffen zijn goed tegen bepaalde ziektes, dus als dieren ziek zijn eten ze juist van planten die die bittere stoffen aanmaken. Door lange tijd in het bos te zijn zag ik hoe ongelofelijk verfijnd alles op elkaar is afgestemd. Ik leerde hoe ik dichter bij dieren kon komen zonder ze te laten schrikken en na verloop van tijd maakte ik kennis met ze. Soms kwamen ze heel dichtbij. Een apin die ik Anna noemde kwam op mijn been liggen terwijl ik tegen een boom zat. Ze liet zich aaien. Lag heel rustig en viel na verloop van tijd in slaap. Ze maakte kleine bewegingen met haar gezicht en haar armen toen ze begon te dromen. Terwijl ze droomde op mijn been was er niets in mij wat nog betwijfelde dat Anna bewustzijn had. Ik voelde hoe er iets in mij veranderde. Dat ik nu net zo tot het bos behoorde als de rest.’
Wat moet je kunnen om te overleven?
‘Overleven is één: goed voorbereid zijn. En twee: goed voorbereid zijn voor als je niet goed voorbereid bent.’
‘Stel, je rugtas valt in de rivier. Je bent ook de weg kwijt en de zon begint onder te gaan. Dan moet je niet de weg gaan zoeken, maar bij jezelf erkennen dat je verdwaald bent. Dat klinkt contra-intuïtief, maar je moet erkennen dat je hulpeloos bent en voor jezelf moet gaan zorgen. En dat betekent niet: eten gaan zoeken. Eten is je laatste prioriteit. Want als het regent heb je ongeveer drie uur voor je onderkoeld begint te raken. Dus je moet een shelter bouwen die je enigszins tegen de elementen beschermt. Dat kan zijn met spullen die je toevallig op je lichaam droeg. In de survival gaan we ervan uit dat je een aantal dingen op je lichaam draagt: een mes en een fire striker waar je vuur mee kan maken. Met vuur en een shelter kom je de nacht door.’
‘Vanaf daar kun je de weg gaan zoeken. Dat is het tweede. Als je in een bepaalde richting gaat lopen, zijn er geen markeringen om te zien of je rechtuit gaat. Alle mensen hebben twee verschillende lengtes aan benen dus iedereen gaat in een rondje lopen. Dan kom je na vier uur “rechtuit” lopen weer terug waar je was, en slaat de paniek toe. Maar op het moment dat je een plek hebt, kun je systematisch gaan werken. Je loopt een halfuur één windrichting op, en je breekt takjes af om je weg terug te vinden. Als je niks gevonden hebt ga je terug. Zo ga je de windrichtingen af. Als dat niks oplevert, ga je een uur doen. Dat is voorbereiding voor als je niet voorbereid bent.’
Dat is oeroude kennis.
‘Oeroud weet ik niet, maar zeer bruikbaar. We hanteren in de survival de wet van drie: drie minuten zonder zuurstof, drie uur zonder shelter, drie dagen zonder water, drie weken zonder voedsel… en de mooiste: drie maanden zonder gezelschap.’
Waarom vind je die zo mooi?
‘Overleven doe je niet alleen solo. Na drie maanden zonder iemand tegen te komen begin je tegen een voetbal te praten. Anders word je gek. Je hebt andere mensen nodig. Toen ik lange tijd in het bos was begon ik op een gegeven moment mensen te missen. Je verlangt ernaar ingebed te zijn in een omgeving. In de geschiedenis overleefden mensen ook als groepen. Nooit in hun eentje. De een ging oogsten, de ander ging jagen. Dat waren trouwens niet altijd de mannen. Al die vaardigheden zijn maatschappelijke vaardigheden.’
En toch schrijf je een roman over een eenzaat. Als je zo iemand tegenkomt moet je hem wantrouwen?
‘Die eenzaat van mij gaat naar de supermarkt om restafval weg te gooien. Hij praat met mensen langs de weg. Zelfs de complete eenzaat is nooit helemaal alleen.’
‘Wat ik wantrouw zijn mensen die ambitieuze televisie maken op basis van survival. Dat is toch vooral goede televisie, meer dan werkelijkheid. De beste show is Alone van History Channel. Daar worden mensen in een wild gebied met roofdieren gedropt. Degene die het het langste uithoudt, krijgt een half miljoen.’
Je hebt geen behoefte om daar kandidaat te zijn?
‘Ik ben niet goed genoeg. Ik heb een opleiding gevolgd in Eibergen, op de Voshaar. Pas toen mijn leraar daar vijfentwintig jaar bezig was, werd hij gevraagd om mee te doen. Als ik dat nu zou doen zou ik een kleine kans maken en ik wil het alleen doen als het realistisch is. Ik ken de details niet goed, maar mensen krijgen echt een psychologische tik waar ze jaren mee te kampen hebben. Het is erg zwaar. Toen Alone begon wisten de makers ook niet wat er zou gebeuren. Die hebben ook geleerd hoe je zoiets moet doen.’
Je hebt vroeger wel een tijd in het bos geleefd?
‘Af en aan. Ik ben in 2009 afgestudeerd aan het Herman Teirlinck Instituut in Antwerpen met een eindvoorstelling over een kerkje in de haven, zes meter onder de grond. Ze hadden de hele haven opgehoogd, maar dat kon niet met het kerkje. Ik interviewde daar mensen over vakmanschap. Aan het einde van die voorstelling – met Freek Vielen – keek ik naar de wereld en zag hoe het misging. Waarom zou ik kunst maken als we de wereld aan het verkloten zijn? Dus aan het einde van mijn stuk zei ik: “jongens, ik ben weg”. Ik was gemotiveerd vanuit het idee dat de wereld de verkeerde kant op ging. Ik kon niet meer meedoen. Toen heb ik ook mijn huis en rekeningen opgezegd, en ben naar Bulgarije gegaan met een bijna lege pinpas. Daar dacht ik de wildernis te vinden. Dat lukte gedeeltelijk. Na drie, vier weken in het bos raakte ik uitgemergeld, vies, verveeld. Ik ging mensen missen.’
Een eenzaam protest.
‘En een nutteloos protest. Het maakt de wereld niet uit wie er wel of niet in een bos gaat zitten. Ik kwam erachter dat dit niet werkte. Maar je moet gewoon dingen proberen; dit boek is ook zo’n poging, ja. Ik eet al tweeëntwintig jaar geen vlees, toch gaat de consumptie van vlees in Nederland over het algemeen omhoog.’
Heeft die ervaring in Bulgarije je iets opgeleverd?
‘Een soort vanzelfsprekende verbinding met buiten zijn. Het idee dat het buiten fijn is, ook als het regent, bewolkt is of zelfs heel koud. Ik ben dat later pas professioneel gaan doen.’
Voel je buiten meer verbinding?
‘Ik zou het beschrijven als meer feedback. Je krijgt meer informatie binnen. Informatie die ons lichaam al tienduizenden jaren binnenkrijgt. Hier binnen blijft de muur gewoon de muur. Misschien komt er in de loop van ons gesprek ander licht op, maar that’s it. In het bos is er resonantie: vogels, voeding, een variëteit aan insecten. Het is wetenschappelijk aangetoond dat je lichaam andere hormonen losmaakt als je lang in het bos bent.’
Het is dus een ervaring van rijkdom?
‘Ja, en ook van pure schoonheid. Je zit en kijkt. Het is wat het is, en toch heb je nog nooit zoiets moois gezien. Een boom die een boom is. Je gaat ertegenaan zitten en je voelt dat het goed is. Een pure eenvoud.’
‘Of het samenzijn met een dier op dezelfde plek. Jullie besluiten allebei te blijven. Je kent de motivatie van het dier niet, en misschien je eigen motivatie ook niet. Normaal rennen de dieren weg. Er volgt dan een kalmte. Je komt dicht bij een dier, en dat dier is er gewoon. Die ervaring is fenomenaal. Toch bevindt het dier zich in een andere wereld dan jij. Zoals jij en ik ook in andere werelden zijn. Er is iets gedeelds én iets merkwaardigs gescheidens aan. Dat je juist dan op hetzelfde moment in dezelfde ruimte bent is bijzonder.’
Fragment uit Winterthur:
‘Olifanten zijn net als wij gewoon om hun doden te begraven. Als er een olifant overlijdt proberen de anderen hem eerst nog met hun slagtanden rechtop te zetten, in een voor veel waarnemers hartverscheurend tafereel. Pas als blijkt dat het dier echt niet meer rechtop te zetten valt, blijven zij met de hele kudde rondom het lichaam staan waarbij volgens sommige onderzoekers hun rouwen bijna tastbaar is. Vervolgens bedekken ze het lijf van de overledene onder een hoopje aarde en gaan ze in de omgeving op zoek naar takken om over het lichaam te leggen, zelfs als er nog jagers in de buurt zijn die met een haal van de trekker nog een slachtoffer zouden kunnen eisen. Die drift om het lichaam van een overledene te bedekken gaat zelfs zo ver dat toen wetenschappers in Uganda de oren en de tanden van een net overleden olifant in een schuurtje hadden opgeslagen, in de hoop die later te verkopen, de rest van de kudde het schuurtje omver liep om ook de oren en de slagtanden van hun familielid met aarde en met takken te kunnen bedekken. Dit lezend werd ik door diepe emoties bevangen. Iets wat ik eigenlijk ontoelaatbaar vind.’
Dat vind ik een rare zin, de enige rare zin in je boek: 'Diepe emoties vind ik eigenlijk ontoelaatbaar.' Je begint nu te grijnzen…
‘Wij zijn opgegroeid in een tijd waarin gezegd werd dat dieren een soort dingen zijn, machines. Het lijkt wel alsof ze pijn kunnen lijden maar dat is een grapje, of ze doen alsof, en je mag er alles mee doen wat je wil. Dat was tot niet zo lang geleden het paradigma. Inmiddels begrijpen we meer over het rijke leven van dieren. Ze voelen pijn en zelfs diepe “menselijke” emoties als rouw. Het ritueel van de olifanten tekent de vergissing om te denken dat dieren machines waren die we gewoon mogen doden. Dat trekt mij enorm de diepte van mijn emoties in. Ik vind het grappig om dan te zeggen: we doen er een dekseltje op en gaan door naar het volgende onderwerp. Dat heeft iets komisch.’
Zelfspot?
‘Het is eigenlijk zelfspot, ja.’
Je schrijft met Winterthur ook een soort kleine geschiedenis van de Club van Rome. Wat bracht je daartoe?
‘Ik was al langer gefascineerd waarom we niet naar de Club van Rome hadden geluisterd, hebben we het dan niet gelezen? Een soort verbazing over wat we als wereld aan het doen zijn. Ik had een tijdje een residentie in Winterthur, en ik kwam erachter dat de Club van Rome precies daar haar hoofdkantoor heeft. In een klein provinciaals stadje in Zwitserland, waar zelfs de Zwitsers neerbuigend over doen. Ze leken een beetje afgeserveerd in de geschiedenis.’
Maar ze bestaan nog steeds?
‘Ja. Het is zo dat de schrijvers van het rapport Grenzen aan de groei niet oorspronkelijk lid waren van de Club. Zij zijn ook allemaal eruit gestapt. Dennis Meadows, de oorspronkelijke schrijver van het rapport, is er al in de jaren negentig uit gestapt. Hij zei: het is nu twintig jaar later, de Club van Rome beroept zich nog steeds op mijn rapport, als je in twintig jaar niks nieuws kan verzinnen moet je jezelf misschien opheffen. Maar de Club van Rome leeft voort, agendeert, doet onderzoek, maar ze staat los van de wetenschappelijke inspanning die in 1971 en 1972 is verricht.’
In ieder geval is dat rapport nog steeds razend urgent?
‘Zeker, als een puur wetenschappelijke inspanning. Op basis van historische data van 1900 tot 1970 – grosso modo – hebben ze de relaties tussen vijf verschillende factoren berekend. Landbouwgrond, financiën, grondstoffen, bevolkingsgroei en nog een... Op basis daarvan hebben ze twaalf toekomstprojecties gedaan. Random, want ze wisten dat de toekomst niet te voorspellen is. In het ene scenario gingen we onmiddellijk de bevolkingsgroei begrenzen en investeren in duurzame energie. In een ander lieten we dat onbegrensd, en gingen we zelfs meer intensieve energie gebruiken. Ze deden verder geen uitspraak over wat het beste scenario was. Vervolgens kwamen ze erachter dat, in al die twaalf scenario’s, de wereldwijde groei zou stagneren tussen 2020 en 2050. Wat je ook zou doen, krimp zou beginnen in die periode. Dus in 1972 zeiden ze: zullen we ons daarop voorbereiden? Dat werd in de media opgepikt als een apocalyps die de wereld bedreigt. Ze hadden namelijk een aantal grafiekjes in het rapport verwerkt om het concept van exponentiële groei duidelijk te maken. Dat was voor mensen niet altijd behapbaar.’
Het leek wel sciencefiction.
‘Ze zijn in de jaren negentig afgerekend op hoe de media over hen schreef, niet op de kwaliteit van hun werk. Die is dit jaar bekeken door onder anderen Gaya Herrington en econometristen. Dan blijkt dat twee scenario’s zeer dicht bij het historisch verloop zijn gekomen. Als je de voorspellende waarde als maatstaf neemt klopt het uitstekend, al was dat voor de schrijvers niet de belangrijkste kwaliteit.’
Ze waren briljant?
‘In zekere zin. Een van de briljantste mensen van de afgelopen eeuw heeft het model bedacht dat ligt aan de basis van het rapport: Jay Forrester. Sommigen noemen hem de uitvinder van de computer. Verder is het werk in het rapport consequent en wetenschappelijk zuiver. Maar juist die wetenschappelijke zuiverheid zorgt dat ze zwak zijn voor aanvallen. Het is bijzonder dat geen van de schrijvers echt bitter is. Wel bezorgd en overtuigd van hun gelijk. Maar niet bitter, wat ik misschien zelf wel zou zijn. Vanuit de aard van hun werk zoomen ze uit en zeggen: het is wat het is. Ze blijven hun werk voortzetten in de mate van het mogelijke, ze blijven aandacht vragen, en kijken daarna waar we uitkomen.’
Op pagina twaalf zeg je: 'Wie de toekomst voorspelt wordt niet gehoord als de voorspelling overeenkomt met de diepste angsten.' Raak je daar aan een diepere verklaring voor hoe we reageerden?
‘Zolang er groei is, kunnen we iedereen vooruitgang beloven. Grenzen aan de groei vraagt: “Hoe gaan we het aanpakken als we op een gegeven moment krimpen?” Bij krimp gaan er klappen vallen. In het extreme gaat dat over conflict, hongersnood, droogte. Er zijn nu al ongelofelijk veel mensen die buiten de boot en onze radar vallen door klimaatgerelateerde problemen. Dan gaat het over wie het wel gaat halen, en dat is angstaanjagend.’
Angst is geen goede katalysator van gedragsverandering?
‘Angst is verlammend óf verdovend. Óf je wordt geïmmobiliseerd óf je ziet het niet.’
Is dat te relateren aan je ervaring in het bos?
‘Op een primair niveau. Angst is zinvol op het moment dat er een beer op je afkomt en je moet wegrennen zonder na te denken. De problemen waar we nu tegenover staan zijn te veelomvattend. Dan heb je niks aan wildernis-angst. Er zou een angst moeten zijn die nog vijftig jaar in de toekomst duurzaam blijft. Nu dooft hij te snel weer uit. De overstromingen in Limburg waren vorig jaar. De branden in Californië al twee jaar geleden. Het blijft niet aan.’
Maar je keert je af als je op je diepste angst wordt aangesproken?
‘Ja, dat is de andere optie: het is zo confronterend dat je het gewoon niet ziet.’
‘En groei is de vijand?
Ik ben niet per se tegen groei, maar zonder krimpstrategie zullen we overvallen worden. We moeten wereldwijd afbouwen. Het probleem zit vooral in het huidige electoraal systeem. Als politici op krimp zouden aansturen worden ze vermoedelijk niet herkozen.’
De aarde zal het overleven. De dieren, de natuur en een boel mensen ook. Maar er zal een onvoorstelbare hoeveelheid leed komen. Die boodschap zal de massa’s niet aanspreken?
‘Kijk, het maakt niet zo veel uit of het ze wel of niet aanspreekt: het komt op een gegeven moment op ons bordje. Boven een bepaald aantal graden is het menselijk lichaam niet in staat op de planeet te overleven. Dat is al aan de hand, we zullen dat nog meer gaan zien.’
‘We zijn lang aan het lijntje gehouden. Op de conferentie van Parijs in 2015 was iedereen blij met een akkoord van 1,5 graad. De meeste wetenschappers dachten daar: “Met deze maatregelen – zelfs al worden ze helemaal uitgevoerd – gaan we die 1,5 graad niet halen.” Daar ligt een verschil tussen de wetenschap en het politieke spel. En we laten ons ook graag in de luren leggen. We denken graag dat het elektrisch vliegen en autorijden eraan gaat komen, en dat we dan wel door kunnen gaan op deze manier.’
Maar er moet dus krimp komen?
‘Er zál krimp komen. Wij stemmen graag op mensen die ons meer goeds beloven dus we lopen met open ogen de afgrond in. Al is het niet zo absoluut. Er komt geen apocalyps, maar wel een situatie waarin meer mensen moeite gaan hebben. Er zullen ook meer vluchtelingen zijn. Als ik kijk naar hoe wij vluchtelingen naar buiten duwen en ze het zo moeilijk mogelijk maken, heb ik geen goede hoop voor hoe we daarmee om zullen gaan.’
‘Je zult altijd gebieden hebben waar het zelfs beter toeven wordt. Noord-Canada bijvoorbeeld, waar veel rijke mensen nu land aan het kopen zijn. Daar gaan ze een mooiere tijd tegemoet, nog een paar decennia.’
Maar dan zit je daar, in je compound, met alleen maar ellende om je heen. Daar wordt een mens toch niet gelukkig van?
‘Je hoeft die ellende, zeker als je rijk bent, niet te zien. Er komen geen arme mensen op je hek kloppen om drinken te vragen. De ellende is er, maar je wil er liever niet naar kijken. En dat is voor velen van ons nu al het geval. We denken vaak in apocalyptische scenario’s maar als je kijkt hoe apocalyptisch het nu al is, merk je dat je het prima buiten de deur kan houden als je wil.’
En dan is er dus nog een derde spoor in je roman, het spoor van Alexander von Humboldt. Wat een man!
‘Hij is een van de grootste wetenschappers in de Europese geschiedenis, een absoluut genie. Hij heeft een ongelofelijke bijdrage geleverd aan onze kennis over de wereld. Ik ben hem achternagereisd en heb de Chimborazo beklommen: de vulkaan in Ecuador. Al hebben we de berg allebei niet helemaal kunnen bestijgen.’
‘Ik ben begonnen te schrijven als Humboldtfan, geïnspireerd door een prachtige biografie van Andrea Wulf. Tijdens mijn schrijven ging ik mij steeds meer richten op zijn onderbelichte kanten. Hij heeft veel kennis “gevonden” van inheemse groepen in Latijns-Amerika zonder die te noemen. Daar kom je tegenwoordig gelukkig niet meer mee weg, maar dat was toen gebruikelijker. Er heerste het oude beschavingsideaal waar inheemse mensen lager op de ladder stonden maar “op een gegeven moment ook omhoog zouden klimmen”. Dan zouden ze ook marmeren standbeelden maken en schilderen met perspectief. Dat idee was nog courant tot in mijn scholing in de jaren tachtig en negentig. Humboldt was een aanjager van die ideeën maar ook iemand die tegen slavernij was. Hoewel, op het moment dat hij een gevluchte slaaf voor zich krijgt, kiest hij ervoor hem niet te helpen en zich om te draaien. Die donkere kantjes mogen naast zijn genie bestaan.’
Hij rooft heilige geraamtes. Dat is een symbool voor hoe de westerse cultuur is omgegaan met andere culturen.
‘Zijn gidsen zeggen nog dat hij het niet moet doen, vanwege de ernstige spirituele gevolgen. Hij doet het dan toch. Als ze de grot uit komen zijn er overal vuurvliegjes. In Latijns-Amerikaanse culturen zijn vuurvliegjes de zielen van de voorvaderen. Ze golven langs hem als getuigen. Dat kan Humboldt niet zien. Hij wil alleen zijn wetenschappelijke taak volbrengen door die lijken te roven.’
‘Het is een symbool voor onze tijd waarin we praten over waar de dingen in ons volkenkundig museum vandaan komen, en of de mensen dat niet terug willen.’
Fragment uit Winterthur:
‘Te denken dat alleen het denken is wat een mens een mens maakt is een onvolwassenheid. Te denken dat de wereld bij de mensen stopt is een onvolwassenheid. Het is een goed begin misschien, om naar de mensenwereld te kijken. Maar wie daar ophoudt, wie een leven lang alleen maar in dat domein blijft leven, kijken en ademen. Die mist eigenlijk het grootste gedeelte. Die mist het domein van de andere wezens. De dieren, de planten, de schimmels, de mossen, de rotsen, de vuurvliegjes, de rivieren en het vuur. De wilde wereld. Het is niet makkelijk om er echt iets van te begrijpen. Je moet er jaren voor naar de natuur kijken. De dieren leren kennen. Echt leren kennen. Weten dat je een aap die je op een afstand ziet al een keer gezien hebt. Weten wat zijn gewoontes zijn, waar hij van houdt, waar hij niet tegen kan. Na een tijdje leer je hoe je hem kan roepen, zodat hij naar je toe komt. Tot heel vlakbij. Daar gaat ongelofelijk veel tijd overheen. Het is een heel andere wereld waar je dan in belandt. Een heel andere. Veel tragere tijd.’
Hij staat ook voor de verlichting en de hoogmoed om te denken dat wij met ons verstand het raadsel van het bestaan zullen kunnen doorgronden. Voer je Humboldt op om een gesprek te voeren over de waarde van wetenschap en rationaliteit?
‘Ja, maar begrijp me niet verkeerd, want de wetenschap brengt ons veel. We moeten alleen de beperking ervan inzien. Vanuit wetenschappelijke motivatie hebben we lang gezegd dat dieren geen pijn voelen. Maar dat kwam omdat de focus van ons onderzoek daar niet lag. Je moet je afvragen op welk domein we iets hebben aan de wetenschappelijke methode, en binnen welke domeinen je er niet ver mee komt.’
‘Een van die domeinen is wild medicine: de manier waarop dieren zichzelf verplegen. Dat kan je moeilijk in de wetenschappelijke context meten omdat dieren zich anders gaan gedragen in een laboratorium. Dat is gewoon niet van toepassing, maar veel van onze medicinale kennis komt daarvandaan. De aspirine komt van de wilg. In wilgenbast zit een stofje dat hetzelfde effect heeft als een aspirine. Volgens mij hebben we dat ontdekt – en ik heb geen wetenschappelijk bewijs hiervoor – door naar dieren te kijken. Dieren eten nooit wilg, behalve als ze ziek zijn volgens mijn leraar in Eibergen. Hij wist dat als zijn paarden wilg begonnen te eten hij de dierenarts moest laten komen.’
‘Hetzelfde geldt voor norit, wat je kan nemen bij diarree. Dat is in feite houtskool; zieke dieren beginnen van kampvuren te eten. Als je lang in het bos bent dan ga je dat soort dingen vanzelf zien. Er is geen Netflix dus moet je je tot je natuurlijke omgeving verhouden.’
Je leraar wist dat omdat hij goed naar de natuur had gekeken?
‘De link tussen wilg en paracetamol is in de wildernis algemeen bekend. Zodra hij dat wist zag hij het ook bij zijn eigen paarden.’
‘In inheemse culturen geven ze de dieren vaak meer credit. Als een medicijn van de beren komt zeggen ze dat. De westerse farmaceutische industrie heeft kennis gepatenteerd, medicijnen gemaakt en verkocht aan ons. Het is nu fijn dat we geen planten hoeven te bewerken en gewoon naar de apotheek kunnen. Maar ze geven geen credit aan die beer.’
De wetenschap heeft zijn blinde vlekken. Je bent jaren geleden begonnen met een intuïtieve encyclopedie als een vorm van kennis die ook waardevol is.
‘Ik heb het een encyclopedie genoemd om twee contrasterende woorden naast elkaar te zetten. We weten van een encyclopedie allemaal wat het is, maar van intuïtie weten we dat eigenlijk niet zo goed. Intuïtie gaat over iets honderd procent zeker weten, zonder precies te weten waarom. Ik kan me voorstellen dat dat met die medicijnen ook zo is geweest. Je ziet de beer iets nemen en daarna een beetje opknappen. Dan ga je er zelf mee aan de haal, en je voelt dat het in je lichaam een werking heeft. Hoe dat precies zit maakt niet echt meer uit.’
Het is een spannende discussie in een tijd waarin wetenschap in diskrediet wordt gebracht.
‘We moeten meer begrip hebben voor het falende karakter en de beperktheid van de wetenschap. Als je dat op een bepaalde manier zou kunnen duidelijk maken – ook naar wetenschappers – zou dat begrip moeten oproepen. Als we weten hoe flinterdun ons bewijs voor het beeld van geologische tijdvakken überhaupt is, is het onvoorstelbaar dat we daarop een wetenschap hebben opgericht die min of meer serieus wordt genomen.’
‘Wetenschappers zijn ook maar mensen. Als iedereen intellectueel eerlijk zou zijn, dan zou dat meer begrip moeten oproepen. Soms proberen de wetenschappers iets, en soms lukt dat. Soms ook niet… en dat is oké.’