Waarom ik mijn kind wil beschermen tegen onze schoonheidsidealen (en daarin zal falen)

Bregje Hofstede
Correspondent Nieuwe goden
Uit Nurture Studies van Diana Scherer.

Ik zou willen dat ik geen moer zou geven om meningen over mijn uiterlijk. Toch verf ik mijn wimpers, doe sit-ups op het tapijt en kies mijn kleding zorgvuldig; ik draag net als zo veel andere vrouwen de bodysuit van de ideale vrouw. Het knelt, maar wie wil er niet mooi zijn?

Toen ik vierentwintig was ging ik voor het eerst in mijn leven naar een literaire borrel. Ik had een kort verhaal gepubliceerd en nu hoorde ik er dan eindelijk bij, in deze wereld van spannende geesten. Van tevoren kleedde ik me zorgvuldig aan. Een suède kokerrok, gehakte laarsjes, verf op mijn wimpers. Dat doe ik altijd als ik me onzeker voel; voldoen aan de norm is veilig. Of lijkt veilig.

Nerveus zat ik in de trein naar Amsterdam. Ik kende niemand op deze borrel, en bij binnenkomst voegde ik me schuchter bij een stel oudere mannen die zo te zien een geanimeerd gesprek voerden. Ze staakten dat om me van top tot teen op te nemen. Een van de mannen zei tegen de anderen, zonder mij ook maar te hebben begroet: ‘Nou! Zó maken ze ze niet meer.’ Ze hadden ook gewoon kunnen zeggen: ‘Het kan ons niet schelen wat je schrijft en lezen zullen we je ook niet, maar we kijken wel graag naar je kont.’

Ik schaamde me, want in die tijd dacht ik nog dat ik het zelf uitlokte wanneer ik als decoratief object werd behandeld. Ik had mezelf toch op een presenteerblaadje gezet, met al het feminiene garnituur tot mijn beschikking? Die ambivalentie heb ik nog steeds, en nog altijd, als ik iets publieks moet doen (voorlezen, optreden), zorg ik éérst dat ik er goed uitzie. En anders zorgt iemand anders daar wel voor.

Elk tv-optreden wordt voorafgegaan door maquillage, waarbij je als vrouw drie kwartier in de nepwimpers en verf wordt gezet (en als man in vijf minuten klaar bent). Ik ben de visagisten dankbaar, want hun werk koopt een bepaalde kwetsbaarheid af, zo van: op mijn uiterlijk kunnen ze me dan in elk geval al niet meer pakken.

Tegelijk heb ik vervolgens zin om die nepwimpers live van mijn ogen te trekken, omdat ze verstaanbaarder spreken dan ik en omdat ik haat wat ze zeggen: dat het juiste uiterlijk een voorwaarde is om überhaupt te mogen spreken. Een voorwaarde, en tegelijk een mute-knop die wat je vervolgens zegt onverstaanbaar maakt.

Een paar jaar terug was ik op tv om iets te zeggen over objectivering. Ik had daar een essaybundel over geschreven en nu werd ik geïnterviewd. Nog voor de uitzending voorbij was begonnen de berichtjes binnen te komen. Onbekende mannen wilden vrienden met me zijn. Een van hen wilde me portretteren. Een ander schreef: ‘Ik lees eigenlijk nooit vrouwen, maar.’ Een derde typte: ‘Ik zag je in de sportschool, het geluid stond uit dus geen idee wat je zei, maar lekker ben je wel.’

Uit Nurture Studies van Diana Scherer.

Maak je hangende borsten maar nat

Ik las laatst in een psychologiemagazine dat mensen minder empathie voelen met een vrouw in een kort rokje Die eerste vrouw wordt meer als object gezien, en minder als mens, en dus voel je minder met haar mee als ze bijvoorbeeld bij trefbal steeds expres als eerste wordt afgegooid.

Literatuur gáát om meevoelen: om meedenken met iemand die zich in woorden heeft gekleed. Literatuur gaat óók, in de praktijk waar we liever niet over praten, om een leuk gezicht hebben voor op de foto, over lezers en kijkers en luisteraars trekken, over publiek vinden en doen wat dat publiek wil. Ik vind die twee kanten van literatuur moeilijk verenigbaar. Lekker ben je wel, betekent: wat je ook zegt, ik hoor je niet. Ik zie je om je niet te hoeven zien.

Schoonheid maakt je zichtbaar en onzichtbaar tegelijk. Schoonheid kannibaliseert. Je kunt je hele leven ernaar inrichten (en ik heb meer dan genoeg vriendinnen die dat doen): zes keer per week om zes uur opstaan voor de sportschool, geen koolhydraten eten, kapitalen uitgeven aan de kapper en de schoonheidsspecialiste, spierverlammers in je gezicht laten spuiten en hormooncrème op je wimpers smeren en desnoods onder het mes gaan voor zogenoemde correcties.

Als je hebt geleerd dat je vooral bestaat in de blik van anderen, is de paniek die je voelt bij het dreigende verlies van schoonheid niet overdreven

Je kunt doen wat je wilt (of eigenlijk niet wilt) en toch ontglipt het je. Mijn beste vriendin huilde op haar verjaardag omdat ze nu oud werd. Achttien werd ze. Ik ken haar al het grootste deel van haar leven en al die tijd vindt ze al dat ze te dik is. Walgelijk dik. Alleen als ze het BMI (en de lichaamsbeharing) van een minderjarige heeft, vindt ze zichzelf acceptabel.

Een andere vriendin, ook bloedmooi, benadrukt bij elke gelegenheid in een grapje of een bijzin wat er met haar mis is. Dat haar aderen door haar huid schemeren. Dat ze niets mag eten. Dat haar borsten op haar buik hangen (niets van waar). Ze werd laatst veertig. Ik kon er niet bij zijn, maar mijn vriend was er wel. Bij thuiskomst vertelde hij verontwaardigd dat álle speeches op het feestje gingen over het verlies van schoonheid, in de trant van: nu begint het verval. Maak je hangende borsten maar nat.

Uit Nurture Studies van Diana Scherer.

Hij schamperde erover, hij vond het aanstellerij om je in de bloei van je leven al druk te gaan maken over ouderdom. Maar als je hebt geleerd dat je vooral bestaat in de blik van anderen, als je existentie onder druk van buitenaf is samengeperst tot deze ene dimensie, als je leven binnen de nauwe grenzen van maat vier- of zesendertig moet passen, dan is de paniek die je voelt bij het dreigende verlies van schoonheid niet overdreven.

Een rimpelige hals ís een existentieel drama als je existentie niet als groter wordt gezien dan je buitenste schil. Niet groter dan: ik heb geen idee wat je zei, maar lekker ben je wel. Als je leeft in de blik van anderen, en anderen zien je niet meer, ben je zo goed als dood. Luisteren deden ze toch al niet.

Ik stop uit schaamte

Om de zoveel tijd knip ik mijn haar kort en draag ik alleen nog gympies. En het opmerkelijke is: wie niet meedoet, zelfs in dit minimale opzicht, wordt gecorrigeerd. Je wilt niet weten hoeveel totaal onbekende mannen er al op me zijn afgestapt om te vragen ‘waarom ik mijn krullen heb afgeknipt’.

De hoeveelheid ongevraagde feedback groeit als ik ook nog een mening heb. Van tijd tot tijd word ik online, op blogs zoals GeenStijl, manwijf met een snor en legerkisten aan haar plompe poten, – steevast door mannen die het oneens zijn met iets wat ik heb gezegd.

Het stelt niet veel voor, zou je zeggen, zou ik ook zeggen, wíl ik ook. Maar tienduizend van dit soort kleine duwtjes samen zijn een vuist die je echt wel voelt, en ze laten op den duur een beurse plek achter die je vermijdt aan te raken. Wat ze gevoelig maken is: assertiviteit, autonomie, en het idee dat je mee mag praten voor je alle esthetische voorwaarden vervuld hebt. Dit soort vijandigheid is denk ik wat ik af probeer te kopen door me op te dirken.

Vermoedelijk zeg ik, met mijn make-up en mijn strakke rok, vriendelijk glimlachend, ongeveer dit: ik neem misschien ruimte in, ik geef misschien mijn mening, maar wees niet bang, ik speel volgens de regels, ik ben nog steeds vooral om naar te kijken. De zelfbelemmering die (vooral) vrouwen toepassen – schoeisel waarop je niet kunt lopen, kleding waarin je niet kunt bewegen, een dieet waarop je niet echt kunt functioneren, een schoonheidsregime dat uren uit je dag vreet – is een afkoopsom, een poging tot geruststelling.

Telkens als ik probeer iets te schrijven over schoonheid, of te protesteren tegen de dwang om aan idiote normen te voldoen, stop ik uit schaamte. Wat heb ik te zeggen zolang ik nog buikspieroefeningen doe op het tapijt? Zolang ik somber voor de spiegel sta, dure onzincrèmepjes koop, kortom: zelf meedoe aan de norm die ik hekel?

Tegelijk zou je kunnen zeggen dat zich juist vanuit hier – vanaf deze plek op het tapijt, voor deze spiegel – laat beschrijven hoe het is om de bodysuit van de ideale vrouw om je huid te voelen. Hij wringt en knelt. Steeds als je hem ’s ochtends aan probeert te trekken komt je huid tussen de tandjes van de rits. Je kunt nooit diep inademen omdat de taille te strak zit. Je hebt duizelingen en altijd koude handen en voeten omdat je, zolang je hem draagt, net iets te weinig eet om jezelf warm te houden.

Uit Nurture Studies van Diana Scherer.

Eerst de bevalling, dan pas de bevalligheid?

Ik dacht dat mijn zwangerschap het moment zou zijn waarop ik uit de bodysuit brak. Mijn lichaam groeide onbeheersbaar. Even voelde het als een ontsnapping dat mijn lijf nu zo duidelijk andere prioriteiten had: eerst eens de bevalling, dan pas de bevalligheid.

Vermoedelijk zeg ik, met mijn make-up en mijn strakke rok: wees niet bang, ik speel volgens de regels, ik ben nog steeds vooral om naar te kijken

Vanaf het moment dat ik googelde op ‘zwangerschap eerste symptomen’ schotelde het algoritme me bounce-back items voor. Celebs die een kind hebben gekregen worden getoond met een heel dikke buik en daarna met een platte. Kijk, zó snel al, na drie weken alweer strak! Een soort wereldkampioenschap sprinten waarbij in zo kort mogelijke tijd de afstand moet worden afgelegd tussen maximale en minimale buikomtrek.

De eerste weken na mijn bevalling keek ik bij het langslopen altijd even in de spiegel naar mijn buik. Ik draaide me zonder stil te staan een kwartslag om het silhouet te zien. Hij stond nog bol, hij was nog niet opnieuw van mij. Ook toen er eigenlijk niets meer aan mijn buik te zien was, voelde ik dat dit nu ook háár lichaam was. Mijn heupen bleven pijnlijk en ik voelde de brede kier in mijn centrum, daar waar mijn buikspieren uit elkaar waren geweken om plaats te bieden aan het groeiende kind dat zich een weg door me had gebaand, als een boomwortel die al groeiend scheuren in het asfalt maakt.

Uit Nurture Studies van Diana Scherer.

Als ze huilde, schoot er onmiddellijk melk uit mijn borsten. Mijn lichaam gehoorzaamde voor even een ander dictaat. Intussen bleven YouTube en Instagram me video’s en foto’s voorschotelen van het type: Model behavior! Mother returns to the catwalk just NINE days after giving birth! Spot the difference. Super mom.

Ik las dat Doutzen Kroes, die drie weken na haar bevalling alweer een lingerieshow liep, haar agente liet melden dat ze het ‘bijna erg vindt dat ze zo snel weer in shape Snap ik wel. Doutzen is zo iemand door wie heel de sportklas honderd extra sit-ups moet doen, niet omdat ze te laat is maar omdat ze te vroeg is, en ja, daarvoor excuseert ze zich een beetje. Maar ja, goede genen, wat doe je eraan.

Ik bekeek al die dingen, met enige verwarring na het overweldigende dat ik had meegemaakt, dat vreemde splijten en splitsen van het leven, dat gevoel van iets peilloos dat ik heel even achter alle dagelijkse dingen vermoedde – en dan weer dít. Echt, is dit belangrijk? Maken we ons hier nog altijd druk om? En met tegenzin, met nauwelijks verholen ongeloof, liet ik me overtuigen. Ik modelleerde me naar de modellen, voegde me naar mijn oude kaders. Deed buikspieroefeningen op het tapijt terwijl mijn dochtertje naast me lag te kraaien.

Sit-up-schaamte

Dit is wat we bijna allemaal doen. Je bekken sluiten, je buikspieren weer aan elkaar trainen, je bekkenbodem opnieuw strak maken. Jezelf inbinden. Teruggefloten worden tot de omtrek van je lijf, waaruit je pas weer een beetje zult ontsnappen als die omtrek los en rimpelig wordt.

Het fysieke geheugenverlies dat we onszelf na een bevalling afdwingen staat voor een ander, groter geheugenverlies. Toen ik beviel dacht ik dat ik me de kracht zou herinneren die op dat moment door mijn lichaam trok. Ik dacht dat ik voor altijd anders naar dat lichaam zou kijken, zoals je anders kijkt naar een musicus die je al jaren kent, maar die je nu voor het eerst hebt zien spelen.

Maar de ervaring is alweer bedolven geraakt. Hoe meer buikspieroefeningen ik doe in het bijzijn van mijn kindje, hoe meer ik me schaam. Sorry voor de sit-ups, denk ik dan. Sorry dat jij hierdoor later ook denkt dat je sit-ups moet doen en ik deze stomme sit-ups met een vertraging van pakweg twaalf jaar aan je doorgeef. Ik vind het bijna erg dat ik weer in shape ben, kleintje.

De meeste mensen die ik tegenkom op straat of in de supermarkt denken dat het kortharige kindje in mijn draagzak, gekleed in de kleertjes van grotere neefjes, een jongen is. ‘Wat is hij vrolijk’, zeggen ze, of: ‘Wat een flinke jongen al.’ Zodra ze snappen dat het om een meisje gaat, maken ze een ander compliment, altijd hetzelfde. Wat een popje. Comme elle est belle. Wat is ze mooi.

Ik denk dat het een mooi meisje wordt en ik wil haar beschermen tegen die schoonheid. Ik wil dat haar lichaam zo lang mogelijk van háár is

Ze is ook prachtig. Ze heeft bovenbenen met drie plooitjes, glanzend haar, kuiltjes in plaats van knokkels. Ze is mooi zoals een regenboog dat is, of zoals perfect opgeschuimde melk. En ik hoop dat het nog jaren duurt voor ze mooi moet zijn op andere manieren. Telkens wanneer ze er meisjesachtig uit gaat zien, knip ik haar haar weer kort – zoals ik het zelf tot mijn veertiende droeg. Misschien hoop ik wel dat ze op die manier nog eens iets anders te horen krijgt dan hoe mooi ze is. Dat ze niet gaat denken dat dat het belangrijkste is. Dat het, in elk geval nog eventjes, niet al het andere overstemt.

Op haar eerste verjaardag krijgt ze van verschillende buren babykleertjes. Alle kleertjes zijn roze. Een van de buurvrouwen gaat voor haar staan met haar handen op haar knieën en roept haar toe: ‘Alors, t’as fait tes seins? T’as fait tes seins? T’as déjà fait tes seins?’ Heb je al borsten? Mijn kindje kijkt haar sceptisch aan en gaat door met het verscheuren van het pakpapier.

Er komt een moment waarop ze dit verstaat. Ik denk dat het een mooi meisje wordt en ik wil haar beschermen tegen die schoonheid. Ik wil dat haar lichaam zo lang mogelijk van háár is. Ik wil dat ze leert wat het allemaal kán, tot welke fabelachtige ervaringen het toegang geeft, voor ze leert hoe het oogt.

Ik weet dat ik hierin keihard ga falen. Ze zal willen voldoen aan de norm, zoals iedereen. Omdat dat veilig lijkt. Ze zal de grotere onveiligheid die die norm bevat, zoals iedereen, pas later leren kennen. Stoer meisje, zeg ik tegen haar. Slim meisje. Sterk meisje. Koppig corrigeer ik mezelf bij mooi.

Uit Nurture Studies van Diana Scherer.

Dit is een hoofdstuk uit de bundel De buitenkant. Vrouwen over de rol van het uiterlijk, samengesteld door Milou van Rossum en

Meer lezen?