Het neoliberalisme is in wezen antidemocratisch, zeggen deze socioloog en historicus
De recente Nederlandse politieke geschiedenis heeft alles met neoliberalisme te maken, maar snappen we wel wat dat precies is? Socioloog Merijn Oudenampsen en historicus Bram Mellink schreven een grondige studie over de ontwikkeling ervan, de hardnekkige misverstanden erover, en de afbraak van de verzorgingsstaat.
De afbraak van de welvaartsstaat in de jaren negentig kwam voor mij als een schok. Geboren in de jaren vijftig, opgegroeid in de jaren zestig tijdens de bloei van de sociaaldemocratie, wist ik niet beter dan dat bepaalde sociale verworvenheden vanzelfsprekend waren. Maar vanaf 1990 werden die bij het grofvuil gezet. Toen ik het boek Neoliberalisme. Een Nederlandse geschiedenis las, begreep ik pas hoe dit kon gebeuren.
Het boek staat vol passages die je beeld van de tweede helft van de twintigste eeuw bijstellen. Zo las ik over de Mont Pèlerin Society, een jaarlijks terugkerende conferentie opgericht door Friedrich Hayek. Zijn uitdrukkelijke doel was om de neoliberale visie op de economie te ontwikkelen en verspreiden.
Uit deze denktank van ondernemers, wetenschappers, journalisten en ambtenaren kwam de overtuiging dat ze het beste politieke invloed buiten de politiek konden uitoefenen. Met andere woorden: de economie is te belangrijk om aan het parlement over te laten. In de kern zit er dus een sterk antidemocratische tendens in het neoliberale wereldbeeld.
Ook las ik over de verzorgingsstaat zoals die was ingesteld door rechtse partijen, met een neoliberale signatuur. Nooit bedoeld om langdurig sociale vangnetten te bieden, maar als noodgreep waar ze ook zo snel mogelijk weer vanaf wilden. Vanaf 1990 zagen deze partijen hun kans schoon.
En zo is er meer. Ik sprak met Merijn Oudenampsen en Bram Mellink in het Amsterdamse Oosterpark. Ze leggen nog eens uit wat neoliberalisme eigenlijk is. Daarvoor moeten we terug naar het interbellum, de opkomst van het socialisme. En we gaan terug naar Keynes, die schreef: ‘Praktisch ingestelde mensen die zich vrij wanen van intellectuele invloeden, zijn meestal de slaaf van een of andere vergeten econoom.’ Het heeft een eeuw later nog niets aan scherpte verloren.
Oudenampsen: ‘Binnen de economische wetenschap heerst één paradigma: een stelsel van ideeën. Dat is de werkelijkheid, en daar moet je het mee doen. In de tijd van John Keynes was dat de klassieke economie. Vandaag de dag zien we een moderne uitvoering van datzelfde stelsel. Economen worden niet opgeleid om te kijken welke ideeën het beste bij het moment passen. Dat ene denkkader is de dominante consensus.’
‘Zo was Frans Rutten een topambtenaar van Economische Zaken die in de jaren tachtig de lijnen uitzette. Een van zijn belangrijkste erfenissen was om het curriculum aan de Rotterdamse Erasmus Universiteit aan te passen, zodat het vrijemarktdenken nog ingang vond voor de volgende generatie.’
Ze doen alsof er geen ideologie aan ten grondslag ligt. Zijn ze zich daar überhaupt van bewust?
Mellink: ‘Keynes zei dat politici en beleidsmakers de economen volgen. Dus de econoom is zich er wel van bewust, maar de politici en praktisch ingestelde mensen zijn slaves of some defunct economist. Inmiddels zou je kunnen stellen dat dit ook voor economen geldt, door de manier waarop economiefaculteiten onderwijzen, in één richting.’
‘We hadden aan het begin van het project verwacht mensen te treffen die doelbewust neoliberale lijnen uitzetten. Op sleutelposities hebben we die ook gevonden, maar veel mensen nemen ook aan dit project deel zonder van a tot z te doorzien met welk project ze bezig zijn. Dat geldt ook voor politici en bedrijfsmakers tot de dag van vandaag.’
Neoliberalisme wordt vaak verkeerd begrepen, volgens jullie. Leg het nog een keer uit...
Mellink: ‘Neoliberalisme wordt vaak verward met het oude klassieke liberalisme: zo min mogelijk staat en zo veel mogelijk overlaten aan de vrije markt. Maar om neoliberalisme te begrijpen moet je terug naar de jaren dertig, toen er een grote economische crisis was in Europa en de Verenigde Staten met massawerkeloosheid. Vriend en vijand waren het er toen over eens dat de overheid de markt niet op zijn beloop kon laten.’
‘Toen wilden neoliberalen niet de markt indammen zoals socialisten en sociaaldemocraten, maar ze wilden dat de overheid de markt aan zou jagen. De overheid moest beleid voeren om concurrentie optimaal te laten functioneren en de bezitsverhoudingen te beschermen. Ze moest het op zich nemen om te zorgen dat de vrije markt zichzelf niet ten gronde richt.’
Dat relativeert het begrip van vrije markt toch volledig? Is er wel een vrije markt in Nederland?
Oudenampsen: ‘Dat was voor vroege neoliberalen een fundamentele vraag. Voor hen is de markt geen biotoop die het best functioneert als je hem niet betreedt. Nee, de markt is een menselijk construct. Dat betekent dat een overheid een bewust concurrentieregime moet bepalen en handhaven.’
Dat presenteert een ander beeld van zowel de rol van de overheid als de vrije markt zelf. Voorstanders van de vrije markt zeggen ook vaak dat we die in Nederland niet hebben.
Oudenampsen: ‘Ik herinner me een discussie tussen Lilian Marijnissen en Mark Rutte in de Tweede Kamer, waarin Rutte zei dat er niet zoiets kan bestaan als neoliberalisme in Nederland omdat de overheid sinds de Tweede Wereldoorlog enkel is gegroeid. Daar gaat neoliberalisme niet over. Het gaat er niet om óf de overheid ingrijpt, maar over de manier waarop. Dat is het meningsverschil tussen de keynesianen en de neoliberalen, de grote tegenpolen. Je kunt als land een sterk aanwezige overheid hebben, die wel bezig is om marktwerking te stimuleren en concurrentie aanjaagt.’
‘Nederland is uitzonderlijk ver gegaan in de vermarkting van de publieke sector. De zorg en het onderwijs worden gestuurd aan de hand van prikkels. Als pseudomarkten waardoor mensen zich steeds meer als een Homo economicus moeten gaan gedragen. Dat zou tot optimale resultaten moeten leiden, al leidt het paradoxaal genoeg tot meer bureaucratie. Daardoor komen er weer meer oproepen om marktwerking toe te laten in die sectoren.’
Mellink: ‘Tot nu toe is neoliberalisme vaak verkeerd begrepen als een overheid die zich terugtrekt. Dus als in onderzoeken bleek dat een staat of ingreep groter werd, dan kon dat geen neoliberalisme zijn. Dat biedt mogelijkheden voor vervolgonderzoek, omdat we anders naar die domeinen moeten kijken.’
Gaat het in de gelederen van Hayek en consorten alleen maar om het belang van het bedrijfsleven, de ondernemers en het kapitaal?
Oudenampsen: ‘Er is meer nuance dan dat, want bedrijven hadden ook voordeel van keynesianisme. Het is wel zo dat de belangen van de vakbonden zwaarder wogen in het keynesiaanse beleid van midden jaren zestig tot midden jaren zeventig. Dat was een periode van linkse dominantie, al waren er niet altijd linkse regeringen aan de macht. Bedrijven hadden hier ook voordeel van. Arbeiders kregen meer loon, waarmee ze meer producten konden kopen. Zo ging het redelijk goed met Nederlandse bedrijven op de binnenlandse markt.’
‘Neoliberaal aanbodbeleid gaat over lonen matigen en gunstige productieomstandigheden creëren in Nederland, waardoor de arbeidsinkomensquote omlaaggaat en bedrijven meer winst maken. Dat staat in dienst van het bedrijfsleven. Dat is vooral goed voor de exportsector, want als midden- en kleinbedrijf, als bakker, wil je juist dat mensen veel te besteden hebben.’
De Mont Pèlerin Society speelt een cruciale rol in dit alles.
Mellink: ‘Zeker. De Mont Pèlerin Society werd in 1947 opgericht door Friedrich Hayek met een aantal anderen, met de bedoeling om een nieuwe liberale koers uit te zetten. Iedereen was het erover eens dat het klassieke liberalisme dood was en dat de overheid moest gaan ingrijpen om concurrentie te bevorderen. De vraag binnen de Society was hoe dat voor elkaar te krijgen.’
‘Het was een internationaal kruispunt voor min of meer gelijkgestemden uit het bedrijfsleven en de wetenschap, met soms ook beleidsmakers en enkele politici. Lang is gedacht dat het een oppermachtig netwerk was waar, dertig jaar vooruitkijkend, de neoliberale revolutie is bedacht. Dat geloven wij niet zozeer, maar het was een belangrijk knooppunt voor ideeënvorming.’
Voer voor complotdenkers?
Oudenampsen: ‘Ja, je zou kunnen denken dat het een plek is waar mensen aan de touwtjes trekken. Zo beschrijven wij het niet, maar er namen directeuren van invloedrijke Britse en Amerikaanse denktanks aan deel die een rol speelden in het beleid van Thatcher en Reagan in de jaren tachtig. De Society was niet bezig met de implementatie van ideeën. Dat gebeurde meer op nationaal niveau, en in elk land gebeurde dat anders. Door de politieke omstandigheden en nationale krachtverhoudingen. Het was meer een jaarlijks conferentieoord van intellectuelen, economen, zakenlieden, ambtenaren en wetenschappers. In Nederland heb je die denktanks niet zozeer, waardoor ambtenaren een belangrijkere rol speelden.’
De Society koos er bewust voor om niet politiek te zijn. Waarom?
Mellink: ‘Simpelweg omdat het werkte. Nederland is een politiek veelstromenland, waar het op coalitievorming aankomt. Aan het begin van de jaren negentig waren de christendemocratische partijen het grootst. Die hadden een linker- en een rechtervleugel: van de arbeiders en de werkgevers. Als christelijke partij is je boodschap dat het geloof de klassentegenstellingen overwint. Dus het laatste wat je wil, is dat die vleugels elkaar de tent uit vechten over economisch beleid. Ze investeerden erin om economische vraagstukken niet op de spits te drijven.’
‘Politici hadden ook de neiging om moeilijke vraagstukken aan deskundigen uit te besteden, om er geen heibel over te hebben binnen hun partij. Dat schiep ruimte voor ambtenaren om dat vacuüm op te vullen, omdat economische keuzes toch gemaakt moesten worden. Dan heb je twee smaken om uit te kiezen: de neoliberalen en de keynesianen. Die spraken elkaar op veel punten diametraal tegen, maar tot op bepaalde hoogte kon je aspecten met elkaar verzoenen. Maar je moest wel kiezen, en als politici dat niet deden dan kwam het op de ambtenaren aan.’
Strategisch is het slim van de Mont Pèlerin Society om niet in het parlement te zitten, maar invloed uit te oefenen aan universiteiten en conferenties. Is hun gedachtegoed in de kern antidemocratisch?
Oudenampsen: ‘Dat is zeker een belangrijk element. De oprichters van de Society, Friedrich Hayek en zijn leermeester Ludwig von Mises, hadden hun ideeën ontwikkeld in het interbellum, tijdens de opkomst van de massademocratie. Mensen kregen stemrecht en socialistische bewegingen kwamen met nieuw beleid. Hayek en Mises zagen dat als een bedreiging van de liberale orde en daarom moest het beleid gedepolitiseerd worden.’
‘Dat betekent dat de overheid zo min mogelijk discretionaire bevoegdheid zou moeten hebben om de markt te corrigeren. De overheid moest algemene spelregels creëren, maar zelf niet in het spel meedoen. Geen prijzen bepalen, industrieën opzetten of lonen bepalen. Linkse stemmers wilden dat maar al te graag. Hayek en Mises zagen uit de opkomende democratie een grote dreiging voor het economisch beleid.’
Dus we worden nu geleid door een beleid dat in de kern antidemocratisch is?
Mellink: ‘Ik weet niet of het in de kern antidemocratisch is. Maar wel presenteert het economische besluitvorming buiten de democratische keuze. Als we het over economie hebben in Nederland, “zijn de zaken nou eenmaal zoals ze zijn”. Als de lonen en prijzen stijgen, moet er op die manier worden ingegrepen alsof er absolute economische wetten zijn. Dat is mede het resultaat van een periode waarin het gebruikelijk was om economische vraagstukken te depolitiseren.’
‘Dat zie je vandaag de dag ook. In de jaren tachtig en negentig was ons ministerie van Financiën groot voorstander om de financiële politiek naar Brussel te verplaatsen, zodat er in Nederland geen gedoe zou zijn. Dat gedoe is democratie: dat je keuzes kunt maken. Maar in neoliberalisme zit een sterke neiging om een economisch vraagstuk waar het parlement zeggenschap over zou moeten hebben in een democratie tot een vraagstuk van bestuurders te maken.’
Neoliberalen vinden dat de economie geen last moet hebben van pressiegroepen of belangenvertegenwoordigers: de vakbonden of politieke partijen. Maar richt je dan niet júíst een totalitaire staat in?
Oudenampsen: ‘De neoliberalen maakten zelf een onderscheid tussen een totalitaire staat – als een staat die ingrijpt in alle aspecten van het leven en vooral de economie – en een verlichte dictatuur. Totalitarisme was dan vooral ingrijpen in de economie.’
‘Hayek noemt zelf Chili, waar de socialist Salvador Allende door een coup aan de kant was geschoven voor generaal Augusto Pinochet.’
‘De laatste werd geadviseerd door Hayek en zijn kompaan Milton Friedman. Hayek stelde dat Allende een dreiging van totalitarisme was, omdat hij op allerlei manieren wilde interveniëren in de economie. Hij vond dat je soms een tijdelijke dictatuur nodig had om de economie weer vrij te maken. Voor hem was er meer vrijheid in een liberale dictatuur waar de overheid niet intervenieert in de economie dan in een democratische totalitaire staat.’
‘Dat denken bereikte in de jaren zestig en zeventig een climax. In de jaren zeventig had je een stagflatiecrisis: stagnatie van de economie, met inflatie. Daar probeerden beleidsmakers aan de linkerkant op te reageren door planning en stimuleringsmaatregelen. Neoliberalen zien dat juist als het voorportaal van het totalitarisme. Voor hen is het dan belangrijk om economisch beleid sterker af te grendelen en te verwijderen van de dreigende invloed van pressiegroepen. Dat zijn dan vooral linkse partijen en vakbonden.’
Mellink: ‘Ik wil ook nog een belangrijk verschil tussen de klassiek liberalen en neoliberalen belichten. We zijn vaak geneigd te denken dat de basis van onze vrijheid ligt in democratie en stemrecht. In het feit dat we een grondwet hebben waarin rechten en plichten worden geregeld. Dat is liberale democratie. Neoliberalisme werkt zo niet.’
‘Hayek was vooral beroemd met zijn boek The Road to Serfdom, letterlijk “de weg naar horigheid”. Daarin zegt hij dat concurrentie de garantie is voor menselijke vrijheid. Concurrentie kan een totalitaire staat voorkomen waarin één iemand de macht heeft. Vrijheid voor een neoliberaal ligt in de organisatie van concurrentie van allen tegen allen, op een permanente basis. Dat is dus een verschil. Ik kan me niet voorstellen dat Thorbecke aan marktwerking in de zorg of het onderwijs begint, en zo zie ik Mark Rutte nog geen grondwet schrijven.’
Er wordt veel gesproken over het uithollen van ons democratisch stelsel en de opkomst van het illiberale. Neoliberalisme tast ons vrijheidsstelsel aan, terwijl ze [neoliberale denkers, red.] het juist zo vaak over vrijheid hebben. Is dat geen paradox?
Oudenampsen: ‘Ja, maar zij zouden zeggen dat jij vrijheid verkeerd begrijpt. Het belang van vrijheid in de markt, schrijft Hayek aan Margaret Thatcher, is veel belangrijker dan vrijheid in een stemhokje.* In hun analyse van pressiegroepen is de democratie ook niet zozeer het probleem, maar meer dat vakbonden zich gaan opwerpen voor het algemeen belang en dingen doen in het nadeel van de belastingbetaler, de silent majority.’
‘Ze stellen dat het parlement wordt gedomineerd door groepen die er belang bij hebben die bestedingen op te voeren, en dat niemand binnen de overheid het algemeen belang overziet, behalve de mensen bij het ministerie van Financiën. Die overzien of het budget uit de klauwen loopt, en daar moet dus meer controlemacht neergezet worden om die pressiegroepen te disciplineren.’
Vrijheid gaat dus in de eerste plaats over economische vrijheid, en ze zijn bereid andere vrijheden daarvoor op te offeren. Maar uiteindelijk maakt een kleine groep mensen de dienst uit. Waarom wordt dat zo slecht doorzien in Nederland?
Mellink: ‘We kennen de geschiedenis van het neoliberalisme slecht. Onder andere omdat neoliberalen zich niet hebben georganiseerd zoals we dat gewend zijn in een democratie: in een substantiële politieke partij. Het is een politieke beweging die toegang tot de macht heeft gezocht via de wetenschap en ambtenarij.’
‘Je kunt op allerlei manieren met neoliberalisme bezig zijn. Als je probeert een begroting sluitend te krijgen en je gebruikt neoliberale theorie, dan denk je misschien iets praktischer na dan als je met diepere bespiegelingen bezig bent. In die diepere bespiegeling gaat het over het gedachtegoed dat een belangrijk deel van onze economische besluitvorming buiten de democratie zou moeten liggen. De consequenties daarvan kun je ook zien in het hedendaagse economische debat.’
Ik ben uit 1959, opgegroeid met de verzorgingsstaat. Voor mij is dat vanzelfsprekend. Maar ik begrijp dat die welvaartsstaat er gekomen is onder neoliberale kabinetten, min of meer à contrecoeur?
Mellink: ‘Niet opgebouwd door neoliberalen, maar wel door centrumrechtse kabinetten die daar eigenlijk niet aan wilden. De verzorgingsstaat is pas in de jaren zestig geëxplodeerd, terwijl vaak wordt gezegd dat ze ontstond onder Drees. In de tien jaar dat hij premier was, tussen 1948 en 1958, is hoofdzakelijk de AOW gerealiseerd. In vergelijking met het buitenland is dat een karige regeling. De bijstand werd nog geregeld in een Armenwet uit 1854, en er was geen nationaal dekkend systeem van volksgezondheid. De verzorgingsstaat ontstaat dan in de jaren zestig, mede als neveneffect van neoliberaal beleidsfalen.’
‘Dat zit als volgt. In de aanbodeconomie betalen bedrijven in de exportsector weinig belasting en wordt het loon van arbeiders onder de marktprijs gehouden door de overheid. In de jaren vijftig was dat de geleide loonpolitiek. Daardoor betaalden bedrijven weinig belasting en hadden we weinig loonkosten. Dan kun je produceren tegen een bodemprijs en je goederen op de internationale exportmarkt goedkoop afzetten. Het idee was dat bedrijven in de exportsector steeds meer winst zouden maken, ze gingen groeien en zouden zo meer werkgelegenheid creëren. Historici hebben vaak gezegd dat dit wel keynesiaans moet zijn, omdat het werkgelegenheid creëert. Wat er gebeurt is juist het tegenovergestelde van keynesiaans, want je geeft de consument niet meer geld en er is daarom dus ook geen vraagsturing.’
‘Dat beleid werkte zo goed dat de exportsector enorm ging groeien. Zo hard dat er in 1962 nog maar 32.000 werklozen waren in Nederland, maar 73.000 vacatures. Als arbeid zo schaars wordt, dan wordt die arbeid duurder. Dat is de wet van vraag en aanbod. Omdat werkgevers niet meer aan werknemers konden komen, gingen ze illegaal zwarte lonen uitbetalen om maar arbeidskrachten vast te houden. Die lonen zijn gaan stijgen, en stijgende lonen leiden tot stijgende prijzen. De bakker wil ook meer verdienen. Leidt weer tot stijgende lonen.’
‘In Nederland kwam men daar niet uit, en toen hebben de vakbonden in 1963 bij de kabinetsformatie tegen een rechts kabinet in wording gezegd: “Wij willen wel nog één keer naar de arbeidersachterban gaan om te zeggen dat de lonen omlaag moeten, maar de arbeider heeft al vijftien jaar de prijzen van de wederopbouw betaald, dus ter compensatie willen wij een grotere publieke sector. Beter onderwijs, betere zorg.” Zo ontstond de rare situatie dat de verzorgingsstaat kon exploderen in de jaren zestig, terwijl de PvdA op één jaar na in geen enkel kabinet heeft gezeten.’
Het neoliberale denken wordt in Nederland lang getemperd, onder andere door de consensuspolitiek en de verzuiling. Het schommelt heen en weer tussen Keynes en Hayek. Maar vanaf de jaren tachtig slaat de balans door, en dan gaat het ineens ook knetterhard.
Mellink: ‘Daar zijn we in het onderzoek echt anders naar gaan kijken. Je hebt twee soorten neoliberalisme: het neoliberalisme in de markt, en het neoliberalisme in de overheid. Binnen de markt gaat de overheid aan aanbodeconomie doen en streeft men naar een sobere staat. Dat gebeurt al vanaf de jaren vijftig, en die verzorgingsstaat is eigenlijk de grote kortstondige uitzondering daarop.’
Dus we moeten ook niet denken dat het pas in Nederland is geïmporteerd na Reagan en Thatcher?
Mellink: ‘Precies, en er komt een moment dat de overheid ook gaat proberen met marktprikkels, marktstimulatie, marktwerking concurrentiemechanismen in te bouwen binnen het eigen ambtelijk apparaat. Dat is van de latere tijd.’
Hoe komt dat?
Oudenampsen: ‘Je hebt een crisis in de jaren zeventig. De oliecrisis en de stagflatiecrisis. De overheidsuitgaven lopen op omdat er grote werkloosheid is, waardoor de uitgaven van uitkeringen omhoog waren geschoten. Dan ontstaat er een klimaat waarin wordt gezegd dat de verzorgingsstaat de economie verdrukt. Binnen de overheid zijn er allerlei mechanismes waardoor het moeilijk is om goed te bezuinigen. Het probleem voor de neoliberale en rechtse regering was dat als je sterk gaat bezuinigen op overheidsuitgaven in crisistijd, er weer meer mensen werkloos raken. Dan moet je vervolgens weer meer gaan bezuinigen. Dat is een lastige opgave.’
‘Die crisismomenten worden als een ideale tijd gezien om verworven rechten terug te schroeven. Mensen zijn meer gehecht aan verworven rechten dan aan nog nieuw te bouwen rechten. Als sociale rechten er eenmaal zijn, dan worden mensen boos als ze weggenomen worden. Daarom was het lang lastig om de verzorgingsstaat terug te schroeven. Binnen overheidskringen in Nederland was het grote probleem hoe ze daar mee weg zouden kunnen komen. Hoe blijf je electoraal overeind terwijl je een bezuinigingsbeleid voert? Hoe maken we Nederland competitiever?’
‘In de jaren negentig komt daar nog globalisering overheen. De Europese interne markt ontstaat. De WTO wordt opgericht, en een wereldvrijhandelsakkoord getekend. In Nederland ontstaat grote angst dat wij de boot gaan missen omdat de Nederlandse instituties niet marktconform genoeg zijn. Nederland zou een kartelparadijs zijn, en de overheid werd “de stroperige staat” genoemd omdat de bezuinigingen niet snel genoeg gingen door al dat overleg en consensusgedoe.’
‘In de jaren negentig gaat de gedachte leven binnen de sociaaldemocraten dat ze met meer marktgericht beleid geld over kunnen houden om te besteden aan mensen aan de onderkant van de samenleving. Dat was het idee van de Derde Weg in de jaren negentig. Maar toen er weer een crisis uitbrak, bleek dat deze win-winsituatie ook een min-minsituatie kon worden: minder voorzieningen en mensen met minder te besteden.’
De overheid kon dus getransformeerd worden tot een bedrijf in de jaren negentig, omdat de geesten rijp waren nadat de Mont Pèlerin Society haar mars door de instituties had gemaakt?
Oudenampsen: ‘Wij zien het eerder andersom. Dat gedachtegoed is niet leidend, maar mensen gaan zoeken naar ideeën die passen bij hun eigen plannen. Ambtenaren bij Economische Zaken of het ministerie van Financiën die graag een omslag willen naar marktgericht beleid, bijvoorbeeld. In Nederland hebben we al een traditie uit de jaren vijftig waarop terug kan worden gegrepen. De economische ideeën die mede door Mont Pèlerin Society-leden zijn ontwikkeld, worden gretig geïmporteerd in de jaren tachtig en negentig. Dat is iets anders dan dat mensen slaaf zijn van de ideeën.’
Ik denk steeds aan die quote van John Keynes…
Oudenampsen: ‘Hij overdreef natuurlijk, maar het idee van de bedrijfsmatige overheid wordt inderdaad dominant in de jaren tachtig. Dat is de gedachte dat als de overheid wordt omgebouwd tot bedrijfsmatig functionerende institutie, ze efficiënter kan opereren.’
Kijk, dat politieke partijen belangen dienen is logisch. Maar ambtenaren horen toch het algemeen belang te dienen? Jullie analyse roept vragen op over hun functioneren.
Mellink: ‘Toen de politicologie in Nederland werd opgericht in de jaren vijftig en zestig was het voor twee aartsvaders, Arend Lijphart en Hans Daalder, ook een vraag waarom we bepaalde politieke zaken niet meer als politiek zien. Ze hadden het idee dat zo’n in wezen apolitiek proces een actief proces moet zijn, en ze gingen de depolitisering in Nederland onderzoeken.’
‘Lijphart noemde al in The Politics of Accommodation – politiek van aanpassen – de strategie om zaken aan deskundigen uit te besteden. Het liefst commissies. De Nederlandse ambtenarij is gewend om met gevoelige zaken opgezadeld te worden. Gewend om ideeën aan te dragen waar politici vervolgens voor gaan staan. Dat hoeft niet te betekenen – zelfs als het neoliberale uitkomsten heeft – dat ze door de Mont Pèlerin Society op het spoor zijn gezet. Het kan ook om oude ambtelijke tradities gaan waar ze nieuwe ideeën gebruiken, om te laten zien dat iets nog steeds actueel is.’
‘Vanaf de jaren zeventig en tachtig is de Amerikaanse Chicago School invloedrijk als neoliberaal bolwerk. Het is verleidelijk om dan te denken dat wij alles uit de VS hebben gecopy-pastet. Maar het kan ook zijn dat ambtenaren die toch al op het spoor waren dat gedachtegoed hebben gebruikt, om te laten zien dat het leeft. Die weg wordt in het internationale onderzoek nog wel onderschat. Men denkt vaak dat de Society zich top-down over de wereld heeft verspreid, maar het kan ook zo zijn dat de leden “nuttige idioten” waren voor mensen die al soortgelijke ideeën hadden.’
Uiteindelijk komen jullie uit bij de Nederlandse overheid als een holle staat. Wat zien jullie als het grootste gevaar hiervan?
Oudenampsen: ‘De holle staat verwijst naar een dubbel gegeven. Aan de ene kant staat het voor een gebrek aan denk- en planningsvermogen. De overheid is al twintig jaar aan het privatiseren, waardoor veel deskundigheid verplaatst is van de overheid naar consultancybureaus. Daardoor ontbreekt binnen de overheid vaak kennis om dingen goed te plannen en uit te voeren. Je ziet in de coronacrisis dat het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een hol ministerie is. Het is voornamelijk bezig met contractmanagement, en heeft weinig eigen intellectuele of planningscapaciteiten.’
‘Aan de andere kant is de holle staat een staat zonder langetermijnvisie: een ideologische holheid. Hayek stelde dat de overheid geen morele visie moet hebben over het goede leven. Het is slechts haar taak om een raamwerk te creëren waarin individuen dat zelf kunnen doen. Als de staat dat wel zou opleggen, zou je voor Hayek snel in een glijdende schaal naar totalitarisme terechtkomen. De staat moest amoreel zijn.’
‘Je ziet dat er binnen de overheid geen sterke visie heerst over de toekomst. Over waar we naartoe moeten met het land of wat voor samenleving we willen zijn. Denk aan hoe we de klimaatcrisis het hoofd moeten bieden of wat we met de economie willen de komende twintig jaar. De grootste schade die de holle staat uitricht, is dat we nauwelijks politiek debat hebben over de inrichting van onze samenleving.’
Dat komt scherp aan het daglicht in het echec van de stikstofcrisis.
Oudenampsen: ‘Ik had daar een paar jaar terug een interview over met één van de topambtenaren van Economische Zaken. Die had het over de holle staat vanuit een neoliberaal perspectief. Hij vond dat ambtenaren steeds minder invloed hadden, als ze het bij Economische Zaken voor het zeggen hadden gehad dan waren die stikstofregels er überhaupt niet gekomen. Er zit een ironie in dat die ingevoerde marktwerking binnen het ambtelijk apparaat tot gevolg had dat die topambtenaren een minder machtige positie hebben dan vroeger.’
Maar we hebben ze eigenlijk nodig?
Oudenampsen: ‘Het is de revolutie die haar eigen kinderen opeet. Je hebt kundige topambtenaren nodig die, zonder het beleid te willen overrulen met hun eigen visie, op de lange termijn een nieuwe toekomst kunnen realiseren.’
Jullie schrijven als wetenschappers over dit onderwerp, neutraal dus. Maar maken jullie je zorgen?
Oudenampsen: ‘Ik heb al lang het gevoel dat we ons in een crisis bevinden, maar dat we een beetje in slaap sukkelen. De geluiden over de crisis en haar urgentie dringen niet meer door. Denk aan het sprookje van de jongen die waarschuwde voor een wolf. De derde keer was de wolf er echt en toen hoorde niemand dat meer. We leven in een moment dat mensen een enorme eeltlaag hebben gekregen voor politieke urgentie of politieke dramatiek. De crises stapelen zich maar op, en men heeft het idee dat we de overheid wel kunnen laten doorsukkelen. De boel laten waaien. Maar dat ze echt iets kan aanpakken... Niemand heeft dat geloof meer in de politiek. Ik maak me over dat cynisme het meest zorgen.’
Zien jullie tegenkrachten? En zijn die mogelijk?
Mellink: ‘Ik zie wel tegenkrachten. Een van de dingen waar ik me zorgen over maak, is dat iedereen elkaar of Den Haag de schuld geeft. Er gaan dingen niet goed in Den Haag, maar ons boek probeert ook mensen in staat te stellen dingen te doen. Juist door de geschiedenis zichtbaar te maken. Ik heb veel bewondering voor de studenten van het netwerk Rethinking Economics. Zij zijn concreet aan de slag gegaan om te kijken of het economiecurriculum veranderd kon worden, zodat er meer dan één visie wordt uitgedragen. Zodat studenten met meerdere visies bekend raken en de grondslagen van het economisch denken beter begrijpen. Kortom: ze proberen van economie weer een wetenschap te maken.’
‘Tuurlijk zal Rethinking Economics an sich niet genoeg zijn om het tij te keren, maar ik heb er wel bewondering voor. Voor mensen die het probleem constateren in al zijn omvang en zich niet uit het veld laten slaan, maar proberen een concrete verandering aan te brengen. Dat laat de geschiedenis van neoliberalisme wel zien: je moet enerzijds een lange adem hebben, want het gebeurt niet in een paar jaar, maar het kan wel. Het is hun ook gelukt…’