Zijn consumptiequota onvermijdelijk?
Welke dingen achten we volstrekt normaal, maar zijn in feite volkomen absurd?
Dat we zo veel kunnen vliegen als we willen? Dat we chocolade kunnen kopen waarvoor cacaoboeren zijn uitgebuit? Dat we elkaar complimenteren met nieuwe (maar in feite overbodige en milieuvervuilende) kleren? Dat die kleren misschien wel gemaakt zijn van katoenplanten die onder dwang zijn geplukt door Oeigoeren? Dat we onze tanden poetsen met elektrische apparaten in plaats van op armkracht? Dat we ijs eten waarvoor zwaar milieubelastende koelsystemen nodig zijn? Dat we massaal in auto’s stappen, terwijl we weten dat het potentiële moordmachines zijn?
Terwijl ik mijn interview uitwerkte met Nancy Bocken, hoogleraar duurzaam ondernemen aan de Universiteit van Maastricht, gingen deze gedachten door mijn hoofd. Tijdens ons gesprek vertelde ze, met een duur woord, dat behoorlijk wat duurzaamheidsproblemen inmiddels geïnstitutionaliseerd zijn. Als voorbeeld noemde ze dat Europeanen twee jaar garantie hebben op de producten die ze kopen, of dat nu gaat om spijkerbroeken of om elektrische tandenborstels. Maar wie weet dit? En wie maakt er gebruik van?
De verontwaardigde reacties van collega’s waren tekenend. ‘Echt waar? Nooit geweten!’ Mensen vinden het inmiddels heel gewoon dat een broek na een tijdje kapotgaat. Ze zijn eraan gewend geraakt dat spullen nu eenmaal niet lang meegaan. Ze kopen gewoon een nieuwe, vertelde Bocken. Maar waarom gaan we daarmee akkoord? Waarom vinden we dit normaal?
Wetende dat we de planetaire grenzen aan het overschrijden zijn (en in sommige gevallen al hebben overschreden), wordt het dan niet tijd dat we ons gaan afvragen welke consumptie noodzakelijk is voor een gezond en gelukkig leven en welke niet? Nu en in de toekomst?
Consumptie als vergelijkende prestatie
Bocken wees me op het boek Consumption Corridors, waarin onderzoekers antwoord proberen te geven op bovenstaande vraag en waarin ze kijken op welke manier(en) dit vervolgens te bereiken is.
Het lastige aan het doorbreken en veranderen van consumptiepatronen, zo schrijven de onderzoekers, is ‘de ingewikkelde wisselwerking tussen de materiële behoefte om te consumeren, de culturele en psychologische betekenis van consumptiekeuzes in het dagelijks leven, en de kracht van verhalen en van degenen die ze vormgeven’.
Steeds groter wordende huizen zijn een goed voorbeeld. In de afgelopen decennia is de woninggrootte over de hele wereld drastisch toegenomen – wat slecht nieuws is voor het milieu, want dit betekent dat meer grondstoffen nodig zijn voor de bouw en inrichting en dat het energieverbruik om het huis op te warmen hoger is. Een ander gevolg is dat eigenaren die eerder blij waren met hun huis van ‘normaal’ formaat, ontevredener werden over hun woning wanneer mensen in hun omgeving groter gingen wonen. En zij dus ook groter wilden wonen.
Mensen hebben de neiging om hun consumptie te vergelijken met die van anderen, en om pijn of plezier te ontlenen aan het gevoel het peloton te missen of te leiden, schrijven de onderzoekers.
Zodra huiseigenaren de financiële ruimte hebben, kijken ze weer verder – naar een nog grotere woning, naar nog meer land
En het akelige is: dit patroon blijft zich herhalen. Zodra de huiseigenaren met de grotere woning geen voldoening meer halen uit hun extra meters, en ze de financiële ruimte hebben, kijken ze weer verder – naar een nog grotere woning, naar nog meer land.
Niemand wordt er beter van als gedrag en consumptie constant vergeleken wordt met anderen terwijl de lat voortdurend hoger komt te liggen, en toch is dit wat continu gebeurt. (Herkenbaar, anyone?)
In het boek pleiten ze er dan ook voor om consumptiegrenzen in gesprekken met burgers zelf te definiëren, in plaats van deze van ‘bovenaf’ op te leggen. Het zal niet alleen minder weerstand opleveren, maar ze verwachten ook dat het op deze manier makkelijker is te veranderen wat sociaal geaccepteerd is en wat niet.
Relevant in dit kader is ook wat de Amerikaanse econoom Juliet Schor stelt, namelijk dat we consumptiepatronen niet los kunnen zien van werk. Mensen die minder werken consumeren over het algemeen minder (én ze zijn veelal gelukkiger en productiever). Ze pleit dan ook voor een vierdaagse werkweek.
Vrij Nederland publiceerde er onlangs een stuk over, waarin auteur Sjors Roeters schrijft dat als het over individuele verantwoordelijkheden gaat, het vaak gaat over het eindstation van de economische keten: consumptie. Volgens hem is het veel interessanter om te kijken naar wat aan consumptie voorafgaat, naar de productie van het systeem en ons verlangen om daar zo goed mogelijk aan mee te doen.
Interessanter? Weet ik niet. Noodzakelijk? Sowieso.
Dat was ’m weer, tot de volgende.
Emy