Mijn essay maakte heel wat los. Veel lezers herkenden zich in mijn verhaal, waarin ik beargumenteer dat sociaal ‘opklimmen’ veel meer is dan het romantisch bestijgen van een maatschappelijke ladder wanneer je – zoals ik – met een flinke achterstand aan het leven begint. Ik vergeleek het eerder met kruipen door een tunnel, waarbij je een oude wereld verlaat en in een heel nieuwe, onbekende wereld terechtkomt. 

Het gevolg is dat je je in geen van beide werelden thuis voelt. Want je verleden zit nog in je, en ook al is het een steeds kleiner deel, het blijft te groot om volledig op te kunnen gaan in het heden. In de nieuwe wereld komen je oude taal, gewoontes en gedragingen steeds minder van pas. Je ontdekt je eigen afwijkingen. Je volledig thuis voelen in de nieuwe wereld zal je nooit doen, maar teruggaan naar de oude is niet langer een optie.

Veel mensen met een vergelijkbaar levensverhaal herkenden zich in dat gevoel van ontheemding. De dank voor het onder woorden brengen van hun verhaal was Maar er was ook een minderheid die de metafoor van tunnelkruipen overdreven of zelfs negatief vond, die zich meer herkende in het traditionele beeld van de maatschappelijke ladder die je met hard werken kunt bestijgen.

Vanwaar dit verschil? Voor een antwoord op die vraag moeten we ons wenden tot het werk van een beroemde Franse socioloog, waar een lezer

Steven, slapend in de woonkamer van zijn oma (1994). Steven achter het oude huis van zijn oma (2019).

Hoe onze maatschappelijke positie vorm krijgt

In zijn boek uit 1979 stelt Pierre Bourdieu dat onze maatschappelijke positie bepaald wordt door de verschillende kapitalen waarover we beschikken. Naast financieel kapitaal – simpelweg: het hebben van voldoende geld – onderscheidt Bourdieu cultureel en sociaal kapitaal. 

Financieel kapitaal zorgt dat je naar school kunt gaan en in je basisbehoeften kunt voorzien, zodat je daarna kan werken aan je cultureel kapitaal: vaardigheden ontwikkelen en diploma’s behalen. In combinatie met de juiste kennis van hoe je jezelf kleedt, hoe je praat en zelfs welke boeken je leest of welke muziek je luistert, krijg je de kans om sociaal op te klimmen. Het culturele kapitaal zorgt er dus voor dat je ‘mag’ meedoen (want je hebt een diploma gehaald) en dat je ‘kunt’ meedoen (want je weet hoe je moet praten en wat je moet dragen, luisteren en lezen).

Sociaal kapitaal gaat over de sociale relaties die we hebben, en de hulpbronnen waarover die relaties beschikken: een ondersteunend netwerk dat je wegwijs kan maken in de samenleving, je met geld een duwtje in de rug geeft, of je kan helpen met nuttige contacten. Naast ‘mogen’ en ‘kunnen’ is dus ook ‘wie je kent’ van belang.

Kyle, de oudste zoon van Steven (2016). ‘Kyle vertelt me dat hij graag leraar wil worden als hij groot is. Hij wil graag mensen helpen, zegt hij. Ik kijk naar zijn gezicht en glimlach. Hij is in die ruimte waar alles mogelijk is, waar alles nog binnen handbereik is.’ (Margaret Mitchell)
Je mag mogen, kunnen en kennen wie of wat je wil, maar wat je zelf bent is van belang

Het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) voegt daar ook nog persoonlijk je mentale en fysieke gezondheid, zelfvertrouwen en aantrekkelijkheid. Gezondheid is vanzelfsprekend een belangrijk instrument om mee te doen in de maatschappij. En solliciteren zonder tanden in je mond schiet ook niet op. Je mag mogen, kunnen en kennen wie of wat je wil, ook wat je zelf bent is van belang.

Al deze kapitalen zijn hulpmiddelen om een maatschappelijke positie te verwerven, en daarom kunnen ze helpen beter onderscheid te maken tussen tunnelkruipen en ladderklimmen. Welke kapitalen zijn er aanwezig in het gezin waarin je opgroeit en hoe verhouden die zich tot elkaar?

Ik vergeleek het in mijn essay met de maatschappelijke ladder die op stevige bodem kan staan of op drijfzand – waarbij klimmen dan niet meteen stijgen betekent. Een lezer voegde hier nog een dimensie aan toe: ‘Mijn bodem was geen drijfzand maar zuigende klei.’

Probeer dan maar eens te klimmen.

Kelly en Chick in hun slaapkamer (1994). Chick in de deuropening van Andrea’s slaapkamer (1994).

Niet elk kapitaal is noodzakelijk voor een stevige bodem

Een voorwaarde om te kunnen spreken van sociale mobiliteit is dat je ouders over minder cultureel kapitaal beschikten dan jij. Dat wil zeggen dat je ouders bijvoorbeeld een mbo-diploma hebben, terwijl jij universiteit hebt behaald. Of dat je ouders geen diploma hebben, maar jij aan de hogeschool studeerde. Voor zowel tunnelkruipers als ladderklimmers is dit een vaststaand gegeven.

Maar of je een ladderklimmer of tunnelkruiper bent, zit ‘m lang niet alleen in dat culturele kapitaal. Wanneer je ouders geen diploma’s hebben maar wel mentaal en fysiek gezond zijn, er voldoende geld is, er duurzame sociale relaties of familiebanden zijn en de sociale normen en waarden van het gezin niet al te veel afwijken, dan is er ondanks een ‘laag’ cultureel kapitaal toch sprake van een stevige bodem. 

Maar tegenover dit positieve uiterste staat ook een negatief uiterste. De meesten van de mailers en leden die zich volledig als tunnelkruipers herkenden, verwezen naar ervaringen met huiselijk geweld, vechtscheidingen, verslavingen, stigmatisering, armoede en sociale uitsluiting. Kortom: door een gebrek aan cultureel maar vooral sociaal en persoonlijk kapitaal stond hun ladder in ‘zuigende klei’. Dat maakt van hun sociale stijging veel meer dan een kwestie van hard werken. 

Deze tunnelkruipers moesten zich ontworstelen aan een cirkel van ellende. Te weinig geld, verbroken sociale relaties, geen zicht op een goede arbeidspositie voor de ouders en verregaande mentale of fysieke aandoeningen: het zijn problemen die op elkaar inspelen en elkaar versterken. Het zorgt voor gezinssituaties onder permanente hoogspanning.

Leah, de dochter van Chick (2017). Adviezen van Chick aan haar dochter: ‘Ga na school op zoek naar een baan, een fatsoenlijke baan. Vier af en toe feest. Zoek een kleine woning, een auto, vind de man van je dromen en zorg dat je genoeg geld verdient. Ga settelen (als het serieus is), zoek samen een huis en houd het netjes. Sticht daarna pas een gezin.’

Armoede vormt de familiale normen en waarden

Daarbij is het belangrijk een onderscheid te maken tussen het sociale kapitaal van de ouders – de sociale netwerken waarover zij al dan niet beschikken – en de sociale binding tussen kind en ouder. Want ook al hebben ouders weinig geld, geen uitgebreid netwerk en hebben ze zelf niet gestudeerd, hun vermogen om kinderen te ondersteunen en te stimuleren is van groot belang voor de ontwikkeling en dus het mogelijke

Net zoals dat het belangrijk is welke normen en waarden en kennis over sociaal gedrag een kind van thuis uit meekrijgt. Kunnen je ouders naast zorgen dat je mag meedoen (en een diploma kunt halen) er ook voor zorgen dat je kan meedoen (en er niet al te sterke afwijkende normen en waarden op nahoudt)?

Ook hier spelen de verschillende kapitalen op elkaar in. Uit studies naar generatiearmoede blijkt dat het langdurig leven in armoede – het ontbreken van financieel kapitaal – de familiale normen en waarden vormt. En dat het net deze normen en waarden zijn die ervoor zorgen dat de armoede wordt overgedragen van generatie op Door gewend te raken aan armoede en de bijhorende omstandigheden, kunnen mensen zich maatschappelijk ongewenst gaan gedragen en anders naar de samenleving en bijvoorbeeld de waarde van werk gaan kijken. Dat wordt dan een plicht in plaats van ‘zelfontplooiing’. En een minimumloon rond de elf euro bruto per uur motiveert ook niet echt.

Onderschat de rol van trauma niet

Wat ook regelmatig in de persoonlijke reacties naar voren kwam, en dat hoeft niet te verwonderen, waren trauma’s. Wie zich volledig als tunnelkruiper herkende, had het altijd over het verwerken van traumatische ervaringen als gevolg van de permanente hoogspanning in het gezin – trauma’s die nog lang invloed hebben ook nadat ze een stevige ‘klim op de sociale ladder’ hebben volbracht. Jeugdtrauma’s bepalen mede onze latere gezondheid, hebben invloed op ons latere sociaal gedrag en ons ze hebben dus invloed op ons persoonlijke, sociale en culturele kapitaal.

Het maakt dat een gezinssituatie onder hoogspanning sociale mobiliteit extra moeilijk maakt: er zijn amper voorwaarden gecreëerd om sociaal te klimmen (de bodem is drijfzand) en er zijn bijkomende factoren die van invloed zijn op de ontwikkeling van de eigen kapitalen (aanzuigende klei). Klimmen wordt zo kruipen.

Leah met haar tante Kellie, na haar hersenbiopsie (2018). Chick in haar slaapkamer (2017).

Hoe tunnelkruipers op de goede plek uit de tunnel zijn gekropen

Wat ik leerde uit de vele reacties is dat er dus wel degelijk een verschil bestaat tussen tunnelkruipen en sociaal ladderklimmen. Wat ik ook leerde is dat het thema veel gevoelens oproept. Dat hoeft niet te verwonderen. Iedereen is wie hij is en iedereen heeft op de eigen wijze hard gewerkt voor de eigen positie – dat was ook de centrale stelling in mijn essay. En iedereen verdient daar op eigen wijze lof voor.

Mogen meedoen, kunnen meedoen en wie je kent: ze zijn bepalend voor het klimmen op de maatschappelijke ladder. Maar ook wie je bent doet er toe. Aan verslavingen, psychische problematiek, dakloosheid onder jongeren en delinquent gedrag gaat in veel gevallen een problematische opvoedingssituatie vooraf, al dan niet vergezeld van trauma’s. Wat we meemaken in onze jeugd bepaalt voor een groot deel wat we kunnen worden en wie we later zijn. 

Tunnelkruipers hebben er vooral voor gezorgd dat ze op de goede plek uit de tunnel zijn gekropen, ondanks hun vroege achterstand op zowat alle kapitalen. Daarvoor hebben ze wel een oude wereld moeten verlaten en moeten ze zich staande weten te houden in een nieuwe wereld. Voor klimmers – en dat bleek ook uit de reacties – is het nieuwe ongemakkelijk, maar ze verliezen niet per se het oude, want dat kan ondanks alles een warm nest zijn. 

Toch is het niet zo dat alle tunnelkruipers het volledig op eigen houtje hebben gehaald. Veel van hen verwijzen naar mensen die in hun leven kwamen: mensen die hen op het juiste moment ‘iets extra’s’ gaven. Dat extra’s was vaak liefde. Niet per se in de zin van een liefdesrelatie, maar in de zin van iemand die er voor hen was, ondanks wie zij op dat moment waren. Want: ‘Als we dezelfde persoon zijn voor en na een liefde, dan hebben we niet echt liefgehad’ (Elif Shafak).

Kyla, de dochter van Kellie, op het bed van haar moeder voordat ze naar een tijdelijk onderkomen verhuist (2017). ‘Ziekte treft niet alleen degenen die ziek zijn. Wanneer iemand sociaal achtergesteld is en in een onzekere economische situatie leeft, zal het gebrek aan mogelijkheden zich gedurende het hele leven voortzetten.’ (Margaret Mitchell)


Over de beelden Margaret Mitchell fotografeert de familie van haar zus Andrea in 1994 voor het eerst. Allen groeiden ze op in Raploch, bekend als een achterstandswijk in het Schotse Stirling, waar veel gezinnen met lage inkomens wonen. Ruim twintig jaar later, als Andrea zelf al is overleden, fotografeert Mitchell hen opnieuw. Mitchell legt op een krachtige manier hun levens vast – wat het leven hen wel en juist niet heeft gebracht. Ze houdt ons met haar kwetsbare en vastberaden fotografie in de greep – ze maakt duidelijk dat de verhalen van haar familie belangrijk zijn. Het is een werk dat zowel uiterst persoonlijk als onmiskenbaar universeel en politiek is.

In 2019 begon Margaret Mitchell aan een derde serie. Daarin richt ze zich voornamelijk op Kellie en haar kinderen die, door ziekte van Kellie, in moeilijke omstandigheden verkeren.

(Beeldredactie: Bebe Blanco Agterberg en Veerle van Herk)
Bekijk hier meer werk van Margaret Mitchell

Meer lezen?

Wat een schoonmaker je kan vertellen over goed beleid Mensen in een kwetsbare positie zijn ontzettend afhankelijk van overheidsbeleid. Maar dat beleid is maar al te vaak gestoeld op verkeerde aannames. Laat hen meepraten over wat er nodig is – en niet pas als de plannen al zo goed als af zijn. Lees het artikel