Ik ben vijftien jaar oud als ik met trillende handen een verfrommeld briefje uit mijn zak vis. Ik sta achter de microfoon in een bomvolle kerk, naast me staat de kist met mijn moeder. Ik kijk maar één keer vluchtig de zaal in, omdat ik bang ben dat ik het anders niet meer durf: voorlezen wat ik over haar geschreven heb. 

Ik adem diep in, en doe het dan toch, met mijn ogen stoïcijns op m’n kladpapiertje gericht.

Naderhand sta ik met een stuk taart in de buurtkroeg. Ik geef handjes en knuffels, sommige mensen vertellen honderduit over hun band met mijn moeder. 

Er is ook iemand die met betraande ogen mijn handen vastpakt, een paar keer in mijn vingers knijpt terwijl ze me toespreekt.

‘Toen ik jou achter die microfoon zag staan…’

Ze pauzeert even, kijkt me glimlachend aan. 

‘Je bent hier nu al sterker door geworden, lieverd. Jij wordt een hele grote, dat weet ik zeker.’

‘Misschien moest dit wel gebeuren’

Ik zat in de vierde klas van de middelbare school toen ik mijn moeder aan Dat was een traumatische ervaring: ik wist dat ze al jaren ernstig depressief was, maar had nooit verwacht dat ze een einde aan haar leven zou maken. 

Toen mijn broertje twee jaar geleden psychotisch werd, had dat een vergelijkbare impact op me. Ik was bang dat hij er niet bovenop zou komen, hem hetzelfde lot als mijn moeder zou wachten. Hij werd opgenomen in dezelfde kliniek als zij, waardoor tijdens de bezoekuren de wond langzaam werd opengekrabd. 

Dan zag ik mijn moeder weer in de gemeenschappelijke, spierwitte woonkamer zitten: lurkend aan een sigaret, haar wangen nog nat van de tranen.

Toch ging het, ondanks de psychose van mijn broertje, ‘goed’ met me, zoals het dat na de dood van mijn moeder ook was gegaan. Ik fietste de afgelopen tien jaar door mijn middelbare school en vervolgopleiding heen, maakte nieuwe vrienden, had altijd genoeg werk. Soms zeiden mensen dat ze dat knap van me vonden, nog vaker viel het woord sterk.

Iemand zei ooit: ‘Misschien moesten deze dingen wel gebeuren om je te brengen tot waar je nu bent. Jij bent veel volwassener dan ik.’

Zulke reacties zijn lief bedoeld, maar onderstrepen hetzelfde, onvolledige, idee. Dat mijn trauma me meer succes heeft opgeleverd dan ik zonder dat trauma gehad zou hebben. Dat is een mooi verhaal, maar doet geen recht aan de werkelijkheid. Mijn trauma heeft me op veel vlakken óók kwetsbaarder gemaakt, en lang niet altijd sterker. 

Onze kindertijd zit vol met getraumatiseerde helden

Wie goed oplet, ziet dat we de verheerlijking van trauma met de paplepel krijgen ingegoten. Het was de Duitse filosoof Friedrich Nietzsche die het in 1888 voor het eerst opschreef: ‘Was mich nicht umbringt, macht mich stärker.’ What doesn’t kill you makes you stronger, dus. 

Dat idee sijpelt tot de dag van vandaag door, bijvoorbeeld in de popcultuur. In tal van sprookjes en films krijgt de uiteindelijke ‘held(in)’ te maken met een trauma: Harry Potter groeit op als wees in een giftig pleeggezin, voor Assepoester geldt nagenoeg hetzelfde. Ook Frodo Baggins van The Lord of the Rings begint ouderloos aan zijn zoektocht, Simba van The Lion King verliest eerst zijn vader voor hij koning wordt.

Omdat het sterker-door-strijd-narratief overal lijkt te zijn, ervaar ik in gesprekken vaak afstand. Het voelt soms alsof de overwinnaarsjas nooit uit mag – alsof ik geen mens, maar een rol ben. 

De Amerikaanse journalisten Alice Thomson en Rachel Sylvester zijn zó overtuigd van trauma als startpunt voor succes dat ze er recent een boek over schreven: Daarin verklaren ze onder meer dat ze door de jaren heen duizenden succesvolle mensen hebben geïnterviewd voor The Daily Telegraph en The Times, en altijd een gemene deler zagen: ellende in de kindertijd. 

In tijdschrift schrijven ze op lovende wijze over hun geïnterviewden: ‘Ze zijn niet kapotgemaakt door de traumatische start van hun leven. Ze hebben het overleefd, zijn er zelfs door opgebloeid. Ze putten juist kracht uit de wetenschap dat ze een moeilijke jeugd hebben overwonnen.’ 

Waarom een trauma in realiteit zo complex is

Trauma als een gevecht dat je (voor eens en altijd) kunt verliezen of winnen. Klopt dat wel?

In de bestseller van psychiater Bessel van der Kolk, schrijft hij dat onze geest traumatische gebeurtenissen het liefst wil wegstoppen. Toch is dat een onmogelijke opgave: hoe hard je het ook probeert, ons lichaam vergeet niet wat er is gebeurd. De invloed is levenslang.

Getraumatiseerde mensen voelen continu spanning. Ze voelen zich nooit veilig

Getraumatiseerde mensen voelen continu spanning. Ze voelen zich nooit veilig, Stresshormonen blijven hen waarschuwen voor gevaar, ook als de gebeurtenis allang voorbij is. Dat kan lichamelijke klachten opleveren, van maagpijn tot hartproblemen. Je kunt ook last hebben van heftige emotionele reacties, woede-uitbarstingen, paniekaanvallen. En een trauma openbaart zich juist in intieme relaties: in de buitenwereld gaat het dan ‘goed’, thuis valt het masker af. 

Ik merkte dat toen ik vorig jaar voor het eerst een relatie kreeg: na jaren moest ik opeens weer huilen op de sterfdatum van mijn moeder, was ik vaak bang dat mijn vriend me onverwachts zou verlaten. Ik voelde me verliefd, maar dikwijls ook instabiel – alsof deze nieuwe vorm van veiligheid plots de deur naar mijn trauma had opengezet. 

Had ik de strijd dan tóch verloren?

Geen tweedeling, maar een spectrum

Ook psychotherapeut Esther Perel lijkt het in de context van trauma over strijd, winnaars en verliezers te hebben in een interview met In het stuk heeft ze het onder meer over haar Joodse ouders, beide Holocaust-overlevers. Ze beschrijft hoe ze in de naoorlogse jaren twee groepen zag: zij die weer konden leven, en mensen die vanbinnen gestorven waren. 

Haar ouders lukte het om te dansen en genieten, in andere huizen hing een ‘morbide sfeer’. ‘Daar kon gewoon geen plezier meer worden gemaakt. Want dan zou er geen waakzaamheid meer zijn, geen oplettendheid voor het volgende gevaar.’

In mijn ervaring is de nasleep van trauma juist een spectrum, waarbij de uitkomst voor (bijna) niemand zwart-wit is. Bij sommigen verlamt het. Bij anderen gaat er juist veel weer goed, maar zelfs dan blijven er kwetsbaarheden: daarom voelt het hanteren van één frame voor mij zo beperkt. Er zou überhaupt geen goed of fout moeten zijn – perfect slachtofferschap bestaat niet.

Het is bovendien benauwend om aan een beeld te moeten voldoen dat (voor mij) niet bestaat. In periodes waarin ik me minder ‘sterk’ voel, raak ik snel in paniek, omdat ik gevoelsmatig niet meer aan de maatstaven voldoe. Het winnaarsframe is niet alleen onjuist, het is ook schadelijk.

Waarom zijn we dan toch zo geneigd tot verheerlijking, terwijl de impact van trauma zo van persoon tot persoon verschilt?

Waar die verheerlijking vandaan komt

Die verheerlijking lijkt me een menselijk antwoord op de vraag: waarom overkomt deze ellende mij? We proberen er iets aan te hebben, te geloven dat het ergens goed voor is. Zo heeft ook ellende nog een ‘functie’, buigen we het om tot een opklimverhaal om te bewonderen. 

Kijk maar weer naar de popcultuur. In de laatste aflevering van het tweede seizoen van Euphoria zit een realistische scène tussen hoofdpersonen Rue en Lexi, die allebei hun vader kwijt zijn. Rue is na het verlies drugsverslaafd geraakt, Lexi heeft er een toneelstuk over gemaakt. Rue benadrukt hoe anders het trauma hen raakt: ‘Kijk wat jij hebt gecreëerd… Ik zou dat niet kunnen. Ik weet niet hoe ik kom waar jij bent.’

Later zegt ze: ‘Toen mijn vader stierf, zei iedereen dat zijn dood een reden had. Dat maakte me altijd zo boos, ik kon die mensen echt wurgen. Wat ze eigenlijk bedoelen, is dat je er zin aan moet geven.’

Volgens de Amerikaanse therapeut Whitney Goodman zijn we vandaag de dag geobsedeerd met positiviteit. Zo schrijft ze in haar boek dat positiviteit heel nuttig kán zijn, maar ook verkeerd uit kan pakken: omdat ze ontkent dat het slechte bestaat, dat het leven soms tegen kan zitten. Dat mensen verschrikkelijke dingen kunnen overkomen, en daar niet altijd een positieve kant aan zit.

Misschien zijn we door die obsessie wel geneigd om zelfs trauma opgewekt te benaderen: dat je er in ieder geval sterker door wordt, het je weerbaarder maakt. Het óók een kans is, niet alleen een probleem. Maar deze benadering helpt vooral gesprekspartners, en niet degene die het trauma heeft ervaren. Het geeft mij juist het gevoel dat ik me flink moet houden, om niet als verliezer uit de bus te komen. 

Focus niet alleen op het krachtige, maar ook op het kwetsbare

Ik zag mezelf hierdoor een tijdje als een soort uitverkorene: als iemand die dit allemaal wel moest overkomen, om erover te kunnen schrijven, veerkrachtiger te worden. Dat leverde een eenzaam gevoel op, omdat ik mezelf nooit helemaal kon laten zien.

Pas toen een intieme relatie door die verdediging heen wist te prikken, merkte ik hoeveel verdriet ik had weggestopt: alleen al omdat daar doorgaans geen ruimte voor was in gesprekken. 

De focus lag altijd op hoe ‘sterk’ ik eruit was gekomen – niet op waar ik nog in zat.  

Er zijn ongetwijfeld mensen die het gevoel hebben dat ze wel sterker zijn geworden door hun trauma. Maar er is ook een hele groep voor wie dat niet geldt, of in ieder geval niet volledig, in tegenstelling tot de ‘afgeronde’ succesverhalen die de popcultuur zo graag stuurt. 

Voor hen zou ik het soms van de daken willen schreeuwen: dat je er ook toe doet als je je trauma niet ‘inzet’, dat het logisch is om je soms fragieler te voelen door wat je hebt meegemaakt. Om problemen te hebben met vertrouwen, veiligheid, binding.

Het helpt mij persoonlijk meer als de ander dát erkent: niet alleen focussen op het krachtige, maar ook op het kwetsbare. Op het spectrum dat trauma echt is, en de prijs die je daarvoor blijft betalen, hoe groot of klein ook.

Even was mijn trauma niet alleen van mij

Laatst gebeurde dat onverwachts, toen ik het met iemand over een persoonlijk essay over mijn overleden moeder had.

Ze zei niet hoe sterk ze dat vond, maar vroeg: ‘Zeg eens eerlijk: heeft het je uit balans gebracht? Het schrijven van dat stuk?’

Alles wat ik toen wilde was haar knuffelen, omdat ze voor de verandering niet nuchter of relativerend reageerde, en bovendien gelijk had. Ik vertelde hoe gespannen ik me tijdens het schrijfproces had gevoeld, dat ik weinig eetlust had, geprikkeld werd door kleine dingen. Door haar open vraag zwakte ik mijn negatieve ervaringen voor het eerst niet af, hoe onnatuurlijk dat ook voelde.

Haar antwoord: ‘Weet je wat pas raar zou zijn? Als het je níét uit evenwicht zou brengen.’

Daar, in een zonovergoten tuin, voelde het alsof mijn trauma niet alleen van mij was.

Omdat de eenzaamheid voor even opgeheven was, hoe kortstondig ook.

Heb je suïcidale gedachten of maak je je zorgen om iemand in je omgeving? Dan kun je contact opnemen met Stichting 113 Zelfmoordpreventie via 0800-0113 (24/7 bereikbaar) en

Meer lezen?

Waarom ik niet boos ben dat mijn moeder een einde aan haar leven maakte Ik verloor mijn moeder aan zelfdoding. Al jaren vragen mensen aan mij of ik niet boos ben dat ze niet voor haar kinderen koos. Maar de dood van mijn moeder was geen keuze, maar het gevolg van haar ziekte. Lees het artikel