Of ik voor een podcast wilde vertellen wat voor mij ‘thuis’ is. In het interview, opgenomen in De Pijp, in de stad waar ik elke keer maar verdwaal, zei ik dat ik me op geen enkele plek thuis waan en dat het überhaupt geen gevoel is. Je kunt wel blij en verdrietig zijn – vooral dat laatste – maar thuis voelen bestaat niet.

‘Ik ben thuis waar de rechtsstaat is’, zei ik tegen de interviewster, terwijl ik naar de grond staarde en hardop nadacht. Tegelijkertijd is de rechtsstaat geen oord waar je heen kunt gaan. Het is iets abstracts, een ideaal, en daarom is mijn definitie van ‘thuis’ leeg. Zoiets had ik al opgeschreven in een die de aanleiding van ons gesprek was.

Voor een jongeman die zich ontheemd voelt, heb ik het vaak over thuis.

Ik wilde laten zien dat ik een ander mens ben geworden

Terwijl ik luister naar de laatste versie van de podcast knip ik twee posters, zodat ze in de lijsten passen. Op de ene poster zijn twee mannen te zien – een oudere en een jongere, vader en zoon, zo lijkt het – die kijken naar de maan, een werk van De andere poster is een portret van Friedrich Nietzsche. Sinds kort woon ik in dit studiootje. Ik betaal er belachelijk veel geld voor, maar ik wilde de omgeving waar ik ben opgegroeid, de Haagse Schilderswijk, verlaten (lees: ontvluchten).

Het is kleingeestig, maar met deze posters wil ik bevestigen dat ik een ander mens ben geworden, ben gegroeid, dat mijn ideeën zijn geëvolueerd, dat ik de mentaliteit van mijn nest ben ontstegen. Bij moeder thuis hingen we geen kunst aan de muren, omdat Gods engelen onze vertrekken dan niet zouden betreden.

Nu ik bijna ben afgestudeerd, vraag ik het me steeds vaker af: als ik geloof dat je je niet thuis kán voelen, wat heb ik dan de afgelopen vier jaren op de Leidse rechtenfaculteit gemist en gezocht? Ik heb er vrijwel geen vrienden gemaakt – behalve een tweeling, dochters van een taxichauffeur. Ik ga niet naar borrels en ben geen lid van een vereniging; er zal vast meer zijn waar ik niets van afweet.

Al toen ik me inschreef op de universiteit dacht ik: hier hoor ik niet

Ik ben er niet op mijn plek. Ik ben een vreemde eend in de bijt. Dat gevoel had ik al voordat ik me inschreef. Toen al – zonder dat ik wist wat me te wachten stond, want ook mijn moeder kon het me niet vertellen – dacht ik: ik hoor niet op een universiteit.

Tegen dat gevoel wilde ik wat doen. Ik moest integreren. Daarom solliciteerde ik naar een bijbaantje op de faculteit: vanachter een webcam tweedejaars studenten leren pleiten. Bij de vacature was duidelijk aangegeven dat de uni diversiteit zeer belangrijk vindt en als organisatie een betere afspiegeling van de studentenpopulatie wil zijn. Ze snakken naar mij, de biculturele student, dacht ik. Alleen er werd, zo bleek uit mijn afwijzing, ‘voornamelijk gelet op’ of je ‘bijvoorbeeld eerder student-assistent geweest’ bent en ‘ervaring in commissies’ hebt.

Zoek het maar uit, dacht ik, jullie diversiteit is een leugen, het staat er gewoon voor de leuk, voor de mooi, om uit te stralen dat jullie bij de tijd zijn, opportunisten, want waarom zouden jullie anders voornamelijk mensen willen die al aan boord zijn? Ik stik wel in mijn vreemdheid, ik moet toch nog maar even tot ik student-af ben.

Ik kreeg met de paplepel ingegoten dat ik op achterstand sta

Dat gevoel ergens niet te horen, zo besef ik, is een patroon: bijvoorbeeld toen ik leidinggevende werd bij mijn bijbaantje, een fotoservice op een toeristische trekpleister, toen ik voor De Correspondent mocht schrijven, en als ik in een museum loop. Eigenlijk is het niet gek dat ik dat gevoel ervaar, nietwaar? Ik kreeg immers met de paplepel ingegoten dat ik vanwege mijn identiteit achtersta. Een van mijn eerste levenslessen was dat het bestaan een wedstrijd is, en dat mijn identiteit mij benadeelt. Wat ik meekreeg was niet dat ik met mijn roots, haar- en oogkleur en beetje pigment volgens sommigen minder zou zijn. Nee, ik leerde dat mijn identiteit – en andere zaken waar ik niet voor kon kiezen – mij achterstelden.

Ikzelf was het die de boeman was.

Mijn identiteit: een blok aan het been.

Uiteraard leerde ik niet dat succes onmogelijk is, maar wel dat het niet gewoon was, mijn identiteit zou me kreupel maken.

Misschien dat daarom het idee van een rechtsstaat zo fijn is: het zegt dat je erbij hoort, dat je er mag zijn en dat je zult worden beschermd, ongeacht je identiteit.

Al zit er misschien wel een kern van waarheid in die levensles, als het gaat over de macht van de ander. Je bent immers niet alleen iemand doordat je je verhoudt tot een ander, maar je bent vooral zoals de ander je ziet. Toch? Maakt het dan überhaupt uit wie ik me waan en bij wie ik denk te horen? 

Ik – de armoelijer, zoon van een bijstandsmoeder – zou elitair zijn

Niet zo lang geleden, in een discussie over – what’s new – diversiteit, zei ik dat we over dit thema alleen de elite horen, die ook nog eens diversiteit verwart met etniciteit en kleur. De man met wie ik sprak zweeg een paar seconden, maakte zijn lippen nat en zei dat ik evenzeer tot de elite behoor. Ik was met stomheid geslagen. 

Ik, ik, de armoelijer, ik, de pupil zonder vader, ik, zoonlief van een bijstandsmoeder, ik, de Schilderswijker? 

Hij is wit, net geen boomer, heeft sehnsucht naar inclusie en werkt voor een Haagse instelling waar hij voor meer schwung probeert te zorgen – middels meer kleur en culturen op het podium. Volgens hem behoor ik tot de elite, omdat ik aan een universiteit studeer, en ook nog eens rechtsgeleerdheid in Leiden, omdat ik nota bene weleens voor De Groene Amsterdammer heb geschreven en de Nederlandse taal machtig ben. 

Klinkklare kolder, dacht ik. Hij zou eens moeten weten hoe ik me voel op die plekken, en tussen de mensen daar. De hele nacht hield wat die diversiteitsmakelaar had gezegd me bezig.

Hoe het voelt om een buitenbeentje te zijn

Misschien is dat het, schiet me nu te binnen: ik begaf en begeef me tussen mensen tot wie ik een te grote afstand voel. Dat was al als kind op het pleintje. Ik vertelde mijn matties wat er in het nieuws werd besproken, was de lummel en de keeper, verbeterde de hele dag door hun taalfouten en ging naar huis als ze kattenkwaad uithaalden. Maar die vriendjes en ik begaven ons tenminste in hetzelfde milieu, onze levens en die van onze moeders leken op elkaar. 

Toen mijn wereld groter werd, leerde ik pas echt hoe het voelde om een buitenbeentje te zijn. 

Het is logisch, zeg ik tegen mezelf, dat een jongen die ooit uniformen en pakken vreesde en verafschuwde, omdat de ouderen die op straat hingen dat ook deden, een afstand voelt tot zijn studiegenoten, die soms al in colbert en met een aktetas naar ‘Inleiding Recht’ kwamen.

Dat een jongen die is opgegroeid tussen moeders die de taal van de overheid niet spraken, die in de speeltuin eens voor een onbekende vrouw belde om informatie over haar uitkering in te winnen, die met jongens omging die allen droomden van een carrière als profvoetballer, omdat ze niet beter weten, een jongen die leefde tussen verslaafden die hem om twintig cent vroegen, denkt niet te horen bij De Correspondent, of in het museum.

Dat die jongen vervreemd raakt van zijn omgeving, alleen al omdat hij zijn moeder niet kan vertellen over Plato en andere filosofen, of een spannend arrest dat hij als verplichte kost leest.

Toen ik een paar maanden geleden een evenement mocht modereren en drie beginnende schrijfsters, veel ouder dan ik, vertelden over inclusie, hun migratieverleden en heimwee, vroeg ik of zij toevallig hier in Nederland ook hun ouders deels verloren waren. Die vrouwen begrepen mijn vraag niet. Maar na afloop kwam wel een man – wit, zijn haar nog witter – naar me toe. Hij gaf me een stevige hand en vertelde hoe hij al op jonge leeftijd niet meer scrabbelde met zijn moeder: hij kende toen al veel meer woorden dan zij en wilde haar niet kwetsen door elke keer te winnen. 

Waarom wil men vieren dat ik een Turkse achtergrond heb?

Zoals ik niet begrijp dat sommigen anderen reduceren tot hun etniciteit om slecht gedrag te verklaren, begrijp ik niet dat sommigen zich goedbedoeld blindstaren op etniciteit en deze voor alles plaatsen. Ik begrijp niet dat men wil vieren dat ik een Turkse achtergrond heb. 

Etniciteit is leuk voor moppen, maar zegt vrijwel niets over een individu, niets over zijn karakter, niets over zijn dromen, niets over zijn welt­schmerz. De nadruk op etniciteit creëert juist een afstand, een anders-zijn. Terwijl: we zijn allemaal Nederlanders, alleen ons dialect verschilt. 

Ook de afstand die ik soms tot anderen ervaar, heeft vrijwel niets met kleur of roots te maken; diversiteitsbeleid dat zich blindstaart op kleur en roots zal de ontheemding van een individu niet verhelpen. 

Maar zouden zij die hoogstwaarschijnlijk nooit de last van hun klasse hebben hoeven meetorsen dat ooit begrijpen?

Lees verder:

Identiteit is een vat vol tegenstrijdigheden, laat ontwerper Bas Kosters zien Modeontwerper en kunstenaar Bas Kosters maakt speels, uitbundig en kleurrijk werk. Maar achter de oogverblindende buitenkant zit de man Bas Kosters, die rouwt om zijn ouders, zich ontworstelt aan conventies, twijfelt en die als een ekster jaagt op het mooiste. Lees of luister dit Goede gesprek met Bas Kosters hier