Op deze Gelderse akker groeit een alternatief voor de voortrazende mode-industrie
Om iets te veranderen aan de systeemrot in de mode-industrie moeten we af van de focus op geld en winst, ervoer modeontwerper Pascale Gatzen. Op een vlasakker nabij Arnhem onderzoekt ze met een team hoe zo’n alternatief model, waarbij het welzijn van mens en planeet vooropstaat, eruit kan zien.
‘Het heeft lang geduurd voor ik het idee kon loslaten dat ik de eenzame geniale ontwerper moest zijn’, zegt Pascale Gatzen terwijl het natte gras tegen onze blote voeten plakt en zachtjes onze tenen kriebelt.
Het is een warme zomeravond in augustus. We staren naar de grond.
Voor ons liggen twee rijen met bruingele stengels van zo’n zestig centimeter lang, de wortels er nog aan. Het vlas schittert in de avondzon.
De rust die ze hier op het weidse land vindt, staat in schril contrast met de wereld waaruit Gatzen komt. Een wereld vol fletse, kunstmatige lichten. Van zien en gezien worden. Van competitie, van vluchtigheid. En vooral van méér. Méér collecties, méér geld.
‘Ik was volledig ingenomen door een narcistisch, op geld gedreven systeem waarin ik continu het gevoel had dat ik mezelf moest bewijzen’, vertelt de 53-jarige modeontwerper, kunstenaar en docent.
Na acht jaar alleen maar gewerkt te hebben, stort ze op haar 29ste in. Haar lichaam weigert nog langer kleding te maken. Mentaal en fysiek is ze op. Het betekent het einde van haar succesvolle carrière als modeontwerper.
Maar het is ook het begin van een jarenlange zoektocht naar een manier van werken waar ze wel gelukkig van wordt. Een zoektocht die niet draait om geld, maar om het welzijn van mensen, de planeet, maar ook: haarzelf.
In feite gaat die zoektocht van Gatzen over de vraag of er een alternatief is voor het kapitalisme, en hoe zo’n ander economisch systeem eruit kan zien. De inzichten die ze daarover opdeed komen samen op het veldje waarop we nu staan, met de rijen dunne stengels voor ons.
Succesvol zijn kan op meerdere manieren
Het idee om in Nederland vlas te gaan verbouwen en er textiel van te maken – linnen om precies te zijn – ontstond in 2018. Gatzen was net begonnen als hoofd van de Master Fashion en Design aan ArtEZ, de modeacademie in Arnhem, waar haar gevraagd werd om een nieuw leerplan op te zetten.
In de tien jaar daarvoor werkte ze aan de Parsons School of Design in New York, een van ‘s werelds meest prestigieuze modeopleidingen. Daar richtte ze succesvol een alternatief modecurriculum op. Het idee dat ze studenten wilde meegeven: je hoeft als succesvol designer niet per se bij een groot, bekend modehuis te werken, en hiervoor alles opzij te zetten. Je vrienden, je familie, je sociale leven – alles ten bate van dat voor velen onhaalbare doel. Die druk kende ze maar al te goed: ze was er immers zelf aan onderdoor gegaan.
Liever wilde ze haar studenten aan het denken zetten over waar ze gelukkig van worden; waar ze goed in zijn en hoe dat te vertalen naar de kleding die ze maken en de manier waarop ze werken.
In feite gaat die zoektocht van Gatzen over de vraag of er een alternatief is voor het kapitalisme, en hoe zo’n ander economisch systeem eruit kan zien
Gatzens relatie met textiel veranderde voorgoed toen ze vijf jaar lang in Upstate New York woonde. Hier leerde ze op het dunbevolkte platteland vol maïsvelden, grasvelden en bergbossen, een schapenboer kennen. Van de wol sponnen ze samen garens en maakten er kleding van. ‘Dat was zo’n openbaring voor mij – niet eerder voelde ik me zó verbonden met wat ik maakte. Met het materiaal, de schapen, de boeren. Het gaf me zo veel inzicht in wat het werkelijk betekent om textiel te maken. De tijd die het kost, hoeveel kennis erbij komt kijken, dat het risicovol is.’ Ze wijst naar de vlasstengels voor ons, en zegt: ‘Je bent volledig afhankelijk van het weer, van de natuur.’
Als ze in 2018 kennis maakt met Willemien Ippel, die zich via haar werk inzet voor het behoud van oude ambachten en ons cultureel erfgoed, komen ze op het idee om studenten dit zelf te laten ervaren via het telen en verwerken van vlas – een vrijwel vergeten maar oer-Hollands gewas.
Voor wie het wil zien hoeft vlas niet om commercie te draaien
De vlasstengels waar we nu naast staan, op het land van boerderij Horsterhof, gelegen in de rivierdelta van de IJssel en de Rijn, behoren alweer tot de vierde oogst. Van de opbrengst uit 2019 zijn de eerste lappen stof en kledingstukken gemaakt. Gatzens outfit, een korte witte broek en blouse, bestaat deels uit zelfgeteeld linnen.
Linnen dat inmiddels niet meer alleen door studenten gezaaid, geteeld, geoogst en verwerkt wordt. Er doen zo’n vijftig mensen met verschillende achtergronden mee met wat het Shared Stewardship-initiatief wordt genoemd. Onder hen: grafisch vormgevers, textielonderzoekers en ontwerpers, maar ook een architect en een archeoloog. Het initiatief is onderdeel van ‘The Linen Project’.
Het trekt ook veel mensen uit de modewereld zelf aan. Zoals modeontwerper Melanie Bomans en Joan den Exter, die voor grote modemerken de inkopen deed in onder meer China, en daar met eigen ogen ondervond hoe de continue prijsdruk in fabrieken leidde tot excessieve werktijden en extreem lage lonen van textielarbeiders.
Met The Linen Project hopen ze mensen bewust te maken van wat het inhoudt om zelf kleding te maken, om zo te laten zien dat een Primark-broek van een paar euro nooit eerlijk gemaakt kan zijn. En om mensen mee te geven dat je kleren moet koesteren.
Toch is hun grootste gemeenschappelijke deler de wens om via het project te ontdekken of het mogelijk is om in Nederland een kleinschalige linnenketen op te zetten rondom een ‘alternatief’ economisch systeem. Een keten die draait om het welzijn van de betrokken mensen, en de natuurlijke hulpbronnen – in dit geval de grond en de vlas – waarvan je afhankelijk bent.
Maar lukt het ze ook?
Een superfood voor de bodem, met een gebruiksaanwijzing
‘Moet je kijken’, zegt Gatzen, terwijl ze haar stem verheft. We lopen met een bezemsteel langs de rijen vlasstengels richting het eind van het veld, als er plots voor haar voeten iets wegspringt. Ze buigt naar het gras en wijst naar een knalgroene kikker van zo’n vijf centimeter groot. Het beestje blijft even zitten, en verdwijnt dan als een kameleon tussen de hoge grassprieten.
Twee weken geleden stond het vlas nog met wortels in de aarde, vertelt Gatzen. De weken ervoor stond het nog in bloei, waardoor het veld voor één dag lila, blauw of wit kleurde. De uitgebloeide knoppen zitten nog aan de stengels vast, en ritselen wanneer ze bewegen door de wind.
Net als de boeren die dit stukje land ter beschikking stellen, vindt ze het een prachtig gewas. En niet alleen om te zien. Vlas is namelijk ook een superfood voor de bodem. Door de wortelstructuur van de plant neemt de aarde veel CO2 op. Vroeger teelden vrijwel alle Nederlandse boeren vlas. Naast wol, was vlas lange tijd de primaire bron van textielvezels in Nederland.*
Nu liggen de afgestorven stengels, na honderd dagen in de grond te hebben gestaan, te roten op het land. Het samenspel van het vocht uit regen en dauw in combinatie met de droogkracht van de zon, maakt dat de houtige structuur van de stengels langzaamaan wordt afgebroken, en de bruikbare vlasvezel overblijft. Het luistert nauw: laat je de stengels te lang liggen, dan loop je het risico dat ook de vezel zelf wordt afgebroken. Ben je te snel, dan is er nog te veel hout aanwezig waardoor de vlasvezel lastig te verwerken is en minder mooie stof oplevert.
In overleg met de boer – het blijft een leerproces, omdat de groei en het oogsten elk jaar weer anders verloopt – heeft Gatzen net besloten dat het tijd is om de stengels te draaien. Door het natte gras roten de onderkanten van de stengel sneller dan de top; voor een egale roting moeten ze regelmatig gedraaid worden.
Vlas is een prachtig gewas – en niet alleen om te zien. Het is namelijk ook een superfood voor de bodem
Gatzen doet het voor. Gehurkt schuift ze de bezemsteel iets boven het middelste deel van de stengels door en tilt met één beweging een rij van een meter vlas omhoog, en klapt ze om, zodat ze op de andere zijde op de grond terechtkomen. Het is een van de precairste dingen aan vlasteelt, legt ze uit. Voor het rotingsproces ben je sterk afhankelijk van het weer, en dus heb je het resultaat van de oogst niet zelf in de hand.
In 2019, het eerste oogstjaar van The Linen Project, waren de omstandigheden goed. Niet te droog, niet te nat. De opbrengst was hoog, de kwaliteit van het linnen was top. Maar in 2020 was het extreem droog, het jaar daarop veel te nat. Die weerscondities zijn terug te zien in de kwaliteit van de stof – textiel uit het ene jaar is wat geler, doffer, dikker en stugger. De ander wat glansrijker, dunner, fijner.
Het laat zien hoe onvoorspelbaar en daarmee risicovol landbouw is. Het betekent dat je doorgaans als boer van tevoren kosten moet maken – de aanschaf van machines, het inkopen van zaden, het bewerken van het land – terwijl je niet weet hoe de oogst dat jaar zal uitvallen, van welke kwaliteit die zal zijn, en in het verlengde daarvan: hoeveel het je zal opbrengen.
En niet alleen als boer. Ook als kledingfabrikant heb je te maken met (financiële) risico’s, die veelal niet gelijk gedeeld worden door de productieketen heen, maar zoveel mogelijk worden doorgeschoven tot het bij de zwakste schakel terechtkomt. Het is een van de oorzaken van veel sociale en milieuproblemen in productieketens als die van textiel.
Vlas verbouw je samen, als het aan The Linen Project ligt
Via het Shared Stewardship-initiatief pakken ze het hier anders aan. Alle vijftig deelnemers, stewards genoemd, delen de risico’s en opbrengsten en hebben daarmee ook evenveel zeggenschap. Gatzen: ‘We stellen gezamenlijk prioriteiten, maken beslissingen en helpen mee op het land.’
Daarmee neemt het project de vorm aan van een werknemerscoöperatie – een platte organisatie waarbij alle leden zowel eigenaar als werknemer van het bedrijf zijn. Er is geen directie of management. De leden samen beslissen over de koers van de onderneming. In tegenstelling tot de meeste andere bedrijven werken ze niet met shareholders maar stakeholders. ‘Ik heb het altijd bizar gevonden dat je mensen zeggenschap geeft over je bedrijf, terwijl ze er zelf niet eens in werken’, zegt Gatzen.
Ze kwam zelf in aanraking met de werkwijze toen ze na haar breakdown bij het Baskische Mondragón terechtkwam, een van de grootste federaties van coöperaties ter wereld. Mondragón telt tachtigduizend leden en wordt genoemd als een al decennia florerend alternatief voor het kapitalisme. Gatzen zag hier in dat er een manier van werken bestaat die niet draait om groeiende winstpercentages, maar over persoonlijke ontwikkeling en samenwerking.
Samen met twee andere ontwerpers in New York richtte ze Friends of Light op, waar ze geweven jassen maakten van lokaal geproduceerde wol. Het betekende een nieuwe bron van inkomsten. Gatzen: ‘Voor het eerst dacht ik weer een echt bedrijf te kunnen zijn; omdat het dan ten goede komt aan een groep mensen.’
Idealen kosten ook wat
Het klinkt als een win-win-winsituatie. Maar lukt het ze om The Linen Project levensvatbaar te maken? Voor Gatzen is die vraag niet zo relevant. ‘Het gaat ons niet om het resultaat. We hoeven niet over een jaar 10.000 meter stof te hebben liggen. We doen wat tijdens het proces goed voelt om te doen. Anders gaan we mee in het huidige resultaatgerichte economische systeem.’
Het betekent wel dat de kosten van het pachten van de grond, de zaden en het inschakelen van teeltexpertise nu grotendeels gedekt worden door subsidies. The Linen Project is sinds dit jaar actief op zoek naar bedrijven die willen meedoen door een linnenkavel te kopen, dat gelijk staat aan ongeveer vijf meter doek. Gatzen: ‘Op deze manier willen we boeren en bedrijven aan elkaar gaan koppelen, en vanaf het begin - dus vanaf het zaaien van de vlas - betrekken bij de productie.’
Daar hangt wel een prijskaartje aan. De stof kost nu zo rond de 60 à 70 euro per meter. Ter vergelijking: Chinees linnen is tien keer goedkoper. Hoe welwillend geïnteresseerde bedrijven ook zijn, feit blijft dat ze opereren binnen een kapitalistische systeem waarin prijzen leidend zijn.
‘Als we spullen willen zonder milieuschade en waarvoor mensen een eerlijk loon betaald krijgen, moeten we aan die hogere prijzen gaan wennen’, zegt Gatzen.
Met het project hoopt ze, hopen ze, inzichtelijk te maken wat lokale rechtvaardige productie nu echt kost. Maar belangrijker nog is de boodschap die ze studenten en deelnemers willen meegeven: dat we weer moeten leren actieve burgers te zijn. ‘We zijn vergeten wat het betekent om actief bij te dragen aan een samenleving, en na te denken over hoe we ons leven willen inrichten en vormgeven. Ik hoop dat mensen inzien dat we samen kunnen komen tot nieuwe systemen, en herdefiniëren waar het in de economie, onze samenleving, om zou moeten draaien.’