Zo worden de huizen van de toekomst waterproof
Als het aan het Rijk ligt, komen er geen woningen meer bij op plekken waar de bodem sterk daalt, of die nodig zijn om water op te slaan bij hevige regen. Dat vergt een grote omslag in het beleid, want de afgelopen decennia werd er op dit soort plekken juist veel gebouwd.
Hugo de Jonge heeft een witte bouwhelm op. Om de schouders van de minister voor Volkshuisvesting hangt een geel hesje. Op de achtergrond: gloednieuwe huizen.
De foto’s die het ministerie van Binnenlandse Zaken – waar volkshuisvesting en ruimtelijke ordening onder vallen – begin dit jaar verspreidde, stralen vooral één ding uit. Daadkracht. De Jonge gaat de wooncrisis oplossen. Het liefst, lijkt zijn opgetogen blik te zeggen, zou hij de stenen zelf op elkaar stapelen.
Maar buiten het bereik van de camera’s is het een ander verhaal. Daar erkent ook De Jonge dat de grond onder veel van de bouwplannen drassig is. Behalve de wooncrisis heeft Nederland namelijk nog een ander, ernstiger probleem: het stijgende water.
Van de ongeveer één miljoen woningen waar op dit moment bouwplannen voor zijn, zijn er 820.000 gepland op plekken die in de toekomst kunnen overstromen. Of waar de bodem zo sterk kan dalen dat huizen scheefzakken en rioleringen beschadigd raken. Dat komt neer op 85 procent (!) van alle geplande woningen tot 2030.
Als er niets aan de bouwplannen verandert, is dat vragen om rampen zoals die in Limburg vorige zomer. Niet voor niets staat in de Nationale Omgevingsvisie, de langetermijnvisie van het Rijk voor de inrichting van Nederland, dat er geen woningen meer mogen komen op plekken waar de bodem sterk daalt, of die nodig zijn om overtollig water op te slaan.
Op dit moment gebeurt het tegendeel: sinds het jaar 2000 is het aantal woningen op dit soort plekken juist met een kwart toegenomen, staat in een rapport van het Planbureau voor de Leefomgeving dat donderdag verscheen. Nederland is als een zwaarbeladen schip dat nog net boven de rivier uit komt, en het water dreigt over de rand te slaan.
Het Nederlandse systeem van waterbeheer bereikt zijn grenzen
Maar is Nederland niet kampioen water buitenhouden?
Inderdaad. Ons land is de best beschermde delta ter wereld. Al stijgt de zeespiegel tot het jaar 2100 met 2 meter, we kunnen het water buitenhouden, verwachten experts. Er zijn ingenieurs die denken dat we een stijging van 3, 4 of zelfs 10 meter aankunnen.
Maar in die scenario’s wordt er geen rekening mee gehouden dat de stijging van de zeespiegel steeds sneller gaat – en dat er dus minder tijd is om dijken te versterken. Bovendien heeft klimaatverandering meer gevolgen dan de stijgende zeespiegel alleen. Rivieren kunnen buiten hun oevers treden nu het steeds vaker en harder regent. Door bodemdaling zakken polders en veengebieden naar beneden – op sommige plekken wel meer dan een meter – en worden ze nog gevoeliger voor overstroming.
Nu al zijn er eerste aanwijzingen dat het Nederlandse waterbeheer zijn grenzen bereikt. In het perfect uitgedachte systeem ontstaan barstjes. Denk aan de overstromingen in Limburg. Aan de mislukte oogsten in de zomer van 2018 als gevolg van de droogte. En wat te denken van het centrum van Gouda, waar bewoners een paar keer per jaar natte voeten krijgen?
En het ironische is: die kwetsbaarheid is juist veroorzaakt doordat Nederland zo goed is in het tegenhouden van het water. De dijken, Deltawerken en polders zijn niet alleen een bescherming. Ze zijn in toenemende mate ook een probleem.
Dat grote delen van Nederland laag liggen, komt door de mens
Hoe dat kan, is te zien langs de Rotte, ten noorden van Rotterdam. Op zonnige dagen zoeven wielrenners over de rivierdijk. Op het water varen bootjes. Beneden spelen kinderen in de tuinen van oude, bakstenen huizen. Een idylle die als ‘typisch Nederlands’ geldt.
Maar je kunt er ook anders naar kijken. Bijvoorbeeld als je beseft dat het fietspad langs de rivier zó laag ligt dat van de fietsers aan de overkant alleen hun hoofd te zien is. Dat de bewoners van de huizen langs de dijk de plezierboten vanuit hun zolderraam langs zien trekken. Het water van de langsstromende rivier is veruit het hoogste punt in het landschap.
En dat komt door ons – de mens. Ooit was de rivier het laagste punt in het moerasgebied. Het water stroomde – logisch ook – vanuit het veen de Rotte in, en van daaruit naar zee. Maar door ingrijpen van de mens is niet de rivier, maar het land het laagste punt.
Dat begon al in de dertiende eeuw, toen de moerasgebieden in het westen van Nederland steeds dichter bevolkt raakten. Steden als Rotterdam, Gouda, Den Haag en Amsterdam ontstonden. Om het natte veen bewoonbaar te maken, groeven de bewoners sloten in het gebied en lieten ze het water weglopen, rivieren in. Later gebruikten ze pompen. Omdat veen vergaat als het wordt blootgesteld aan zuurstof – waarbij overigens ook CO2 vrijkomt – zakte de bodem. Het land liep door de bodemdaling opnieuw onder water en werd dus weer te nat om op te bouwen. Waarop de bewoners het water weer wegpompten. Enzovoorts.
Als je dat maar lang genoeg volhoudt, komt er een punt waarop het niet zomaar meer mogelijk is het water weg te pompen. Zoals in Gouda. De binnenstad is zo ver weggezakt dat het water na een flinke regenbui tegen de wielen van geparkeerde auto’s klotst. Soms stroomt het zelfs de huizen binnen.
Het waterpeil nóg verder verlagen kan niet. Dan komt de fundering van de huizen bloot te liggen, en kunnen ze instorten.
Elke oplossing creëert weer een nieuw probleem
Of het nu gaat om de ontginning van het veen, de aanleg van polders of de bouw van de Deltawerken: de strijd tegen het water loopt als een rode draad door de geschiedenis van Nederland. Maar zoals het dalende veen laat zien, wordt die strijd steeds complexer. In principe is er voor elk probleem een oplossing. Alleen creëren die oplossingen weer nieuwe problemen, waar ook weer een oplossing voor moet komen.
Neem dijken. Die hebben het ooit mogelijk gemaakt huizen vlak langs de rivieren en langs zee te bouwen. Hoe hoger het water komt, hoe hoger en breder de dijken moeten worden. Maar daar is lang niet altijd ruimte voor, juist vanwege de huizen die pal achter of zelfs op de dijk staan. Hoe meer huizen erbij komen, hoe groter dat probleem wordt.
Of de verzilting van de grond. Als de zeespiegel stijgt, komt er meer zout water het land in via de rivieren en onder de dijken door. Als het dan ook nog droog is, is er minder zoet water in rivieren en sloten. Het gevolg: akkers worden zouter en gewassen gaan dood. Boeren gebruiken dan zoet water om de sloten rondom hun akkers door te spoelen. Maar in een droge zomer concurreren zij met drinkwaterbedrijven en de industrie.
En er zijn extreme situaties waar Nederland geen antwoord op heeft. Zoals de droogte in 2018, 2019 en 2020, waardoor hele oogsten verdorden. Vorig jaar ging het juist heel hard regenen, en liep half Limburg onder water.
Een andere inrichting van Nederland: bouwen waar het water het toelaat
Kortom: Nederland is kampioen in de strijd tegen het water, maar door klimaatverandering worden de risico’s steeds groter. De vraag is wat dit betekent voor de 900.000 woningen die er tot 2030 bij moeten komen.
Heel concreet: huizen die op plekken komen die kunnen overstromen, moeten anders worden gebouwd, zeggen experts. De afstand tussen de bodem en de vloer moet groter zijn dan nu verplicht is, zodat het water langer buiten blijft. De stopcontacten en de meterkast moeten hoger zitten, om kortsluiting te voorkomen. Gebouwen moeten minstens twee verdiepingen hebben, zodat bewoners ergens naartoe kunnen vluchten.
Het zijn zinvolle aanbevelingen. Maar ze illustreren ook hoe groot het probleem is waarvoor Nederland staat.
Er zijn dan ook mensen die zeggen dat het compleet anders moet. Dat het tijd is voor een radicaal andere inrichting van Nederland. We moeten stoppen met bouwen zoals we het altijd hebben gedaan – op plekken waar het ons uitkomt, waarna we de loop van het water eraan aanpassen – maar juist het water de koers laten bepalen.
Een van die mensen is Deltacommissaris Peter Glas. Hij bracht vorig jaar een aantal adviezen uit, waarin onder andere staat dat achter dijken een strook vrij moet blijven voor mogelijke versterkingen. Daar kunnen hooguit tijdelijke huizen komen. Bouwen buiten de dijken (vooral in de uiterwaarden van een rivier) is al helemaal taboe.
En, vindt hij, áls er nieuwe woningen in een gebied komen dat onder de zeespiegel ligt, moeten er voldoende mogelijkheden zijn om het water op te vangen. Bijvoorbeeld door op het laagste punt van een polder geen huizen te bouwen, maar er een waterbassin aan te leggen of een sportveld dat onder water mag lopen. Of doordat de huizen zo hoog staan dat het water eromheen of eronderdoor kan stromen.
Glas zou graag duidelijke richtlijnen zien voor hoeveel water een bepaald gebied kan verwerken. Als daar niet aan wordt voldaan, kunnen er wat hem betreft geen huizen of andere gebouwen (bij) komen.
En er is een vraag waar Nederland niet omheen kan. Moeten er meer nieuwe huizen in het hoge en droge oosten van het land komen, en minder in het westen? Het is nu eenmaal zo dat hoe hoger huizen staan, hoe veiliger ze zijn. ‘Op de lange termijn zeg ik: kijk of je niet een beweging richting minder kwetsbare bouwlocaties in gang moet zetten’, zegt Glas.
Kunnen we wel stoppen de natuur naar onze hand te zetten?
Het water de koers laten bepalen – dat is makkelijker gezegd dan gedaan. Bouwen waar het water dat eigenlijk niet toelaat, is nu eenmaal een handelsmerk van ons land. Grote delen van de Randstad liggen op kwetsbare plekken; probeer alle woningzoekenden daar – laat staan alle bewoners – maar eens te vertellen dat ze toch naar Almelo moeten.
Om nog maar te zwijgen van de verschillen tussen de lokale en de landelijke politiek. Het zijn de gemeenten die over de bouw van nieuwe woningen gaan. En een wethouder die vier jaar aanblijft, wil vooral bouwen. Het drijft de waterschappen nu al regelmatig tot wanhoop. Zij moeten flink investeren om de woningen droog te houden die gemeenten op onhandige plekken laten neerzetten, vertelt een woordvoerder van hoogheemraadschap van Rijnland.
Er is dan ook een groep ingenieurs die niets wil weten van de plannen om Nederland anders in te richten. Onnodige bangmakerij, vinden zij, die bovendien schadelijk kan zijn. Als de overheid bepaalt dat inwoners van Nederland ergens anders moeten gaan wonen, kan dat uiteindelijk betekenen dat er minder wordt uitgegeven aan de dijken, dammen en sluizen op risicovolle plekken. Met als gevolg dat de mensen die het zich niet kunnen veroorloven te verhuizen gevaar lopen.
Terwijl: als we op de oude voet doorgaan, is Nederland volgens hen nog een paar eeuwen droog te houden.
Met veel techniek en geld zijn de grenzen van het Nederlandse waterbeheer nog wel even te verleggen, denken deze techno-optimisten. Denk aan hogere dijken, nieuwe stormvloedkeringen en misschien zelfs een nieuwe strook land voor de kust. Daar komen soms moeilijke keuzes bij kijken, zoals het uitkopen van huiseigenaren voor een dijkversterking. En als het echt te moeilijk wordt om een gebied droog te houden – zoals in Gouda – kan het beter zijn de huizen op te geven.
Ministers De Jonge en Harbers zijn aan zet
In een recente Kamerbrief gaven De Jonge en Mark Harbers, minister van Infrastructuur en Waterstaat, een eerste reactie op de adviezen van Deltacommissaris Peter Glas. Ze willen regels opstellen voor de bouw van huizen, zodat die niet te snel onder water lopen. En ze gaan kijken of sommige plekken niet té kwetsbaar zijn om te bouwen, zoals diepe polders met een slappe bodem.
De komende tijd moeten de ministers daadwerkelijk keuzes maken. Wat betekent het in de praktijk om niet te bouwen op kwetsbare plekken? Waar mogen concreet woningen komen, en welke gebieden moeten dan vrij blijven voor bijvoorbeeld het verbreden van een dijk? Kunnen bestaande bouwplannen doorgaan? Wordt Nederland nog afhankelijker van de strijd tegen, of leren we te leven met het water?
Dát is waar de opgestroopte mouwen van De Jonge nodig zijn. Niet op de bouwplaats, maar aan de tekentafel.
Met veel dank aan Nikéh Booister en Alex Hekman van ingenieursbureau Sweco, Ties Rijcken en Olivier Hoes van de TU Delft, Bas Kolen van adviesbureau HKV, Deltacommissaris Peter Glas, en architect René Bouman voor een boeiende rondleiding langs de Rotte.