Hoe een harde aanpak van risicojongeren ook onschuldige slachtoffers maakt
Als hangjongeren voor overlast zorgen of crimineel dreigen te worden, is de reflex van het gezag al snel: keihard aanpakken, zero tolerance. Maar onderzoek naar zo’n aanpak in de beruchte Amsterdamse Diamantbuurt laat zien dat harde repressie juist slachtoffers maakt – en in het slechtste geval zelfs averechts werkt.
‘Je kan het nooit winnen. Nooit. Ook al kom je met bewijs, in hun ogen ben je altijd de dader en zul je altijd de dader blijven.’
Als Khalid – die hier aan het woord is – over straat liep in de Diamantbuurt in Amsterdam-Zuid, kon je er donder op zeggen dat hij in de gaten werd gehouden. Waar hij was, met wie hij was en op welk moment: agenten wilden het allemaal weten. Hoe vaak hij zijn ID moest laten zien aan een agent die hem om een onbenullige reden staande hield, Khalid is de tel kwijtgeraakt: soms wel vijf keer op een dag.
En dan waren er nog de duizenden euro’s die hij kwijt was aan boetes voor brommerrijden zonder helm, fout parkeren en samenscholen op de verkeerde plek – klein bier – en het feit dat hij zonder duidelijke redenen terechtkwam op de Top600, een lijst van zeshonderd Amsterdamse criminele veelplegers. Het leverde hem veel stress op. Hij voelde zich machteloos, depressief ook – alsof de overheid wílde dat hij in de fout ging.
Dat Khalid met zo veel argwaan werd bekeken door de politie en ook de gemeente, komt omdat deze partijen hem rekenden tot de harde kern van een beruchte criminele jeugdgroep, die door beleidsmakers de ‘Van Wougroep’ werd genoemd. Met dit in je achterhoofd klinken Khalids woorden als het typische criminelenpraatje – ga naar een willekeurige gevangenis en iedereen zal je zeggen dat hij onschuldig is.
Toch doen we Khalid hiermee tekort. Want in tegenstelling tot veel gevangenen kan hij de feiten voor zich laten spreken: Khalid werd nog nooit voor een misdrijf veroordeeld. En hij was zeker niet de enige in de Diamantbuurt die reden zag zich te beklagen over de Van Wou-aanpak, die liep van 2009 tot 2013.
Het verhaal van Khalid – en het verhaal van de Van Wou-aanpak, waar ik vanuit het Verwey-Jonker Instituut onderzoek naar heb gedaan – laat zien hoe de voorspelbare reflex van de politiek om criminaliteit hard en repressief aan te pakken door kan schieten, waarbij jongeren niet alleen onnodig beschadigd raken, maar ook de geloofwaardigheid van de overheid wordt ondermijnd.
En dat is funest, want de enorme kloof tussen jongeren in kansarme wijken en de overheid is een van de kurken waarop de georganiseerde criminaliteit drijft.* Wie zich door de overheid achtergesteld en tegengehouden voelt, keert zich gemakkelijker tegen diezelfde overheid en de regels waarvoor ze staat. Zo kan een harde en repressieve aanpak dus juist averechts werken.
Afgeschreven en uitbehandeld
De Diamantbuurt in Amsterdam-Zuid kreeg in 2004 landelijke bekendheid na een reeks van artikelen in de Volkskrant over een hoogoplopend conflict tussen een wit echtpaar, dat de fictieve naam ‘Bert en Marja’ kreeg, en een groep lokale ‘Marokkaanse’ jongeren – een groep die later het stempel Van Wougroep zou krijgen (naar de Van Woustraat, die dwars door de Diamantbuurt loopt). De affaire bereikte zijn hoogtepunt nadat de ramen van Bert en Marja werden ingegooid en het stel onder politiebegeleiding vertrok uit de wijk. In één klap werd de Diamantbuurt hét symbool voor de problemen van witte Nederlanders in multiculturele stadswijken en een machteloze overheid. Dat Bert en Marja zelf ook niet vrijuit gingen in het conflict, kreeg minder aandacht in de pers.
Ook daarna bleven de Diamantbuurt en haar ‘Marokkaanse hangjongeren’ negatief in het nieuws komen. In de eerste jaren vooral vanwege overlast, waarbij steevast de herinnering aan de Bert-en-Marja-affaire werd opgeroepen. Daarna kreeg de berichtgeving een criminelere connotatie. In 2008 luidde toenmalig politiecommissaris Leen Schaap de noodklok, toen hij opmerkte dat Omar el H., een van de vermeende leiders van de Van Wougroep, ‘over een jaar of tien wel eens de nieuwe Willem Holleeder [zou] kunnen zijn als we nu niet fors ingrijpen’.
Een aantal overvallen buiten Amsterdam gepleegd door ‘Van Woujongeren’ en een artikel in Het Parool met de boodschap dat jongeren in de Diamantbuurt zwaar crimineel waren,* leidden tot vragen in de Amsterdamse gemeenteraad en zelfs de Tweede Kamer. Daarop kwamen politie en justitie in 2009 met de zogeheten Van Wou-aanpak – het ‘forse ingrijpen’ waar Schaap om had gevraagd. Het moest maar eens afgelopen zijn met het gepamper van criminele jongeren die niet geholpen willen worden.*
Wie nog niet vastzat, werd het leven zuur gemaakt met preventief fouilleren, boetes, samenscholingsverboden
Wat hield die aanpak in? Politie, justitie en de gemeente – de belangrijkste partijen – onderscheidden drie groepen jongeren binnen de Van Wougroep: een topgroep van veertien die gezien werden als de ‘criminele harde kern’, een middengroep van zeventien die ‘voornamelijk crimineel, deels overlastgevend’ zouden zijn en een bodemgroep van elf die het stempel ‘voornamelijk overlastgevend, beginnend crimineel’ kregen.
Bij de harde kern, waartoe ook Khalid werd gerekend, zou het gaan om jongeren die ondanks een geschiedenis van hulpverlening al diep in de zware criminaliteit zouden zijn terechtgekomen: volgens de politie maakten ze zich schuldig aan gewapende overvallen en bedrijfsinbraken, en waren er signalen dat ze in drugs handelden.* Ze waren, in de woorden van de politieagenten, ‘afgeschreven’ en ‘uitbehandeld’. De aanpak was erop gericht hen zo lang mogelijk achter de tralies te krijgen, ‘gevangenisdagen tellen’ zoals de politie het noemde. Wie nog niet vastzat, werd het leven zuur gemaakt: cameratoezicht, preventief fouilleren, samenscholingsverboden, boetes – een aanpak die ‘very irritating policing’ wordt genoemd.
Het stadsdeel Zuid liep mee in de strenge pas door in 2010 te stoppen met zorg- en hulpverlening aan deze jongeren, van wie de meesten bij start van de aanpak tussen de negentien en de tweeëntwintig jaar waren. Jongerenwerkers en straathoekwerkers, betaald door de gemeente, werden geacht het contact met hen te verbreken.
Een harde lijn tussen wie nog wel en niet te redden was
De aanpak van de middengroep was veel van hetzelfde. Zij waren ‘al te veel besmet met het virus van dure kleding, schijt hebben aan alles, kijk mij eens, intimidatie’, aldus de toenmalige wijkagent.* Hulp werd in eerste instantie nog wel aangeboden, maar meer als laatste stuiptrekking: vanuit het gevoel een inspanningsverplichting te hebben.
Hoe anders was de energie bij de bodemgroep, volgens de wijkagent jonge jongens ‘waarvan je het gevoel had dat je die moest beschermen, waarvan je koste wat kost moest zorgen dat ze niet doorgroeiden’. Een preventieve aanpak dus, waarin bijvoorbeeld risicojongeren gekoppeld werden aan een rolmodel en er ingezet werd op talentontwikkeling.
De harde lijn die de Van Wou-aanpak trok tussen jongeren die nog wel te redden waren en die niet meer te redden waren, kon op veel instemming rekenen. Woorden van Mark Rutte – destijds nog oppositieleider – in een verkiezingsspotje van de VVD uit 2009 laten de stand van het land zien:
‘Neem de Diamantbuurt in Amsterdam. Wat je daar ziet is dat mensen worden weggetreiterd. Een groep van Marokkaanse jongeren, gewoon tuig dat bezig is daar het leven onleefbaar te maken, daar wordt niet tegen opgetreden. De politie wil wel, maar ze krijgen de steun niet van het stadsbestuur. Dit soort dingen zijn wij in Nederland normaal gaan vinden, en ik vind ze abnormaal.’
Tuig keihard aanpakken: het is een voorspelbare reflex van rechtse ‘zero tolerance’-politici die ook op links steeds meer gemeengoed is geworden. Ruttes woorden wijzen daarnaast op een fenomeen dat ook nu nog nauw verwant is aan de politieke hang naar repressie: de neiging zondebokken aan te wijzen. Dat zorgt ervoor dat repressie vooral neerdaalt op bepaalde burgers in bepaalde buurten.
In dat politieke klimaat ging de Van Wou-aanpak van start, om uiteindelijk vier jaar te duren. De keuzes die daarin werden gemaakt, hadden grote impact op de doelgroep. Hadden ze zich maar moeten gedragen, toch? Niet helemaal. Want bij het bestuderen van justitiële documentatie over de Van Wougroep kwam een opmerkelijk feit naar boven: negen van de veertien jongeren die tezamen de criminele harde kern van de Van Wougroep zouden vormen – de ‘uitbehandelden’ en ‘afgeschrevenen’ – bleken bij de start van de aanpak in 2009 nog nooit voor een misdrijf veroordeeld te zijn. Voor de beeldvorming: acht van hen werden ook in de twaalf jaar erna nooit veroordeeld voor een misdrijf.
Het verhaal van Khalid, die tot de harde kern werd gerekend – ondanks dat straathoekwerkers de politie ervan probeerden te overtuigen dat hij zich niet met criminaliteit bezighield –, spreekt wat dat betreft boekdelen.
Je mag hoog of laag springen, maar je hoort erbij
Een ‘kat-en-muisspel dat niet viel te winnen’, typeerde Khalid de relatie met de politie. Er waren agenten die hem persoonlijk kwamen vertellen dat ze alles op alles zouden zetten om hem achter de tralies te krijgen. En waarom? Volgens Khalid omdat hij weleens werd gezien met jongens van wie hij wist dat ze fout bezig waren. ‘Er hoeft maar één keer een foto geschoten te worden, wat heel vaak is gebeurd, en je mag hoog of laag springen, maar je hoort erbij. “Ja maar ik hoor er niet bij.” “Jawel hoor, kijk maar, je staat erbij, je staat toch daar bij die heren.” “Maar ik ben opgegroeid met die heren!”’ Toen Khalid – net als zestien andere Van Woujongeren – doorstroomde naar de Top600 kon niemand hem vertellen waar hij dit aan te danken had. Wel lukte het zijn advocaat uiteindelijk om hem van de lijst te krijgen.
Voor een verplicht deel van zijn mbo-studie rechten zocht Khalid tweeënhalf jaar naar een stage bij een overheidsinstantie, maar steeds werd hij afgewezen. Uiteindelijk zag hij geen andere mogelijkheid dan te stoppen met zijn studie. ‘Ik voelde me vaak depressief’, vertelt hij over die periode, ‘zo diep in de put, kom ik hier nog wel uit? Ja echt, als ik m’n ouders niet had, ik weet niet waar ik was beland. Ik voelde me tegengehouden, teruggeduwd. Ze willen gewoon niet dat je verder komt … Maak een fout, zorg ervoor dat we je kunnen pakken. Doe iets verkeerd. Dat is wat je gevoel zegt dat ze willen.’
Ook stuurde hij in die tijd ‘duizenden’ sollicitatiebrieven, zonder succes – iets dat hij, terecht of onterecht, toeschreef aan de politie en de gemeente. ‘Ik solliciteerde, ik werd afgewezen en het eerste wat ik denk is: het komt door hun… Misschien komt het niet door hun, maar in mijn hoofd is dit wel het geval.’ Wat niet geholpen zal hebben, is dat het na de Bert-en-Marja-affaire volgens jongerenwerkers sowieso al moeilijk was voor jongeren uit de Diamantbuurt om een stage of een baan te krijgen, zeker wanneer zij een Marokkaanse achtergrond hadden.
En niet alleen Khalid ondervond negatieve gevolgen van de labels die hij opgeplakt kreeg: volgens Khalid liet zijn zus haar droom om rechter te worden varen toen ze vanwege hem niet door een antecedentenonderzoek kwam.
Een tevreden buurt?
Tegenover deze persoonlijke drama’s staan de positieve verhalen over de uitwerking van de Van Wou-aanpak op de buurt. De toenmalige wijkagent vertelde dat de rust al snel terugkeerde, doordat enkele leiders van de groep vast kwamen te zitten. Voor jongerenwerk betekende het breken met de jongeren van de criminele harde kern dat die het jongerencentrum niet meer in mochten, wat leidde tot een veiliger werkklimaat.* En er werden successen op het vlak van preventie gemeld: zo werden twee telgen uit een familie waar de oudere broers de criminele kant op waren gegaan op het rechte pad gehouden.
Een tevreden buurt dus.
Nou ja, niet helemaal. Cultureel antropoloog Anouk de Koning deed in 2011 en 2012 – vlak voordat de aanpak werd beëindigd – veldwerk in de Diamantbuurt, waar ze sprak met verschillende jongeren met een Marokkaanse achtergrond.* Ze schetsten het beeld van een politie die vooral gericht is op escalatie, die met groots machtsvertoon reageert op kleine incidenten en constant met arrestantenbussen door de wijk rijdt – de Diamantbuurtversie van ‘meer blauw op straat’.
Een professional die jarenlang in de wijk had gewerkt, hekelde het toegenomen wantrouwen onder agenten naar de jongeren. Waar de politie voorheen gesprekjes aanknoopte met groepjes voetballende jongens, keken agenten nu naar hen ‘met een blik die zegt: “Hé, die criminelen voetballen”’. Het boetebeleid, het hangverbod, het preventief fouilleren en het cameratoezicht, concludeert De Koning, maakten van de buurt een ‘vijandige’ omgeving voor jongeren met een Marokkaanse achtergrond.
Een soortgelijke boodschap komt van jongere Mohamed in een filmproject uit 2011 van Linda Bannink en Anisleidy Martínez over de Diamantbuurt: ‘Er wordt eerder gekeken naar de allochtonen, zij worden eerder staande gehouden, hun ID wordt gevraagd, preventief fouilleren.’ Door alle camera’s is de buurt ‘een hel’ en ‘af en toe net een gevangenis’, zegt Mohamed. ‘Maar je moet rustig blijven, anders zeggen ze: “Zie je wel!”’
Geen uitzondering maar de regel
De verhalen van de Van Wou-aanpak staan niet op zichzelf. In 2018 constateerde hoogleraar Jeugdrechtspleging en Jeugdbescherming Ido Weijers dat er in de Amsterdamse Top600, in tegenstelling tot de oorspronkelijke bedoeling van de lijst, ook jongeren waren opgenomen die slechts voor lichte delicten veroordeeld waren – iets dat volgens hem strafrechtelijk niet te rechtvaardigen was.*
Onderzoek van bestuurskundige Anne van Uden naar de politieaanpak van problematische jeugdgroepen laat daarnaast zien dat politieagenten te weinig in gesprek gaan met vermeende probleemjongeren, dat dwangmiddelen vaak te massaal ingezet worden en dat groepsanalyses dikwijls slecht onderbouwd zijn en te weinig in samenspraak met andere partijen (zoals jongerenwerk) tot stand komen.* Ook nemen de politieagenten uit Van Udens studie het niet altijd even nauw met de eis dat de steekproef bij preventief fouilleren aselect moet zijn – zonder aanzien des persoons dus.
Zo'n behandeling van 'risicojongeren' is contraproductief
De Van Wou-aanpak was een succes, zo meldden politie, justitie en stadsdeel bij het afschalen van de aanpak in 2013. De overheid werd weer ‘baas’ in de Diamantbuurt en nieuwe aanwas voor de criminele groep bleef uit dankzij het toekomstperspectief dat jonge jongens geboden werd. Ook werden er flink wat ‘gevangenisdagen geteld’ – hoewel het er sterk op lijkt dat ook gevangenisdagen werden meegeteld die opgelegd werden in zaken die uiteindelijk eindigden in vrijspraak of sepot.
Het is tekenend voor de kloof tussen de overheid en jongens als Khalid en Mohamed dat deze laatsten heel anders naar de aanpak keken. Jongeren binnen en buiten de Van Wougroep zijn onnodig beschadigd, met soms verstrekkende gevolgen: gefnuikte studies, permanente stress, blijvend wantrouwen richting de overheid.* Het is schade die bovendien niet op zichzelf staat, maar past in het zondebokdenken. Dit is extra wrang omdat het om jongeren gaat die, zoals een jongerenwerker zei, ‘al 2-0 achterstaan in het leven’ omdat ze uit de Diamantbuurt komen.
Zo’n behandeling van ‘risicojongeren’ blijkt bovendien contraproductief. Khalid geeft aan dat ze als dieren werden behandeld door de agenten, en dat sommige van de jongens zich daarom ook als dieren gingen gedragen naar de agenten toe. En dat gedrag lokte ook weer reacties uit. Door de bedreigingen en treiteringen vanuit de Van Wougroep ontstonden er volgens de plaatsvervangend districtschef twee stromingen binnen het wijkteam: agenten die met ‘de lange lat’ de buurt in wilden – ‘om ze verrot te slaan’ – en agenten die er simpelweg niet meer naartoe wilden.
Dat bij zulke verziekte verhoudingen een groep Van Woujongeren als ‘afgeschreven’ en ‘uitbehandeld’ werd bestempeld, is misschien voorstelbaar, maar niet minder problematisch. Zeker ook omdat het om jongeren ging die in de meerderheid van de gevallen nog nooit veroordeeld waren voor een misdrijf. Hoezo afgeschreven en uitbehandeld?
Of de aanpak er ook aan heeft bijgedragen dat jongeren in de Diamantbuurt juist het criminele pad op gingen of hierin volhardden, kan nooit met zekerheid gezegd worden. Wel laat onderzoek zien dat ervaren onrechtvaardigheid bij jongeren in de interactie met politie en andere gezagsdragers een belangrijke schakel kan zijn in het veroorzaken van crimineel gedrag.* Niet verwonderlijk dus dat very irritating policing er slecht vanaf komt in onderzoek: het werkt etnisch profileren in de hand en schaadt de vertrouwenspositie van de wijkagent.
Zulk wantrouwen richting de overheid slaat bovendien gemakkelijk over op nieuwe generaties. In de studie van Anouk de Koning merkt een jongerenwerker op dat jongeren in de Diamantbuurt opgroeien met een buitengewoon negatieve kijk op de politie,* iets dat deels te wijten was aan verhalen die in de buurt circuleerden over buitensporig politieoptreden. Recente berichten dat de overlast in de Diamantbuurt van jongeren erger zou zijn dan ooit tevoren zouden daarom misschien ook niet mogen verrassen.* ‘Het is voor het eerst dat ik een veertienjarige met een molotovcocktail door de straat zie lopen’, aldus een wijkbewoner.
Stel: Khalid was jóúw zoon geweest
Dat het met sommige jongeren in de Diamantbuurt flink mis is gegaan, betwist ik niet. Wat ik heb willen laten zien, is dat de overheid in reactie op de problemen in de Diamantbuurt en de hype eromheen doorschoot in haar aanpak, door een aantal jongeren veel te gemakkelijk af te schrijven – om daar vervolgens een keiharde aanpak op los te laten – en daarnaast een veel grotere groep jongeren in de Diamantbuurt van zich te vervreemden.
De overheid zoals Khalid en andere ‘Marokkaanse’ jongeren deze hebben ervaren tijdens de Van Wou-aanpak, is er een die verwacht dat je in de fout gaat. Een die elke kleine misstap aangrijpt om vervolgens haar gelijk te krijgen – ‘Zie je wel!’ Het is koren op de molen van de georganiseerde criminaliteit, die wel raad weet met jongeren die het gevoel hebben gediscrimineerd en achtergesteld te worden.
Werk aan de winkel dus, en niet alleen in de Diamantbuurt maar in heel veel kansarme wijken waar jongeren vergelijkbare ervaringen hebben.
Als we willen dat de criminele sirenenzang in deze wijken minder hard klinkt, dan zal daar een moreel geloofwaardige en betrouwbare overheid tegenover gezet moeten worden, die jongeren het gevoel geeft dat ze er is om hen te helpen. Een die begrijpt dat preventie niet alleen een zaak van opvoeding en onderwijs is, maar ook van rechtvaardigheid in handhaving en opsporing.
Dat betekent dus ook: terughoudend zijn met ingrijpen in fundamentele vrijheden
Dat betekent dus ook dat de overheid terughoudend moet zijn met het ingrijpen in de meest fundamentele vrijheden van mensen, zoals het inbreken op de persoonlijke privacy, het instellen van samenscholingsverboden en (dreigen met) opsluiting – juist als het om kwetsbare jongeren gaat.
Een belangrijke eerste stap in de richting van zo’n overheid ligt in de bereidheid van gezagsdragers om naar hun eigen handelen te kijken vanuit het perspectief van de jongeren in kwestie: om te snappen hoe onrechtvaardig bepaalde zaken kunnen aanvoelen, en hoe vergaand de gevolgen hiervan kunnen zijn.
In een recente oratie stelt hoogleraar Justitiële Jeugdinterventies Jolande uit Beijerse dat het jeugdbeschermingsrecht gebaat zou zijn bij professionals die zichzelf de vraag stellen hoe ze zouden willen dat hun eigen kind in een bepaalde situatie behandeld zou worden.* Zo’n denkoefening kan ook een begin zijn voor een rechtvaardigere aanpak van vermeend criminele jongeren in kansarme wijken.
Stel Khalid was jóúw zoon geweest: hoe had je dan gewild dat politie, justitie, gemeente en jongerenwerkers te werk waren gegaan?