Benader maatschappelijke vraagstukken alsof je er verliefd op bent, zeggen deze ontwerpers
In de designwereld is een verschuiving gaande. Jonge ontwerpers zoeken oplossingen voor complexe maatschappelijke problemen: woningnood, ongelijkheid, vervuiling. Architect Jetske van Oosten en beeldend kunstenaar Tabo Goudswaard beschrijven in het boek Maakkracht hoe sociaal design bestaande systemen kan veranderen.
Jetske van Oosten is architect, Tabo Goudswaard beeldend kunstenaar. Samen schreven ze het boek Maakkracht. Een nieuwe benadering voor complexe vraagstukken. Ze presenteerden het boek tijdens de Dutch Design Week in Eindhoven. Sowieso is dat een overrompelend festijn van innovativiteit, maar er was ook sprake van een soort paradigmashift.
Ging het de afgelopen jaren vooral over duurzaamheid, nu wordt het accent verlegd naar complexe maatschappelijke problemen, die geen eenvoudige oplossingen kennen, waar veel verschillende partijen bij betrokken zijn, en die de creativiteit en de maakkracht van kunstenaars en designers vereisen, om een onvoorziene uitweg te ontwerpen.
Het klinkt misschien nog een tikkeltje abstract, maar het boek Maakkracht barst van de inspirerende concrete voorbeelden. Ik werd er vrolijk van. Ze komen ook langs in dit gesprek. Van Oosten en Goudswaard zijn allebei lid van de Sociaal Creatieve Raad, een lobbyclub die makers en ontwerpers meer wil betrekken bij het oplossen van complexe problemen en vastgelopen systemen.
Was het inderdaad voelbaar in Eindhoven, tijdens de Dutch Design Week, dat er iets aan het verschuiven is?
Goudswaard: ‘Jonge mensen die van de kunstacademie komen, of de designacademie of de TU, voelen zich geëngageerd maker. Ze willen bijdragen aan een betere wereld.’
Dat gaat over grote maatschappelijke problematiek?
Goudswaard: ‘Wat zien we allemaal? Het klimaatvraagstuk, de boeren. We hebben een woonopgave. Er zijn allerlei veiligheidsvraagstukken. Ze zijn met elkaar verbonden en laten zich niet makkelijk oplossen. De wereld is nu georganiseerd in domeinen: we hebben een ministerie voor wonen, een ministerie voor mobiliteit. Daar moeten we anders mee omgaan.’
Van Oosten: ‘Mensen erkennen dat dit nodig is.’
Wat is nodig?
Van Oosten: ‘Maakkracht. Het vermogen om iets in beweging te zetten zonder dat je precies weet wat eruit komt. Op de Dutch Design Week zie je dat iedereen aan het zoeken is; men laat wel alvast dingen zien. Het ontwerpen bij complexe vraagstukken is anders dan het ontwerpen van een vaas of een auto. Je moet dezelfde kwaliteiten inzetten op het ontwerpen van de ruimte om het anders te kunnen gaan doen. Sommige mensen doen dat bewust, anderen wat minder. Wij hebben vijf rollen beschreven. Sommige mensen pakken één rol sterk en zijn aanjager, zonder precies te weten wie hun ally is in een van de andere rollen.’
Goudswaard: ‘Het is niet zo dat de ontwerper vroeger een stoel maakte en nu een oplossing bedenkt voor een maatschappelijk vraagstuk. Als ontwerper of kunstenaar kan je het niet in je eentje. Het boek gaat over het creëren van ruimte om met elkaar een verandering te kunnen bewerkstelligen.’
Jullie stellen dat er een zogeheten ‘derde macht’ in ontwikkeling is. Hoe ziet die eruit?
Goudswaard: ‘Op de maandag van de Dutch Design Week hebben we een fantastische bijeenkomst gehad: het overkoepelende programma van World Design Embassies, dat is geïnitieerd vanuit de Dutch Design Foundation. Samen met Floris Alkemade hebben we de nieuwe visie van dat programma gepresenteerd. Rond allerlei maatschappelijke thema’s werken systeempartijen en creatieve professionals samen aan verandering. Denk binnen het veiligheidsvraagstuk aan politie, Openbaar Ministerie, reclassering. Bij voedsel aan Albert Heijn.’
‘Floris Alkemade schetste waar wij staan. In deze tijd van grote maatschappelijke opgaven komen we er niet meer door alleen te vertrouwen op de eerste macht (geld) en de tweede macht (politiek). Er is een derde macht nodig: ontwerp. De kwaliteiten, de vaardigheden, de manier van werken uit het ontwerp- en kunstdomein zijn nodig.’
Is dat al gaande?
Van Oosten: ‘Die derde macht bestaat uit het onderzoekende ontwerpen: een combinatie van wetenschap en ontwerp. Je ziet het uitproberende, experimenterende. De wetenschap en het ontwerpend onderzoek groeien daarin naar elkaar toe, juist omdat het ontwerpend onderzoek tempo in zich heeft. Alles gaat snel, dus we moeten, al onderzoekende, stappen zetten.’
Ik heb onze huidige minister Robbert Dijkgraaf eens horen zeggen dat de wetenschapper een ontwerper is geworden.
Van Oosten: Het wordt dus herkend, maar het is hard werken om het vervolgens ook te gaan doen. Het vraagt een andere mentaliteit om iets te initiëren waarvan je niet helemaal weet wat het op gaat leveren. Erop vertrouwen dat juist daar iets nieuws kan ontstaan.’
Het niet-weten als je begint is de kern van die nieuwe mentaliteit?
Van Oosten: ‘Onder andere. Je wordt aangesproken op dat wat je voelt maar nog geen woorden heeft. Het zeker-weten en controle uitoefenen is goed, maar sluit ook dingen buiten. Er moeten meer dingen gevoeld worden op een ethisch niveau. Dat het besef meetelt: dit is niet waar ik achter sta, in een organisatie bijvoorbeeld.’
Goudswaard: ‘Het is fijn om vooraf te weten welk resultaat je wil bereiken, want dan kan je controle houden. Een planning maken en het budget in de gaten houden. Maar als je vooraf hebt bedacht wat de resultaten van een project zijn, is de kans groot dat het na een jaar niet meer relevant is omdat de wereld is veranderd.’
Van Oosten: ‘De problemen die we zien kunnen niet binnen één domein opgelost worden. Organisaties moeten gaan samenwerken; ze zien dat iedereen voor zichzelf precies doet waarvoor die bestemd is, maar het aantal daklozen stijgt, of de zorg komt niet uit. We moeten op een andere manier gaan samenwerken aan belangen die het organisatiebelang overstijgen. Ontwerpkracht inzetten om een samenwerking te ontwerpen die voorbij gaat aan wat je voor je eigen organisatie goed voor mekaar hebt, maar voor de maatschappij niet oplevert wat je voor ogen had.’
Letterlijk out of the box. Hebben wij systemen nodig?
Goudswaard: ‘We zijn dol op systemen. Het maakt de wereld beheersbaar. Het geeft macht. Elke organisatie is een systeem. De verkeersregels zijn een systeem. Democratie en rechtspraak zijn systemen. Systemen hebben we nodig om met grote groepen mensen in een complexe wereld te functioneren. Het geeft taal om dingen te duiden. We categoriseren de wereld. Dat is nodig om te overleven, en we kunnen op hoog niveau met elkaar functioneren omdat we het zo goed regelen. Toch worden we steeds meer slachtoffer van systemen.’
Waarom keren systemen zich ook altijd tegen ons?
Van Oosten: ‘Omdat de mens geen statisch wezen is. We zijn veranderlijk. Je pakt het vast op een woord, een wet, of een systeem en dan verandert het weer. Als je het hebt vastgepakt is het moeilijk om het daarna ter discussie te stellen.’
In een systeem lijken mensen zich te reduceren tot hun functie. Hun creativiteit en menselijke waarden doen er niet meer toe. Waarom gebeurt dat?
Goudswaard: ‘We worden gedrild om in het systeem te functioneren. Als je je niet aan de verkeersregels houdt krijg je gewoon een boete. We zijn sociale wezens, dus we vragen ons ook af hoe het ergens hoort. We passen ons aan aan de mores. Ook aan ongeschreven regels. Het systeem is dominant en het versterkt zichzelf ook. Als ik arts ben, word ik goed in wat ik doe. Ik word daarin herkend, en ik ga me identificeren met wat ik doe. Op een gegeven moment ben ik in mijn identiteit een arts. De uitgekristalliseerde rol, vastgeklonken aan het gekoppelde systeem, wordt inflexibel. Het is een paradox dat systemen ons macht geven, maar dat we er ook slachtoffer van zijn.’
Leveren we ons uit?
Van Oosten: ‘Ik zou het zo niet willen noemen, want zonder ons is er geen systeem. Wij zijn het systeem.’
Daarom is het zo absurd dat het gebeurt.
Van Oosten: ‘Het gebeurt omdat het systeem er is. Je voelt dat er dingen buiten vallen. Je kan nooit alles tegelijkertijd vastpakken. Elke keer dat je iets vormgeeft, sluit je daarmee iets anders uit. Dat wordt voelbaar, juist omdat het systeem zo goed werkt.’
Goudswaard: ‘Ik voelde op een gegeven moment de bevrijding dat je een maker kan worden van die wereld. Systemen zijn gewoon afspraken tussen mensen. De bevrijding zit erin dat het ook allemaal anders gemaakt kan worden.’
Dat maakt jullie boek vrolijk.
Goudswaard: ‘Je voelt kracht als je dat beseft.’
Van Oosten: ‘Ik moet denken aan mijn eigen opleiding als architect. Je werd pas echt creatief als de opdracht knelde. Als je niet zoveel ruimte krijgt, zoek je de ruimte op. Dat noemt Tabo "de stimulerende beperking".’
Jullie gaan op zoek naar wat er in mensen zit, naast procedures, regels en functieomschrijvingen. Dan kom je bij ongrijpbare dingen zoals waarden.
Goudswaard: ‘Systemen zijn zo georganiseerd dat bepaalde waarden gediend worden. Mobiliteit heeft als doel om efficiënt van A naar B te komen. Makers kijken daarnaar vanuit het mens-zijn. Het is fijn dat de snelweg je snel van A naar B brengt, maar het is ook een lelijk ding: hij doorkruist een natuurgebied en misschien maakt hij je afhankelijk van de auto. Het makerschap kijkt naar alle waarden die spelen in een mensenleven. Zo kan je uit de beperkingen breken, en met een nieuwe omgang naar het vraagstuk kijken.’
We sluiten het uit in ons systeemdenken, maar het zit er allemaal al. Je vergelijkt het met ‘verliefdheid’.
Van Oosten: ‘We zijn in ons persoonlijke leven gewend om te vertrouwen op ons gevoel of onze intuïtie. Niemand zou denken dat je moet trouwen met degene met de meeste vinkjes op je lijstje. Ik heb het met het kopen van een huis. Sommige persoonlijke keuzes doe je puur op gevoel. Daar twijfel je niet aan, en het zijn vaak de beste keuzes. In verliefdheid zit ook een enorme drive. Het is jammer dat we dezelfde gedrevenheid missen op die maatschappelijke vraagstukken. Het gevoel van rechtvaardigheid, van eerlijk delen is sterk omdat wij mens zijn.’
Je formuleert het op een andere manier: 'Het gaat niet om het goed doen, maar om het goede doen.' Dat laatste legt vaak het loodje binnen organisaties.
Goudswaard: ‘Het ethische vermogen herkennen we in makers. Ze blijven bij hun hart. Het beeld van de kunstenaar die tegen de stroom in onrecht aankaart. We gunnen meer mensen die agenderende kracht. We moeten onszelf niet uitleveren aan de systemen. Zijn we nog het goede aan het doen, dat wat we in ons persoonlijk leven leidend maken?’
Dan moet je in verzet komen?
Goudswaard: ‘Dat hoort er absoluut bij.’
Van Oosten: ‘Het begint bij een ontwerper die voelt dat het ook anders kan. Dat vertrouwen maakt het makkelijker om in verzet te komen. Het vertrouwen dat we zien in de kunst- en cultuursector wensen we toe aan de samenleving, vanuit die gedachte is ons boek ontstaan. Je hart laten spreken doe je samen. Je hoeft niet in je eentje in verzet te komen. Door te vragen wat iemand ervan vindt werk je aan een grotere beweging.’
Niemand ontsnapt aan een systeem. Is iedereen ook een maker?
Goudswaard: ‘Het zit in iedereen. Mensen zullen het herkennen: een ondernemer doet een voorstel, een politicus agendeert. Maar je kan er wel talent voor hebben. Je kan ervoor worden opgeleid.’
We hebben kunstenaars en ontwerpers.
Goudswaard: ‘En technische universiteiten. Het is een vak met wetenschappelijk gevalideerde methodieken. Maar in de kern zit het in ons allemaal. Dat is het pleidooi van het boek: maak daar contact mee. Wij proberen die rollen herkenbaar en expliciet te maken. Je hoeft niet alles te kunnen, maar er zijn bepaalde onderdelen waar ook jij je prettig bij voelt.’
Je zet professioneel opgeleide makers in om het makerschap in mensen wakker te schudden?
Goudswaard: ‘We hebben het geluk dat we beeldmateriaal mochten krijgen van de allerbeste makers van dit land. Dit zijn geweldige projecten die dit als een belangrijke beweging zien.’
Wat is een voorbeeld dat je ijzersterk vindt?
Van Oosten: ‘Ik heb mijn hart verloren bij "de Schatgraver". We presenteerden maandag de "Doe-het-zelf-kip". Dat is een doe-het-zelf-pakketje om kipfilet te maken. Dat kan, maar je moet er wel wat tijd voor uittrekken. Dat bestaat uit een grote doos met drie bevruchte eitjes en een broedmachientje. Je krijgt allerlei materialen om een kip groot te brengen en te slachten. Dit hebben twintig gezinnen tien weken lang gedaan.’
Waarom vind je dat zo fascinerend?
Van Oosten: ‘Het is een onderzoek. Wat vind je van het proces dat nodig is om kipfilet te maken? Het confronteert zonder meteen met antwoorden klaar te staan. Het is een onderzoek naar het proces. Je komt erachter wat je ergens van vindt door er zelf onderdeel van te worden. Door eerst verzorger te worden van de kip, en die daarna naar de slacht te brengen. Er is een prachtige foto van een klein meisje dat bij de slacht van haar kip staat. Haar eigen kip. Ik weet niet of ze hem daarna nog gegeten heeft.’
Je voelt een soort bevangenheid.
Goudswaard: ‘Ik zie vooral de stress van dat meisje, de spanning in haar lijf.’
Dit bedenk je niet zomaar zelf. Voor zo’n voorstel heb je een professional nodig?
Goudswaard: ‘Ja, dit project is gedaan door Ultra Ultra in de context van landbouwinnovatie. Er zijn ethische vragen te stellen over het aantal dieren dat wij doden in Nederland. We hebben dat uit het zicht georganiseerd. Bij het vermoeden van een ziekte-uitbraak worden er miljoenen dieren geruimd. Hier onderzoek je op een empathische manier wat het in je persoonlijk leven betekent als je dit gewoon zelf doet.’
Je brengt het zo dichtbij dat je er alleen maar als mens op kunt reageren. Wat is jouw meest inspirerende voorbeeld?
Goudswaard: ‘We hebben vijf stappen. Je agendeert iets, en doet onderzoek. Je doet een nieuw voorstel, vervolgens test je het, en dan veranker je het. Dat zijn vijf stappen die we verbonden hebben aan rollen. In de stap van het voorstel gebeurt iets magisch. Dat is de creërende daad. Kunstenaars en ontwerpers gaan niet uit van het bestaande, maar denken in het mogelijke. Wat als we dit doen?’
‘Ik geef een voorbeeld uit het veiligheidsdomein. In Nederland hebben we veel drugsgerelateerde criminaliteit, waaronder de productie van synthetische drugs. Laboratoria in schuren van boeren en in woonwijken, met alle ellende eromheen. Er is een project geweest van het Openbaar Ministerie samen met Roorda Reclamebureau. Het ontwerp is het XTACY-parfum. Vormgegeven als een prachtig flesje met een ondergaande zon, alsof je naar een warenhuis zit te kijken. Daar zit de geur van een xtc-laboratorium in, een anijsachtige geur. Vaak produceren die stankoverlast voor de omgeving.’
Als jij in de wijk loopt en je ruikt een anijsachtige geur, word je in staat gesteld om de politie te waarschuwen. Dat is ook maakkracht. Je zegt niet alleen dat het anders moet, maar je geeft ook handelingsperspectief voor alle betrokkenen. Politie kan erop handhaven. Het OM kan hiermee richting publiek en pers. Het was een mediageniek project.’
Van Oosten: ‘We kunnen niet genoeg benadrukken hoe belangrijk dat handelingsperspectief is. Je denkt bij een ontwerper aan iemand die met een goed ontwerp komt, en dat we er dan zijn. Zo gaat de toekomst eruitzien: probleem opgelost. Bij complexe vraagstukken zoals ondermijning, sociale ongelijkheid of klimaatadaptatie weten we wel hoe het eruit moet zien, maar niet hoe we daar komen. Daarom is de combinatie van een beloftevol toekomstperspectief, en de eerste stap hoe je daar kunt komen, belangrijk. Dan komen we meteen bij de volgende rol, van "de Verkenner". Het idee is dat je de anderen meeneemt in dat voorstel, zodat mensen daarin hun eigen rol vinden. Zij mogen het anders gaan doen dan je had gedacht.’
Goudswaard: ‘Ik wil nog iets toevoegen over de manier waarop je tot een voorstel komt. Het gaat vaak over het ego van de kunstenaar en zijn genialiteit.’
Je moet origineel en vernieuwend zijn…
Goudswaard: ‘Dat is het 20ste-eeuwse beeld van de kunsten. In het boek hebben we proberen te beschrijven hoe je eigenlijk tot een voorstel komt. Het agenderen gebeurt vaak vanwege problemen waar je iets aan wil doen. Vervolgens doe je "schatgraafonderzoek" om uit te vinden welke waarden er spelen. Je vraagt je af wat voor nieuwe waarden je met zijn allen leidend kan maken in de omgang met het vraagstuk. Uit die waarden kun je werkende mechanismen vinden die dienend zijn aan die waarden. Daar komt meestal het voorstel uit.’
‘Ik heb een beroemd voorbeeld van mimespelers en verkeersovertredingen in [de Colombiaanse hoofdstad] Bogotá. Het verkeerssysteem werd een ultieme chaos. De burgemeester constateerde dat er talloze verkeersdoden waren omdat mensen niet onder de indruk waren van boetes of verkeersregelaars. Hij heeft het voorstel gedaan om een nieuw mechanisme leidend te maken. Namelijk dat je mensen niet beboet, maar ze door clowns, mimespelers, belachelijk laat maken. Niemand wilde en plein public op een druk kruispunt voor gek gezet worden door die clowns. Dat zorgde voor minder verkeersdoden. Dat is een creatieve stap: een ander werkend mechanisme leidend maken om bepaalde waarden te dienen.’
Jullie lopen met speels gemak door dat proces heen. Misschien is het goed om de vijf stappen door te nemen. Je noemt de rol van het agenderen ‘de Waakhond’. Is dat vergelijkbaar met de rol van de klokkenluider?
Van Oosten: ‘De Waakhond heeft de rol om zijn stem te laten horen: er klopt iets niet. Dat zie je misschien nog niet, maar je voelt het al. De Waakhond heeft een bepaald repertoire om daar vervolgens iets mee te doen. Dat is breder dan wat we bij klokkenluiders in ons hoofd hebben; die zeggen er gewoon iets van.’
Klokkenluiders komen altijd in het defensief. Is dat zo bij jullie Waakhond?
Van Oosten: ‘Er zijn mogelijkheden om je verhaal kracht bij te zetten. Door gebruik te maken van beeld is het overtuigender. Het is niet mijn verhaal tegen jouw verhaal, maar gewoon wat we allemaal kunnen zien. Een ander voorbeeld zit in de parodie. Iets op een speelse manier aan de kaart stellen kan agenderend werken. In comedy kunnen ingewikkelde problemen besproken worden.’
Het is een oude wet: show, don’t tell. Een ander prachtig voorbeeld is 'ser-vies'.
Van Oosten: ‘Dat is een beweging ontstaan vanuit het Stadslab Luchtkwaliteit. Ze zijn begonnen met de ’s-Gravendijkwal in Rotterdam. Dat is een van de meest vervuilde straten in Nederland.’
Mensen leven korter in Rotterdam.*
Van Oosten: ‘De straat loopt dwars door een woonwijk. Je mag er nu vijftig [kilometer per uur], maar ze reden er harder. Alles helemaal zwart van het fijnstof. In eerste instantie zijn ze daar ludieke acties gaan doen. Een ontbijt serveren met kapjes op, nog ver voor corona. Op een gegeven moment zijn ze dat fijnstof van de muren gaan halen en gaan gebruiken in het servies. Het heet ‘ser-vies’. De fijnstof hebben ze in het glazuur opgenomen, in verschillende steden. Eerst in Nederland en vervolgens over de hele wereld. Per stad hebben ze een bepaald servies gemaakt.’
De hoeveelheid fijnstof bepaalt de kleur van de koffiekopjes. Hoe donkerder, hoe gevaarlijker.
Van Oosten: ‘Je zet het aan je mond. Het komt dichtbij. Het is ook ingezet bij een petitie in de Tweede Kamer voor schonere lucht. Ze hebben twee koffiekopjes aangeboden: een met de gewenste situatie, en een met de huidige. "Uit welk kopje wilt u eigenlijk uw koffie drinken?"’
Goudswaard: ‘Zoiets maakt het indringender, maar er zit ook het risico in dat je mensen tegen je in het harnas jaagt. We zien veel activistische acties...’
Zoals de klimaatactivisten die zich vastplakken aan kunstwerken. Reken jij dat daaronder?
Goudswaard: ‘Er zit een kwaliteit in het agenderen, en er is een tegenreactie. Mensen voelen zich daardoor soms aangevallen. “Dit is niet gepast. Je verwijt me iets wat ik nooit zo bedoeld heb.” In de zero-sum game van jouw belang tegen het mijne betekent winst voor de een verlies voor de ander. Daarom hebben we die vervolgstappen ook bedacht. Je bent misschien wel onderdeel van het systeem, op een dusdanige manier dat er onrecht gedaan wordt, maar je kan onderdeel van de oplossing worden. Er is een way out. Je hoeft niet van het bestaande uit te gaan. Door empathisch onderzoek te doen en een nieuw voorstel te doen kom je uit die tegengesteldheid, en kan je samen de toekomst ontdekken.’
Dit is niet voor bange mensen. Is lef bepalend voor makerschap?
Van Oosten: ‘Ja, daar heb je lef voor nodig. Dat kan je aanwakkeren in jezelf. Kunstenaars en ontwerpers leven het voor. Ze doen het. Bij dat aanwakkeren gaat het er niet om dat je jezelf tegenover de ander zet. Het gaat om agenderen dat je misschien iets gemist hebt: moeten we hier niet iets mee? In elke stap zit niet het "zo moet het", maar het ontwerpen van de ruimte voor een andere mogelijkheid.’
Daarom is de tweede fase van het onderzoeken, het schatgraven, zo belangrijk voor jullie. Je gaat op zoek in de organisatie of het systeem wat er leeft bij mensen. Hoe vaak voelen ze het wringen in ethische zin?
Van Oosten: ‘Waar zit de buikpijn? En waar zit de verliefdheid? Daar zit de kracht om in beweging te komen en om dat lef los te krijgen.’
Het gaat dwars in tegen het belang van een organisatie om naar gevoelens of beleving te vragen. Er moet resultaat komen.
Van Oosten: ‘De organisatie bestaat uit mensen. De organisatie is het middel en de mens is het doel. Misschien zijn we dat af en toe vergeten.’
Goudswaard: ‘De customer journey is een typisch ontwerpinstrument. We hebben het systeem opgetuigd, maar wat ervaar je in het dagelijkse omgaan met het systeem? Daar zie je verschrikkelijke dingen. Ik moet aan de toeslagenaffaire denken. Het is allemaal bedoeld om op een verantwoorde manier met ons belastinggeld om te gaan en het eerlijk te verdelen. In de feitelijke uitvoering was er voor de gedupeerden geen mogelijkheid om het aan te vechten. Dat is afschuwelijk.’
Ook voor de mensen die de procedures uitvoerden.
Goudswaard: ‘Die waren niet in staat om het aan te kaarten. Ze hadden niet het vermogen om het "niet-pluisgevoel" kenbaar te maken en tot een aanpassing van het systeem te laten leiden.’
De Mantelzorg Simulator is een ander voorbeeld dat de ongrijpbare smeerolie van het handelen helder maakt.
Van Oosten: ‘Het maakt dat andere perspectief beleefbaar. Dit is gemaakt door Muzus. Het is een kamer waar je in kan stappen. Een beleving om mee te maken wat iemand die dement is voelt of ervaart. Dat perspectief levert inzicht op, ook vanuit het perspectief van de mantelzorger om te zien hoe de interactie verloopt.’
De derde fase is voorstellen doen: ‘de Initiator’. Hierbij is de maker het meest kunstenaar. Daar moet je vooral durven kiezen.
Goudswaard: ‘Blauwe, analytisch georiënteerde mensen proberen het hele veld in kaart te brengen om met een vraagstuk om te gaan. Hebben we genoeg mensen gesproken om een totaalbeeld te krijgen? Het is nooit genoeg, zeker bij ingewikkelde vragen. De neiging om een conclusie te trekken uit wat je in kaart hebt gebracht is ondoenlijk.’
‘De kwaliteit van een maker kenmerkt zich door een emotionele, persoonlijke verbinding met het vraagstuk. Dat aspect heb ik gezien in de Schatgraversfase en dat raakt mij echt. Ik voel dat daar iets zit en daar wil ik mee aan de slag. Je initieert een andere omgang op basis waarvan andere dingen zullen gaan bewegen, omdat het een genetwerkt vraagstuk is. Het durven kiezen voor iets om je voorstel op te baseren, die subjectieve stap, is een kracht van makers – maakkracht.’
Engagement is een voorwaarde voor de Initiator. Net als het vertellen van het goede verhaal.
Van Oosten: ‘Aan de ene kant moet je iets overbrengen. Tegelijkertijd moet je de dialoog openhouden en het niet vastzetten met jouw keuze. Die keuze is ook maar tijdelijk. Het is iets waar je vol voor gaat, wetende dat het ook weer anders kan.’
Goudswaard: ‘Er is een mooi project van Renzo Martens, White Cube. Hij was geraakt door de erbarmelijke omstandigheden waaronder plantagearbeiders in Congo moeten werken. De ongelooflijke ongelijkheid van hoe wij in het Westen genieten van de producten die ze in Afrika oogsten. Hij heeft een werkend mechanisme centraal gesteld om meer verdienvermogen voor deze mensen te realiseren. Hij is zelf een succesvol kunstenaar en weet dat de kunstwereld geld en prestige op kan leveren. Hij heeft gedacht: ik ga ervoor zorgen dat de mensen op deze plantage makers worden en kunstwerken gaan maken. Die gaan we met enorm surplus aan meerwaarde verkopen in de kunstwereld waar ik toegang toe heb. De highbrow kunstgaleries en musea in New York.’
‘Het had een enorme impact. Het confronteert het kunstpubliek ook met de eigen rol. Hij was getriggerd door een sponsoring van Unilever, die sponsor was van de Turbine Hall van het museum [Tate Modern] in Londen. Intussen worden de plantagearbeiders uitgebuit. Hij heeft met succes die plantagearbeiders getraind om vanuit hun belevingswereld sculpturen te maken. Die zijn nota bene geproduceerd van cacao. Het geld dat hij daarmee verdiende is teruggegaan naar de arbeiders, zodat zij de grond konden kopen en een duurzamer verdienmodel konden opbouwen.’
‘Dat heeft hij uitvergroot door er een museum te laten plaatsen, ontworpen door OMA. Het kunstpubliek kan nu naar de plantage in Congo waar een economie omheen staat van cappuccinobars en hotels. Hij heeft het radicaal doorgevoerd en dat mechanisme van meerwaarde in de kunstwereld ten goede laten komen aan deze mensen.’
We zijn bij de vierde fase van testen. Je moet die voorstellen gaan uitproberen, dat vraagt om de rol van ‘de Verkenner’. Daar is het belangrijk dat je dat niet zelf doet.
Van Oosten: ‘Trap niet in die valkuil! Je moet ze laten verlangen naar de zee, maar dat schip kunnen ze zelf wel bouwen. Het schip zal er anders uit gaan zien, en daar moet je mee om kunnen gaan.’
Wat bedoel je daarmee?
Van Oosten: ‘Als Verkenner moet je waarderen dat er iets uitkomt wat je niet had verwacht. Je moet die openheid hebben. Je kan niet verwachten dat ze gaan maken wat jij had bedacht.’
Is er een voorbeeld dat je die speelsheid moet accepteren?
Van Oosten: ‘We gebruiken vaak het voorbeeld van de Eendagszaak. Dat is een pandje waar ondernemers uit de [Lodewijk] van Deysselbuurt in Amsterdam één dag per week hun onderneming mochten starten. Als die onderneming een beetje liep konden ze een pandje verderop in de straat krijgen. Er zijn een kapper, een jongerencoach, een fietsenmaker en van alles uitgekomen. Doordat je het ondernemerschap centraal stelt en de huur laag houdt, kwam er ook een sociale structuur omheen. Niet alleen rond de winkel of de commerciële bedrijvigheid. De jongeren haalden nog even de groenten van de markt die over zijn. Daar ging de ander mee koken.’
Social design in optima forma.
Van Oosten: ‘Het was onverwacht. Het was bedoeld om nieuw leven in die straat te krijgen en niet per se om er een sociale gemeenschap omheen te bouwen. Dat is wel gebeurd.’
Tot zover gaat het allemaal puik. Dan komen we bij vijf, het verankeren. 'De Waarmaker'. Er is veel creativiteit aan de dag gelegd, maar het moet in het systeem worden ingebouwd. Hoe zet je die stap?
Van Oosten: ‘Niet als vijfde stap. Je moet niet eerst stap één tot vier uitvoeren en aan het eind kijken hoe je gaat verankeren. Dat verankeren begint in stap één. Het zit in de ruimte die je maakt voor de ander om mee te doen. Op je handen te zitten en te kijken wat het oplevert.’
Goudswaard: ‘Het overzicht hebben, gericht zijn op de maakruimte en alle besproken kwaliteiten toelaten in de omgang met het vraagstuk. Dat zijn geen lineaire processen, ze lopen parallel. Je selecteert mensen die bepaalde kwaliteiten hebben. De een is beter in agenderen en de ander in voorstellen doen. Er moeten mensen met een mandaat zijn die dit herkennen en open ruimte houden binnen het systeem om op deze manier met het vraagstuk om te gaan en te kunnen veranderen.’
Wat is open ruimte? Zit dat in ons hart, in kantoorruimtes? In structuren? Je suggereert dat je het vooral niet als een project moet organiseren. Geen team dat gaat nadenken over diversiteit en dan weer terugkomt de organisatie in. Dat is dodelijk.
Goudswaard: ‘Dat klopt. Het gaat over ruimte in het systeem om nog niet te weten wat het op gaat leveren. In budgetten die zijn vastgezet op resultaten die je vooraf wil weten zit weinig maakruimte. Het gaat over het hebben van los geld dat je kan benutten op het moment dat je een grote kans ziet.’
Van Oosten: ‘We hebben drie niveaus van maakruimte beschreven. Ten eerste gaat het om ruimte zoeken in die systemen. Waar zit ruimte om het anders te doen? Het tweede is de ruimte voelen in jezelf. Waar zit de moed om het anders te doen? Het derde is superpraktisch: wat verbindt ons? De Waarmaker maakt een context waarin dat wat iedereen doet van betekenis is. Als je herkent dat wat jij doet van betekenis is voor het geheel en je daarin niet de enige bent, dan wordt het een beweging. De Waarmaker maakt ruimte voor mensen, niet voor een oplossing. Vanuit het lef het anders te doen krijg je het ook anders voor elkaar. Daarom is het geen project.’
Goudswaard: ‘Het systeem ben je zelf.’
Van Oosten: ‘Wij begonnen het gesprek met de Dutch Design Week. We hebben de World Design Embassies genoemd als Waarmakers. Eens per jaar komen daar coalities van partijen samen op onderwerpen als gezondheid, veiligheid, mobiliteit. Ontwerpers, maar ook ambtenaren en ondernemers hebben zich verbonden om jaarlijks hun narratief neer te leggen. Dat je daar jaarlijks een podium hebt, maakt dat je met elkaar aan de slag gaat en je gezien voelt. Zo vind je de kracht voor een volgende stap.’
Een van de voorbeelden die jullie in het boek noemen is het Bouwdepot.
Goudswaard: ‘Het is een project dat het vertrouwen geeft aan jongeren die dak- en thuisloos zijn. Ze krijgen financieel budget zonder dat daar iets tegenover hoeft te staan, om rust te creëren, om uit de problemen te komen. Vaak zorgt het gevangen zitten in schulden en problemen ervoor dat je niet meer kan functioneren en jezelf niet uit je haren omhoog uit het moeras kan trekken. Door het vertrouwen in de jongeren leidend te maken zorg je voor rust. Je geeft gratis geld, wat tot opgetrokken wenkbrauwen leidt in de overheid. Maar de rust om aan hun zelfvertrouwen, ontwikkeling en opleiding te werken, zorgt dat ze uit de problemen komen. En als je onderaan de streep alle kosten die je moet maken om deze jongeren te ondersteunen meerekent, ben je ook nog eens goedkoper uit.’
Van Oosten: ‘Vanuit de landelijke politiek is hier veel weerstand tegen geweest, want het gaat over het basisinkomen.’
Stiekem.
Van Oosten: ‘Maar we noemen het het Bouwdepot. Renate Richters is er als wethouder voor gaan staan om het lokaal voor elkaar te krijgen. Dat is een Waarmaker die de ruimte heeft gegeven, maar dat is geen makkelijke weg geweest. Er was moed voor nodig.’
Het gaat over het zichtbaar maken van potentie die anders buiten beeld blijft.
Van Oosten: ‘Ja, daar is het boek een uiting van.’
Goudswaard: ‘We hebben dit repertoire nodig. Het zit in ieder van ons en we kunnen het gebruiken. Het is zonde als we dat niet doen. Het boek is een pleidooi om meer als makers te werken aan de maatschappelijke opgaven van nu.’