Tientallen crises en maar één oorzaak: een gebrek aan solidariteit
De compensaties voor talrijke crises klotsen op dit moment tegen de plinten. Fijn, die solidariteit. Maar wie al langer rond de armoedegrens leeft kan je vertellen: juist een gebrek aan solidariteit is waar al deze problemen mee begonnen.
Het zal je ongetwijfeld opgevallen zijn: het aantal miljardenplannen en compensatiepotjes vanuit de overheid zijn bijna niet meer te tellen. Allen zijn ze bedoeld om de ene na de andere crisis het hoofd te bieden.
Voorlopig sluitstuk is de ‘historische koopkrachtreparatie’ die op Prinsjesdag 2022 werd aangekondigd. Liefst 17,2 miljard euro werd daarvoor uitgetrokken.* Deze tijden vragen nu eenmaal om solidariteit met de meest kwetsbaren onder ons. Klinkt logisch.
Maar, als iets gerepareerd moet worden, wil dat toch ook zeggen dat er iets kapot is gegaan. Als je uitzoomt, vertellen die crises dan ook een ander verhaal: namelijk een jarenlang gebrek aan solidariteit. We stonden erbij en keken ernaar. Tot nu.
Het plakken van dure pleisters
Je hoeft niet hard te zoeken om te zien hoe de overheid op dit moment heel dure pleisters aan het plakken is op tal van crises. Een korte bloemlezing:
2019 werd het jaar genoemd waarin de onderwijscrisis niet langer te negeren viel. En in 2021 werd er nog opgeroepen om écht in te grijpen in de onderwijscrisis. Dat was tevens het jaar waarin de miljardeninvestering via het Nationaal Programma Onderwijs het licht zag.
Dat er een woningcrisis is, is geen nieuws meer. Niet alleen omdat het aantal daklozen verdubbelde de laatste twaalf jaar,* maar evengoed omdat zowat iedereen die niet over een jubelton beschikt amper nog aan een huis kan komen. Het betekende de terugkeer van een minister voor Volkshuisvesting. En eind juni van dit jaar werden vervolgens de Nationale Prestatieafspraken Volkshuisvesting ondertekend. Goed voor een investeringsimpuls van zo’n slordige 108 miljard euro tot 2030.*
Dit is geen uiting van solidariteit, maar vooral een kroniek van een aangekondigd systeemfalen
Ook wat bestaansonzekerheid betreft is er het een en ander aan de hand. Dat laat zich eigenlijk relatief simpel samenvatten: voor het eerst is er een minister voor Armoedebeleid aangesteld. Ook de ‘historische koopkrachtreparatie’ is exemplarisch: er is een bestaanszekerheidscrisis en dus moeten er crisismaatregelen getroffen worden. Nu de personeelsschaarste zich stevig laat voelen, zitten we tevens met een arbeidsmarktcrisis opgescheept.
Tot slot: vorig jaar waarschuwde de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid voor de onhoudbaarheid van de zorg. En onlangs maakte Nederlandse Zorgautoriteit-voorzitter Marian Kaljouw zich openlijk zorgen:* ‘Als we niets doen, krijgen kwetsbare mensen niet meer de zorg die ze nodig hebben. Dat maakt een eind aan solidariteit in een rijk en beschaafd land.’ Ziehier de zorgcrisis die, aldus collega Lynn Berger, niemand wil zien.
Gevolg: de zorg krijgt er volgend jaar zes miljard bij op een begroting van nu al bijna 100 miljard.*
Nu zou je kunnen denken: wat mooi dat Den Haag hier zo actief mee aan de slag gaat. En dat is het op zich ook. Maar het is geen uiting van solidariteit. Het is vooral een kroniek van een aangekondigd systeemfalen. Al wordt het woord ‘crisis’ liever gebruikt.
Sociale grondrechten: het fundament
Vraag: wat hebben wonen, werken, onderwijs, sociale zekerheid, zorg en bestaanszekerheid – naast dat ze allen in crisis verkeren – gemeen?
Antwoord: het zijn sociale grondrechten.
Dat zijn grondrechten die een actief optreden vragen van de overheid. De overheid moet zich inspannen om deze voor alle burgers te garanderen. Ze is er evenwel niet toe verplicht: wanneer je geen huis kunt vinden, in armoede leeft of als er geen juf voor de klas staat, kun je de overheid niet voor de rechter dagen.
De financiering van onze sociale grondrechten gebeurt middels belastingheffingen. Via de belastingpot waarin we allen geld inleggen, worden bijvoorbeeld toeslagen, sociale woningbouw, de zorg en het onderwijs geregeld.
Dat maakt hen natuurlijk permanent onderwerp van politieke discussie. En die gaat over herverdeling van die belastingpot: hoeveel geld naar zorg? Hoeveel naar armoedebestrijding? Hoeveel naar sociale woningbouw?
Het betalen van belastingen – om onze sociale grondrechten te waarborgen – is dan de vormgeving van collectieve solidariteit. Het is de organisatie van solidariteit aan de voorkant: het fundament van onze verzorgingsstaat.
Er wordt gezorgd voor basisvoorzieningen zoals onderwijs en woningen. Maar evengoed voor het opvangen van tegenslagen, zoals bij ziekte of werkloosheid.
Door solidair te zijn met iedereen is – wanneer het nodig blijkt – iedereen ook solidair met mij.
En net daar wringt het.
De BV Nederland
Sinds de jaren tachtig van vorige eeuw is de publieke sector onderwerp geweest van hervormingen. Dat gebeurde onder impuls van New Public Management: de overheid moest zich meer bedrijfsmatig gaan opstellen.
Het overheidsmotto werd ‘niet roeien maar sturen’. De overheid niet als bedenker en uitvoerder van beleid, maar als richtingaangever. Dat betekende in de praktijk resultaatgerichtheid, decentrale verantwoordelijkheden, contractmanagement, privatisering, concurrentie en marktwerking.* Zo kreeg de BV Nederland stelselmatig vorm en werd de ambtenaar een manager.
Daar kan en mag je natuurlijk voor of tegen zijn. Maar, markten hoeven niet solidair te zijn. Die werken in termen van loyaliteit: als je niet kan betalen heb je pech, of schulden. En je kan niet voor de rechter afdwingen dat bijvoorbeeld de woningmarkt ‘niet levert’.
Slotsom is dat veel van de instituties die onze sociale grondrechten moeten garanderen, op een andere wijze werden ingericht. De burger werd klant. En de grip van de overheid op haar eigen diensten werd steeds minder.
En toen kwam het jaar 2013. Het jaar waarin de koning in diens Troonrede de participatiesamenleving aankondigde: ‘Van iedereen die dat kan, wordt verwacht verantwoordelijkheid te nemen voor zichzelf en de omgeving.’
Feitelijk gezien betekende dat de definitieve verschuiving van collectieve solidariteit (verzorgingsstaat) naar eigen verantwoordelijkheid (participatiesamenleving).
Dat veel burgers in een kwetsbare positie hierdoor klem zijn komen te zitten, weten we al langer dan vandaag. Ikzelf schreef er al meer dan eens over.
Voor een overgroot deel van de bevolking ging echter het jaren goed. Tot op dit punt. Want nu de verschraling van sociale grondrechten de middenklasse raakt, is het ineens crisis. Overal.
Voor velen is het al een decennium crisis
Wat we nu crisis noemen, sluimert natuurlijk al langer dan vandaag. Sterker nog: alles bij elkaar opgeteld, leeft zo’n 20 procent van de bevolking al een decennium in crisis.* Zij staan al langer dan vandaag op elk van onze sociale grondrechten aan de verkeerde kant van de kloof.
Ondertussen houden veel regelingen die bedoeld zijn om mensen in een kwetsbare positie te helpen, hen juist kwetsbaar. Hun bestaanszekerheid was precair en écht helpen doet de overheid niet. Want – conform de participatiesamenleving – is het eigen verantwoordelijkheid en dus ook eigen schuld, dikke bult.
Terwijl we natuurlijk weten dat er langer dan vandaag een stijging in het aantal daklozen is waar te nemen, er in veel wijken al jaren onvoldoende leerkrachten zijn, niet iedereen zomaar een nieuwe koelkast kan kopen als die stuk is, ouderen thuis achter de geraniums zitten te verkommeren, en noem maar op.
Maar nu raakt de verschraling van onze sociale grondrechten ook de middenklasse. En dan wordt het spannend. Kijk bijvoorbeeld naar de meest recente crises: de koopkrachtcrisis en de energiecrisis.
Nu de koopkrachtdaling ook de middeninkomens hard dreigt te raken, is er pas sprake van een crisis
Ook hier waren er al langer signalen die op rood stonden: ondanks een economische groei van bijna 5 procent,* daalde in 2021 voor bijna de helft van de bevolking de koopkracht. En ook hadden vorig jaar al veel mensen te maken met een stijgende energierekening.
Van een koopkrachtcrisis of een energiecrisis was er toen nog geen sprake. Het was een kwestie van zelfredzaamheid (koop in de bonus en draag een extra trui) en eigen verantwoordelijkheid (naai dat gat in je hand dicht en werk wat harder).
Nu de koopkrachtdaling ook de middeninkomens hard dreigt te raken en zowat iedereen de energieprijzen in zijn portemonnee voelt, is er pas sprake van een crisis. En over de extra trui hoor je bijna niet meer.
Het is ook een analyse die stadsgeograaf Cody Hochstenbach in zijn boek Uitgewoond maakt: vanaf het moment dat de middenklasse moeite kreeg om een betaalbare en geschikte woonplek te vinden, zijn we van crisis gaan spreken.
Volgens hoogleraar Crisismanagement Arjen Boin bepalen we als samenleving zelf wanneer we iets als crisis kwalificeren. Maar: spreken in termen van crisis heeft wel zo zijn voordelen. Volgens Boin kan het gebruik van het woord crisis een nuttig middel zijn: ‘Iets krijgt daadkracht doordat we het een crisis noemen, en pas dan gaan we opschalen.’*
Het gebruik van het woord crisis als hefboom, dus. Door iets een crisis te noemen, wordt er draagvlak voor miljardenplannen gecreëerd. Oftewel: het brengt draagvlak voor solidariteit teweeg.
Maar het is in tegenstelling tot een solide sociaal vangnet geen solidariteit die vooraf in de maatschappij is ingericht. Het is solidariteit aan de achterkant, oftewel: compensatie.
Er zijn allerlei afwegingen om de nadruk op de ene of op de andere soort te leggen, daar kan en mag je voor of tegen zijn. Maar bedenkt wel dat dit soort solidariteit niet houdbaar is.
Onzichtbare solidariteit moet je willen
Al in 2019 concludeerde journalist Sander Heijne dat de vermarkting in de publieke sector is mislukt. En van de participatiesamenleving horen we amper nog iets.
Dat de BV Nederland daarmee zowat op zijn einde loopt mag duidelijk zijn. Dat werd recent nog haarfijn geanalyseerd door Kim Putters,* voormalig directeur van het Sociaal en Cultureel Planbureau.
De staat van onze sociale grondrechten is daar het pijnlijke bewijs van. En de crises die ons nu lijken te overvallen, zijn een aangekondigde kroniek.
Dat is de tragiek van de democratie: zolang het met het overgrote deel van de bevolking goed gaat, vinden we solidariteit niet zo’n dingetje. Het wegkijken stopt pas als ook de zus van de journalist of de sociaal betrokken ondernemer, naaste vrienden, collega’s en buren met stijgende prijzen en onzekerheid te maken krijgen.
Dat kan cynisch klinken, maar er zit een eeuwige optimist in mij: beter laat dan nooit. En hopelijk openen de miljardencompensaties een breed debat over onze sociale grondrechten. Want of je het nu wil of niet: ze zijn het fundament van onze samenleving.
Daarmee is het op orde hebben van de basis de vormgeving van collectieve onzichtbare solidariteit. Van de houdbare soort.
Als we dat willen, tenminste.