Hij twijfelde even, maar toch schepte Martin Ravallion een flinke portie hond op zijn bord. Als buitenlander ging dit hem respect opleveren. Het was 2005, hij was al weken veldwerk aan het doen in Zuidwest-China. Zo’n lunchbuffet is vaste prik, ook in de armste provincies, zoals hier in Guizhou.
Ravallion gaf de schaal door aan de man naast hem. Ze raakten aan de praat. De man vertelde dat hij de hoofdstatisticus van het district was. De Partij had hem verantwoordelijk gemaakt voor het berekenen van de armoedecijfers. Ravallion vroeg hoe hij dat precies deed, berekenen hoeveel mensen arm zijn. ‘Martins methode’, zei de man tussen twee happen hond door.
Ravallion stopte met kauwen. Of de statisticus wist dat hij Martin was – Martin Ravallion, de man die die methode had bedacht? De man keek hem even strak aan, maar gierde het toen uit. ‘Nee, je bluft! Jij bent niet dé Martin.’
Maar Martin Ravallion is wel dé Martin.
Dé Martin die de manier waarop we armoede meten, en waarop we armoede aanpakken, voorgoed heeft veranderd. Dé Martin die armoedebestrijding op de kaart heeft gezet bij economen, bij beleidsmakers en bij het gewone publiek. Dé Martin die een monsterbijdrage heeft geleverd aan het terugdringen van wereldwijde armoede.
Wacht even, denk je nu. Dé Martin? Ik heb nog nooit van deze vent gehoord.
Dat kan goed kloppen. Zijn naam verschijnt namelijk nauwelijks in de media.
En toch heeft deze man ook jouw kijk op armoede gevormd. Dat je überhaupt nu iets over armoede leest, is aan hem te danken.
Tijd dus om zijn verhaal te vertellen. Martin Ravallion overleed op 24 december 2022. In 2016 volgden we hem op werkbezoeken in Parijs en Amsterdam. We spraken urenlang met hem, zijn vrouw, zijn collega’s en vrienden. Zo ontstond een beeld van een man die met onwaarschijnlijke energie een revolutie op gang heeft gebracht.
Het startsein daarvoor werd gegeven in 1990. Ravallion werkte in dat jaar bij de Wereldbank, waar een baanbrekend idee tot stand kwam. Een idee dat voor ons nu zo normaal is dat het bijna onvoorstelbaar is dat het dertig jaar geleden nog niet bestond.
Het verloren decennium voor de armen
Om te begrijpen hoe bijzonder het idee van 1990 was, moeten we nog iets verder terug in de tijd, naar de jaren tachtig.
Die jaren worden nu door velen bestempeld als een ‘verloren decennium’ voor de armen van de wereld. Het neoliberale gedachtegoed van Margaret Thatcher en Ronald Reagan had ook de internationale politiek in zijn greep. De Wereldbank – de machtigste ontwikkelingsorganisatie ter wereld – was in die tijd in de ban van één ding: economische groei.
Die focus had verregaande gevolgen. Als een arm land geld wilde lenen, werden drastische maatregelen geëist: het privatiseren van staatsbedrijven, opheffen van handelsbarrières en dereguleren van de markt. Met name in arme landen heeft de Wereldbank zo het imago gekregen van een neokoloniale economische bezettingsmacht.
Áls armoede in de jaren tachtig al ter sprake kwam bij de Wereldbank, werd automatisch aangenomen dat groei de beste armoedebestrijding was. Het protest tegen die aanname werd steeds luider: groei kan er ook voor zorgen dat de armste mensen alleen maar armer worden.
Een nieuwe hoofdeconoom, Stanley Fischer, gooide eind jaren tachtig het roer om: in 1990 zou het belangrijkste rapport van de organisatie – het World Development Report – over armoede gaan.
Enter: Martin Ravallion, armoede-econoom.
Het simpele idee dat armoede op de kaart zet
Ravallion was geen grote man, maar wel een aanwezigheid. Zijn dikke grijze haar stak onbeschaamd omhoog. Als hij lachte, veranderde zijn gezicht in een schouwspel van tientallen kleine rimpeltjes en kwam een rij hagelwitte, kaarsrechte tanden tevoorschijn. Ze deden denken aan een kunstgebit. Hij droeg steevast Mephisto-schoenen, zelfs onder een net pak. Door de lichte bolling in zijn bovenrug leek hij bescheidener dan hij was.
Toen hij in 1988 bij de Wereldbank kwam werken, werd hij al snel gevraagd als adviseur van het World Development Report 1990. Hadden de rapporten daarvoor nog neoliberale thema’s als ‘financiële systemen’ (1989), ‘publieke financiën’ (1988) en ‘industrialisatie en buitenlandse handel’ (1987), begin jaren negentig moest de Wereldbank zich gaan focussen op het lot van de allerarmsten ter wereld. En vooral: hoe hen te helpen.
Een van de grote vragen: wanneer vinden we eigenlijk dat iemand arm is? En de vervolgvraag: over hoeveel arme mensen hebben we het?
Het zijn vragen die van cruciaal belang zijn voor het bestrijden van armoede. Immers, als we armoede willen bestrijden, moet er wel een definitie zijn van wát we bestrijden. En: als we willen weten of ons anti-armoedebeleid effectief is, moeten we kunnen meten of het aantal arme mensen ook echt aan het dalen is.
Een headline is geboren: 1 miljard mensen moeten leven van minder dan 1 dollar per dag
Het team kwam met een idee: één armoedegrens voor de hele wereld. Maar hoe bepaal je die grens?
Dat lijkt misschien niet meer dan een technische vraag, maar het is de kern van Ravallions revolutionaire werk. Hij was niet een man van één revolutionair idee. Hij was een man van talloze kleine stukjes bewijs, sommen, rekenmethodes, die samen hard moeten maken of armoedebeleid wérkt.
Hij was een man die heersende ideeën over armoede niet de kop indrukte met een grote bek – al had hij die soms ook – maar met statistiek. Die bewijsdrang, dat was zijn revolutie.
En dat begon allemaal toen hij in 1990 een methode bedacht die nog decennialang zou worden gebruikt om wereldwijde armoede te meten.
Met zijn collega’s keek hij eerst wat een aantal van ’s werelds armste landen zélf had bedacht om armoede te meten. Ze namen Bangladesh, Egypte, India, Indonesië, Kenia, Marokko en Tanzania onder de loep. Die landen hadden elk een eigen armoedegrens, variërend van 275 dollar tot 370 dollar per jaar.
Ravallion sloeg aan het datacrunchen. Wat bleek? Zo’n 633 miljoen mensen wereldwijd moesten van minder dan 275 dollar per jaar leven. Bij de hogere grens van 370 dollar was het aantal zo’n 1 miljard.
Een schokkend, maar ook pakkend getal. En 370 dollar, dat ligt wel dicht bij 365.
En zo werd een headline geboren: 1 miljard mensen moeten leven van minder dan 1 dollar per dag.
Ook armoedebestrijding heeft goede pr nodig
Die 1 dollar per dag was het startsein voor een radicale omslag in het denken over armoede.
Dachten beleidsmakers in de jaren tachtig alleen aan economische groei, tegen de millenniumwisseling stond armoede bovenaan de politieke agenda van de Verenigde Naties en bijna elk land ter wereld. Was het decennialang maar gissen of het aantal armen toe- of afnam, ineens waren armoedecijfers wereldwijd te vergelijken en te volgen. En wist niemand vroeger welk land het armst was, en waarom, in de jaren nul kon iedereen zich informeren over welk armoedebeleid wel en niet werkte.
En dat allemaal door dat ene simpele getal? Eigenlijk wel.
In feite was het een marketingtruc. Ravallion gaf schaamteloos toe dat de dollar-per-dag eigenlijk niet meer was dan een reclamebord. ‘Geen enkele serieuze wetenschapper gebruikt de grens, want als je echt iets over een land wilt zeggen, moet je werken met de lokale cijfers.’
Maar zo’n mondiale grens, die trekt de aandacht van wereldleiders en krantenlezers. Ook iets nobels als armoedebestrijding heeft goede pr nodig. Want zonder pr geen geld.
Ravallions revolutie was ontketend.
Ravallions eigen armoede
Ravallion groeide op in Northern Beaches, vlak bij Sydney (Australië), op een kwartiertje lopen van het Collaroystrand. Hij woonde alleen met zijn moeder in een klein huis, dat zij met hulp van haar ouders kocht. Al op zijn derde haalde ze Ravallion weg bij zijn vader. Hij kreeg niet meer van hem mee dan de spelfout op zijn geboorteakte: de Franse naam Ravaillon werd Ravallion door een verkeerd geplaatste letter i.
Eén keer hoorde hij zijn vaders stem. Hij was dertien jaar en zijn vader liep achter met de kinderalimentatie die hun magere inkomen – een uitkering en wat inkomsten uit naai- en verstelwerk – aanvulde. Uit wanhoop stuurde zijn moeder Ravallion naar de rode telefooncel verderop in de straat, om zijn vader te bellen.
Toen het gesprek achter de rug was, kon hij de woorden van zijn vader niet meer navertellen. Het was iets beledigends, dat wist hij wel. Iets stoms, iets vreselijks. Maar Ravallion voelde zich trots. Twee dagen later viel de cheque in de bus.
Niet lang daarna waagde hij het tegen zijn moeder te zeggen dat hij nu écht eens betere kleren wilde. Het blauwe shirt van zijn schooluniform was groezelig, en hij schaamde zich voor zijn afgedragen broek. Ze werd woedend en onmiddellijk had hij spijt. Hij wist toch dat ze moesten leven van een uitkering?
Op school draaide alles om surfen. De eerste Australische wereldkampioen zat bij Ravallion in de klas. Maar Ravallion was geen surfer. Hij probeerde het wel – wie weet zou het hem helpen bij de meisjes – maar hij bakte er niks van.
Lezen, leren, studeren, dat kon hij beter. Telkens weer haalde hij het hoogste cijfer van de klas, zelfs als hij zijn best niet deed. Het gaf hem zelfvertrouwen. Hij was anders dan anderen, dacht hij. Speciaal misschien.
Op zijn zeventiende ging hij architectuur studeren in Sydney. Voor het eerst ontmoette hij mensen zoals hij, die constant kritisch naar de wereld wilden kijken. Hij raakte nooit meer een surfboard aan.
Lange tijd was het zijn doel om zélf aan de armoede te ontsnappen, maar rond zijn twintigste was het Ravallion wel duidelijk dat hij daarin ging slagen. Hij was intelligent – de beste student van de architectuuropleiding – en goede banen zouden voor het oprapen liggen.
Zijn ambities werden groter: ervoor zorgen dat ánderen niet meer in armoede hoeven te leven.
Waarom zelfs de Indiase premier zijn werk las
Het jaar 1990 was slechts het begin. Want een marketingtruc alleen was niet genoeg om armoedebestrijding op de kaart te zetten.
Wat daarvoor nodig was, was bewijs. Bewijs, bewijs, bewijs. ‘Martin is geen man van het revolutionaire idee’, zei zijn voormalige baas Lyn Squire in 2016. ‘Hij is een bakstenen- en cementman.’
De bakstenen: de methodes om armoede te meten. Het cement: gegevens over armoede wereldwijd. En die maken samen, in de woorden van Squire, ‘een gigantisch en enorm waardevol gebouw’. Een gebouw waar uiteindelijk niemand meer omheen kon.
Want vanaf 1990 ging Ravallion aan de slag met zijn missie: armoede moest een serieuze wetenschap worden, met een strakke methodologie, gebaseerd op goede data. Tot dan toe werd er statistisch gezien aangemodderd. Maar een stuk of twintig ontwikkelingslanden verzamelden überhaupt armoedecijfers – en vaak ook nog van slechte kwaliteit. Hoe kon je dan weten of armoedebeleid zin heeft?
Ravallion reisde de wereld af om overheden te adviseren hoe ze armoede het best konden meten en aanpakken. Dat was niet altijd even makkelijk. Hij wist toen we hem spraken nog goed hoe hij in de jaren negentig een bezoek bracht aan China, waar hij de overheid wilde overtuigen om een groot armoedeprogramma onder de loep te nemen. ‘Als ik zeg dat ons programma impact heeft, dan ís het zo’, vertelde een Chinese bestuurder hem tijdens een vergadering. De man speelde verveeld met zijn stropdas. ‘Geloof ons nou maar.’
Herhalen, herhalen, herhalen, dat is het enige wat Ravallion kon doen. Herhalen hoe belangrijk het is om armoedebeleid goed te evalueren. Te controleren of de cijfers aantonen dat beleid ook echt werkt, in plaats van je te laten leiden door dogma’s en ideologieën.
Met de jaren lukte dat hem steeds vaker. Uiteindelijk overtuigde hij de Chinese overheid van het belang van de evaluatie. En tijdens een diner met de Indiase premier Manmohan Singh – zelf een econoom – riep Singh: ‘O Martin! Ik heb zo veel van je artikelen gelezen, zo goed je te ontmoeten!’
Maar een van de moeilijkste vragen voor Ravallion bleef: zijn er dankzij zijn werk minder arme mensen op de wereld? Hoe weet je of je werk succesvol is? Als hij voor de ministers van Financiën van de G20 een speech hield, zei hij, ‘gooien ze geen tomaten of eieren naar mijn hoofd, dus ze zullen het tot op zekere hoogte wel met me eens zijn’. Maar of ze ook iets doen met zijn advies? ‘Dat weet je nooit.’
Wat hij als architect niet kan doen, maar als econoom wel
Als twintiger dacht Ravallion dat hij arme mensen het beste zou kunnen helpen als architect. Tijdens zijn studie in de jaren zeventig werkte hij aan allerlei sociale projecten: betere woningen voor minima, software waarmee iedereen een eigen huis zou kunnen ontwerpen. Maar hij kwam er al snel achter dat architectuur vooral draait om geld en commercie. Architecten werken meestal voor de rijken, niet voor de armen.
Even overwoog hij te stoppen met zijn opleiding, maar toen kwam er een keerpunt. In zijn tweede studiejaar overtuigde hij zijn leraren om – samen met twee bevriende studenten – een jaar lang het Australische provinciestadje Yass te bestuderen.
Er was niks bijzonders aan Yass: destijds 4.200 inwoners, zo’n 300 kilometer ten zuidwesten van Sydney. Maar juist in dit doorsnee stadje wilden de studenten antwoord vinden op de vraag: in welke omstandigheden wonen bepaalde groepen mensen? En: hoe is dat zo gekomen? Waarom woonden de rijken bijvoorbeeld in Zuid-Yass, en de armen in het noorden?
Ze reden dat jaar tientallen keren de vijf à zes uur met de auto naar Yass. Hun begeleider Ross King was er bijna altijd bij. Het was op een avond in het goedkope motel waar ze vaak sliepen dat Ravallion van King een artikel kreeg van Patricia Apps. Apps was ooit ook architect, maar werd later econoom.
Ravallion wierp een blik op het stuk, het eerste economische artikel dat hij las. Hij snapte er werkelijk niets van. De wiskunde was eenvoudig, maar wat hadden die berekeningen te maken met de werkelijkheid? Telkens weer sloeg hij de pagina’s heen en weer, liep hij de formules na.
En toen kwam het besef: dit is een wetenschap die wiskunde niet gebruikt om een dakrand te meten of een baksteen te wegen. Het is een wetenschap die wiskunde gebruikt om sociale problemen te begrijpen.
Sociale problemen, zoals armoede.
Ravallion vertrok naar Europa. Zijn moeder was inmiddels overleden. Hij schreef zich in voor een master aan de London School of Economics.
Anderen zijn gewoon heel langzaam
Vanaf 1990 was Ravallion met zijn artikelen constant bezig het denken over armoede aan te scherpen. Hij werkte samen met grote namen uit het vakgebied, maar niemand hield zijn werktempo bij. Bloedserieus zei hij dat anderen ‘gewoon heel langzaam’ zijn.
Obsessief, dat was hij zonder twijfel. Zijn hoofd stond nooit uit. Hij wandelde naar zijn werk, zodat hij alvast kon nadenken over zijn projecten.
Zelden begaf Ravallion zich in kringen zonder economen. Dat hoorde je ook aan zijn taalgebruik. Over managers bij de Wereldbank zei hij: ‘Ambitie heeft op zijn best een zwakke correlatie met intelligentie.’ En zelfs als je vroeg of een restaurant hem was bevallen, zei hij: ‘De verhouding tussen sfeer en voedselkwaliteit was hoog.’
Zijn werk was zijn leven. Hij was er letterlijk mee getrouwd.
Vroeg uit de pub voor de liefde
Hij was promovendus aan de London School of Economics toen hij de Belgische masterstudent Dominique van de Walle tegen het lijf liep. Haar tengere postuur stond in verrassend contrast met haar harde stem. Haar Amerikaanse accent was een erfenis van een jeugd gevuld met verhuizingen en internationale scholen.
Ravallion viel als een blok voor Van de Walle. Al snel vertrok hij naar Oxford – Van de Walle volgde hem zodra ze was afgestudeerd. Zat hij tot voor kort nog urenlang bier te drinken met zijn beste vriend Abhijit Sen, nu vertrok hij al vroeg uit de pub om naar zijn nieuwe liefde te gaan.
Na een paar jaar te hebben gewerkt aan universiteiten in Engeland en Australië vertrok het stel naar Bangladesh, het eerste ontwikkelingsland waar Ravallion onderzoek deed. Ze verbleven in een pension zonder stromend water. Zo nu en dan slopen ze het Intercontinental Hotel in, om daar bij het zwembad te douchen. Nooit smaakte een biertje meer zo lekker als daar.
Van de Walle kreeg amoebendysenterie, maar toch, those were the days.
Van de Walle en Ravallion kregen nooit kinderen. Toen we hen in 2016 ontmoetten, waren ze meer dan vijfendertig jaar samen. Als koppel, maar ook als collega’s: ze deden samen tientallen onderzoeken en leverden constant input op elkaars werk. In hun gesprekken stuiterden de ideeën heen en weer – een soort extreem inhoudelijk kibbelen.
Armoede kan ook relatief zijn
Tegen de tijd dat de millenniumbug een fabel bleek te zijn, werd Ravallion bewonderd. ‘De Wereldbank – en daarmee de hele ontwikkelingswereld – is als een olietanker’, zegt collega-econoom Peter Lanjouw. ‘Die koers is bijna niet bij te sturen. Maar dat is Martin wel gelukt, binnen tien jaar. Dat is onvoorstelbaar.’
Maar er was ook kritiek op zijn werk. In rijke landen wonen ook arme mensen, ook al verdienen die meer dan 1 dollar per dag. Vindt Ravallion hen dan niet arm?
Ravallion snapte de intuïtie wel: hij voelde zich als kind immers ook arm in zijn sloeberige schooluniform. Met andere woorden: armoede kan ook relatief zijn. Als je bepaalde dingen niet hebt, hoor je er niet bij.
Toch redeneerde Ravallion dit argument keer op keer de prullenbak in. In arme landen ging het volgens hem maar om één ding: overleven. Als je bezig bent om niet te verhongeren, heb je geen tijd om je druk te maken over ‘erbij horen’.
Tot hij in 2005 op werkbezoek ging in Jemen. ‘Qat ruïneert onze samenleving’, vertelde de directeur van het statistisch bureau hem. Het was Ravallion ook al opgevallen: op straat liep bijna iedereen te kauwen op een portie van de stimulerende plant.
Zelfs de armen geven er geld aan uit. Een collega van Ravallion berekende dat onder de armste 10 procent van de bevolking meer dan 60 procent de drug gebruikt. En dat terwijl qat nou niet bepaald een essentiële levensbehoefte is.
Toen realiseerde Ravallion zich: ook armen geven geld uit om erbij te horen. Op kussens op de grond met een berg qat in het midden, daar worden banden gesmeed en beslissingen genomen. Geen qat kauwen is in Jemen sociale zelfmoord.
Het was voor het eerst dat Ravallion moest toegeven dat hij er echt naast zat. Niet alleen absolute armoede bestaat, maar ook relatieve. Dat inzicht is cruciaal voor armoedebestrijding: je moet er niet alleen voor zorgen dat mensen overleven, maar ook dat ze deel uitmaken van de samenleving.
Waarom hij bewonderd én bevreesd wordt
Toegeven, dat was voor Ravallion niet makkelijk. Trots, onvermurwbaar, overtuigd van zijn ideeën – zo werd hij door zijn collega’s beschreven. Zelf beschreef hij zijn werk steeds als een ‘strijd’ die gewonnen of verloren kan worden.
Het maakte dat hij naast bewonderd ook gevreesd werd. Collega’s die zijn ideeën ter discussie stelden, kregen doorgaans direct de wind van voren: ‘Dat is echt onzin!’ En niet zelden schreef hij binnen een dag een paper om zijn mening wiskundig te onderbouwen.
Vaak had Ravallion dan gelijk. Maar niet altijd.
In dat laatste geval duurde het volgens collega’s gemiddeld zo’n vierentwintig uur. De collega die hij op maandag nog voor gek verklaarde, kon hem zomaar op dinsdagochtend in zijn kantoor aantreffen: ‘Oké, het was misschien geen totale onzin wat je zei.’
Ravallion bleef een wetenschapper: als er genoeg bewijs lag, stelde hij zijn aannames bij. Hij citeerde graag de Chinese politicus Deng Xiaoping: ‘Zoek de waarheid in de feiten.’
Toch verbaasde het niemand dat Ravallion niet meer met de andere alfaman uit zijn vakgebied in één ruimte wilde zitten. Angus Deaton, een Schots-Amerikaanse wetenschapper, won in 2015 de Nobelprijs voor de Economie voor zijn onderzoek naar armoede. Ravallion en hij leken op één lijn te zitten: met betere cijfers wilden ze armoede bestrijden.
Toch ging het in januari 2015 mis. Allebei waren ze aanwezig op een bijeenkomst over armoede van de Wereldbank. De spanning hing al een tijdje in de lucht. Er was een nieuwe rekenmethode voor wereldwijde armoede bedacht. Deaton was voor, Ravallion was tegen.
Ze waren het allebei niet gewend om tegengesproken te worden. En allebei te trots om in te binden.
En zo veranderde het debat al snel in een ordinair bekvechten dat niet zou misstaan op een basisschoolplein. Het was de laatste keer dat ze in één ruimte zaten.
Gingen ze vroeger nog weleens samen eten, in 2016 moest Ravallion daar niet meer aan denken: ‘Angus en ik zijn het er niet over eens of het belangrijk is een aardig persoon te zijn. Ik vind dat wel belangrijk.’
Werken tot hij er dood bij neervalt
Zijn vrouw was er. Zijn collega’s waren er. Zelfs de toenmalige president van de Wereldbank was op Ravallions afscheidsreceptie, terwijl die maar zelden naar een feest kwam. Maar niemand was verrast dat hij die dag kwam opdraven. Want in bijna een kwarteeuw had Ravallion meer klaargespeeld dan hele afdelingen bij elkaar.
Hij schreef talloze wetenschappelijke artikelen, boeken en rapporten. Ondertussen verzamelen 144 landen data over armoede. Bij zowel de Wereldbank als de Verenigde Naties is armoedebestrijding prioriteit nummer één.
Maar hoeveel mensen Ravallion precies uit de armoede heeft gered? Dat gaat zelfs zijn geavanceerde statistische methoden te boven. Al is het niet te meten, geen enkele collega twijfelt eraan: zonder Ravallions werk was er nu meer armoede in de wereld geweest.
Zelf was Ravallion op de borrel ook wel een beetje opgelucht. De politiek binnen de Wereldbank had hem de afgelopen jaren vaak gestrest gemaakt. Telkens weer die discussies over het belang van onderzoek bij de Wereldbank. Telkens weer met zijn hakken in het zand om geld te claimen voor zijn projecten.
Maar met pensioen? ‘Ik zou niet eens weten hoe dat moest.’
En dus koos hij in 2013 een baan die hij tot zijn dood mocht vervullen: hoogleraren in de VS hoeven niet met pensioen. Aan de universiteit van Georgetown – niet geheel toevallig op een halfuur lopen van de Wereldbank – zette hij zijn onderzoek voort en motiveerde een nieuwe generatie om armoede de wereld uit te helpen.
En geheel in stijl schreef hij direct een zevenhonderd pagina’s tellend tekstboek over de economie van armoede – het bestaande materiaal vond hij niet volstaan.
Dit artikel werd mede mogelijk gemaakt door het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten.
Verder lezen?
Dit zijn Martin Ravallions antwoorden op jullie vragen Jullie stelden in 2016 veel interessante en kritische vragen naar aanleiding van ons profiel over Martin Ravallion, het brein achter de armoedegrens. Wij legden ze aan hem voor en kregen de volgende antwoorden. Wie heeft de term ‘leven van 1 dollar per dag’ eigenlijk bedacht? Arm ben je als je leeft van minder dan 1 dollar per dag, dat weet iedereen. Maar wie heeft die term ‘1 dollar per dag’ eigenlijk bedacht? Dat leek een makkelijke vraag, maar bracht ons in een slangenkuil vol koppige en ijdele wetenschappers.Dit verhaal heb je gratis gelezen, maar het maken van dit verhaal kost tijd en geld. Steun ons en maak meer verhalen mogelijk voorbij de waan van de dag.
Al vanaf het begin worden we gefinancierd door onze leden en zijn we volledig advertentievrij en onafhankelijk. We maken diepgravende, verbindende en optimistische verhalen die inzicht geven in hoe de wereld werkt. Zodat je niet alleen begrijpt wat er gebeurt, maar ook waarom het gebeurt.
Juist nu in tijden van toenemende onzekerheid en wantrouwen is er grote behoefte aan verhalen die voorbij de waan van de dag gaan. Verhalen die verdieping en verbinding brengen. Verhalen niet gericht op het sensationele, maar op het fundamentele. Dankzij onze leden kunnen wij verhalen blijven maken voor zoveel mogelijk mensen. Word ook lid!