De talent-paradox: hoe beter iedereen om je heen is, hoe meer je succes wordt bepaald door... toeval
Toeval bestaat niet, zeggen voorstanders van hard werken (en mensen die succes hebben gehad). Maar juist in de sectoren waar zulke slogans het luidst klinken, speelt toeval de grootste rol in het bepalen van succes. Hoe dat werkt, valt te lezen in een fantastisch boek over het Duitse jeugdvoetbal.
Als je profvoetballer wilt worden (of iets anders wilt bereiken wat heel veel mensen willen) dan moet je vreselijk goed kunnen voetballen, of vreselijk goed je ellebogen kunnen gebruiken.
Maar nu is dat niet de belangrijkste eigenschap om succesvol te zijn. De belangrijkste eigenschap wordt vaak over het hoofd gezien, omdat die lastig te herkennen en erkennen is, en ook niet te beïnvloeden, of af te dwingen. Je hebt het of niet. Die cruciale eigenschap?
Mazzel hebben.
De paradox of skill
Het verschijnsel dat geluk belangrijker is dan kwaliteit heeft een naam: de paradox of skill.
Als een groep mensen samen steeds beter wordt in een activiteit, wordt het verschil tussen de besten, de goeden en de middelmatigen kleiner. Op zichzelf is de stijging van het niveau goed nieuws. Maar als het niveau van mensen zo dicht bij elkaar ligt, hoe bepaal je dan wie de beste is? Wat beslist dan wedstrijden, toernooien, audities, of selectie- en sollicitatieprocedures?
Toeval of geluk. Een goede dag, een slechte dag; een bal binnenkant of buitenkant paal; een blessure op een matig moment; een black-out; of een leidinggevende die thuis ruzie had of juist niet. Ofwel, een momentopname, iets willekeurigs en betekenisloos, zo legt de bedenker van de term uit, schrijver-investeerder Michael Mauboussin.
Hoe de paradox of skill er in de praktijk uitziet, kun je lezen in een fantastisch boek over Duits jeugdvoetbal, Der große Traum van Ronald Reng. Hierin beschrijft hij hoe de levensloop van drie voetballers in de handen van het toeval ligt.
Kiezen uit een zee van negentjes
Reng – bekroond boekenschrijver – volgde negen jaar lang drie veelbelovende jeugdvoetballers. Duizenden jongens komen elk jaar terecht in de jeugdopleidingen van professionele voetbalclubs. Wie wordt er wel prof, wie wordt er niet prof, en waarom? Hoe bepalen clubs dat?
Vroeger was ons werk makkelijker, verzucht een ervaren jeugdcoach die Reng spreekt. Vroeger had een coach namelijk een stel spelers van wie er één of twee overduidelijk de beste waren. Tegenwoordig is het nauwelijks te doen. Dat was de eigen schuld van de clubs, vond de coach. ‘Ze hadden de scouting zodanig verbeterd, dat de verschillen tussen de uitzonderlijke spelers en de zeer goede spelers gesmolten waren.’
Een nieuwe directeur heeft een 'radicale visie’ of ‘filosofie’ (lees: bierviltjeswijsheid) en volgt daarin zijn intuïtie, en hop: levens veranderen
Grote talenten worden niet meer over het hoofd gezien. Jongens en meiden die erg goed kunnen voetballen, komen vroeger of later in het blikveld van profclubs. Logisch: voetballers worden zo veel geld waard dat geen club zo’n miljoenentalent wil missen. Het gevolg is een kwaliteitsverdichting in de jeugdopleidingen. Er zijn geen negentjes meer in een zee van zesjes. De zee bestaat uit negentjes en een paar acht-en-een-halfjes.
En hoewel het allemaal topspelers in de dop zijn, er moet toch echt keihard worden gekozen. Het aantal clubs in het profvoetbal blijft immers constant; het aantal plekken in hun selecties ook. De carrières van de drie spelers die Reng volgde – Niko, Foti en Marius – maakten duidelijk hoe amateuristisch, ad hoc en absurd dit selectieproces gebeurt.
Een scout meent iets te zien, een trainer wordt ontslagen en vervangen door een gek, iemand kent iemand die iemand kent, of een nieuwe directeur heeft een ‘radicale visie’ of ‘filosofie’ (lees: bierviltjeswijsheid) en volgt daarin zijn intuïtie, en hop: levens veranderen.
Niko: alles goed doen en toch falen
In zijn eerste jaren bij voetbalclub Greuther Fürth zit het Niko mee. Hij is een snelle, sterke verdediger, linksbenig (zeldzaam) bovendien, met een fantastische pass, die alles opzuigt wat zijn coaches hem aanbieden. Dat is trouwens niet veel: elke trainer zegt aan Niko’s verbeterpunten te zullen werken, geen van hen doet dat ook echt.
Toch lijkt Niko rimpelloos op weg naar de Bundesliga. Zoals hem altijd is voorgehouden: doe je best en alles komt goed. Totdat hij in de onder-19 (jongens van 17 en 18 jaar) die ene vreselijke trainer krijgt. De man geeft aanwijzingen zonder uitleg, zet spelers voor de hele groep voor schut, en schreeuwt na elke verkeerde pass. Gevolg: Niko durft amper nog een pass te geven. Gevolg: meer geschreeuw van de coach.
Twee jaar voetbalt Niko zonder plezier, zelfvertrouwen en ontwikkeling, dankzij één random eikel – het breekt Niko op. Als Greuther Fürth een nieuwe technisch directeur krijgt, met een nieuwe ‘filosofie’, mogen alleen de beste drie jongens blijven. Daar hoort Niko niet meer bij: ‘zijn’ club stuurt hem rücksichtslos weg.
Via-via vindt Niko onderdak bij de onder-21 van FC Ingolstadt. Na een paar weken mag hij meetrainen met de Bundesliga-selectie. Nu gaat het gebeuren, denkt hij. Het gebeurt eerst niet, en dan toch bijna, als hij een nieuwe trainer krijgt die dol is op zijn kwaliteiten. Maar dan vertrekt Ingolstadts technisch directeur. Zijn opvolger gooit – uiteraard! – het roer ‘radicaal’ om, neemt spelers mee die hij al kent, en wil de jongste spelers (uit 1998) speeltijd gunnen. Niko (een ‘97’je’) moet weg.
De tijd begint dan te dringen. Een 21-jarige zonder profcontract wordt geen prof meer. Na tig proeftrainingen onder hoogspanning bij derde- en vierderangs clubs, belandt Niko via een ex-coach bij een vijfderangsclub. Het salaris is bijstandsniveau, de eerste training een ramp, de woning die de club regelde blijkt een bouwval. Hoe moet hij vanuit deze plek ooit nog de top halen?
Niko stort in. Hij racet naar huis en besluit onderweg met voetballen te stoppen. Die volwassenen en alle beloftes die ze nooit nakomen kunnen opflikkeren. Zijn vader is woest en zet hem het huis uit: na alles wat zij voor hem hebben opgegeven geeft Niko zomaar op? Inderdaad. Iedereen om Niko heen bleef geloven in de droom; Niko had gemerkt hoe kansloos zijn missie was. ‘Hij wilde simpelweg zijn leven niet meer ondergeschikt maken aan een doel dat hij hoogstwaarschijnlijk nooit zou bereiken.’
Niko wordt – naar volle tevredenheid – tegelzetter.
Foti: de belofte die geen belofte was
Talent nummer 2, Foti, kort voor Fotios, is een ander geval. In 2012, toen Reng zijn project begon, zat Foti al in de selectie van Duitslands nationale onder-16 team. De kans dat een van Rengs drie jongens prof zou worden, was statistisch gezien klein. Maar áls een van hen het zou redden, dan Foti.
Wekelijks betovert Foti toeschouwers, medespelers en coaches. Dan dribbelt hij drie man voorbij en geeft hij een beslissende pass of maakt hij een wonderdoelpunt. ‘Messiiiiiiii!’ roepen zijn medespelers dan. Scouts hebben hartjes in hun ogen: als hij dit nu al kan… En dan is Foti ook nog eens analytisch en zelfkritisch, iets waar volwassenen gek op zijn.
Als een coach hem voorhoudt dat hij nog meer gevaar voor de goal kan stichten, stelt Foti een wedervraag. ‘Hoe bedoelt u dat, coach? Hoe kan ik dat doen?’ Een goede vraag, waar de coach tot zijn schaamte geen antwoord op had. Maar bovenal was de coach geïmponeerd dat Foti zo’n vraag stelde: de meeste puberjongens zwijgen liever.
Foti ging bovendien niet mee in het trendy kapsel in de kleedkamer: de undercut. Zijkanten weggeschoren, boven een kuifje, bijna alle jongens in de jeugdopleiding hadden het. Niet Foti. Foti bleef zijn haar klassiek halflang over de oren dragen, wat voor de volwassenen een bevestiging was van Foti’s geestelijke onafhankelijkheid.
Reng ontdekt de ware reden: Foti schaamt zich voor zijn flaporen.
De belangrijkste oorzaak van Foti’s neergang is simpel: hij was vroegrijp
En in de jaren erna blijkt ook Foti’s talent een illusie. Waar hij eerst nog excelleerde tijdens wedstrijden, gebeurt dat later vooral op de training, daarna alleen nog maar op de training. Want hij zit op de reservebank. ‘Zo snel gaat dat’, constateert hijzelf tegenover Reng. ‘Van grote belofte naar doodgewone jeugdspeler.’
Ondertussen had Foti – vwo’er – zijn schoolprestaties verwaarloosd. Dit is gebruikelijk, aldus Reng. Clubs zeggen dat ze letten op de schoolprestaties van spelers; in de praktijk interesseert het ze nauwelijks. Zijn achterstanden leiden tot frustratie, de frustratie leidt tot het besluit te stoppen met school. Foti verpakt het als ambitie: alleen met volle focus op het voetbal kan hij slagen.
Maar hij slaagt niet. Na acht jaar vrijwel fulltime voetballen heeft hij geen afgeronde opleiding en hij is geen voetbalprof geworden. Al probeert hij het nog wel, via halflegale constructies bij halflegale semiprofclubs, want iedereen, Foti incluis, blijft lang geloven in zijn grote belofte.
Niet helemaal onterecht, overigens. ‘Een jonge voetballer moest op een of andere manier de fantasie van technisch directeuren en scouts op hol brengen. Dan bestudeerden ze hem plots heel precies. Een enkele bijzondere actie in één wedstrijd kon al genoeg zijn’, schrijft Reng. Al was Foti daadwerkelijk stil blijven staan in zijn ontwikkeling.
De belangrijkste oorzaak daarvan is simpel: Foti was vroegrijp. Hij kwam vroeg in de puberteit, waardoor hij aanvankelijk fysiek verder was dan zijn tegenstanders. Dit toevallige voordeel verandert later in een nadeel, als zijn tegenstanders even groot of groter zijn, en Foti zich niet heeft leren aanpassen. (Na zijn vijftiende groeit hij nog maar een centimeter, noteert Reng.)
En dat wordt weer een mentale last. Foti beseft dat hij verwachtingen niet heeft waargemaakt, en probeert dat op subtiele manieren (perfect geregistreerd door Reng) te verdoezelen, ook voor zichzelf. Uiteindelijk gaat hij aan de slag, onderaan de ladder, bij verzekeringsreus Die Continentale. Maar, vindt Foti, Die Continentale is wél het Borussia Dortmund van de verzekeringswereld.
Zo hoort hij toch nog bij de ‘elite’.
Marius: als het toeval een jongensboek mogelijk maakt
Anders dan Foti, geldt Marius in de opleiding van 1. FC Nürnberg nooit als exceptioneel talent. Dat hij toch ‘overleeft’ in de opleiding, en zelfs uitgroeit tot multimiljonair, ligt aan een serie toevalligheden die – anders dan bij Niko – in zijn voordeel uitpakken.
Een zo’n toevalligheid doet zich voor in de onder-15 van Nürnberg. In het seizoen 2010-2011 speelt de onder-15, het team van Marius, voor het laatst in een regionale competitie tegen amateurs. Vanaf het seizoen erop spelen profclubs zoals Nürnberg alleen nog tegen andere profclubs. Hoe meer weerstand, hoe beter spelers worden, luidt de logica. Maar voor Marius is het lagere niveau waarin de onder-15 in 2010-2011 speelt een zegen.
Omdat zijn ploeg toch alles wint, kan zijn coach, Wolfgang Schellenberg, alle spelers in het team speeltijd geven. Niet alleen de spelers die op dat moment het beste zijn, maar ook laatrijpere spelers zoals Marius, die daardoor beter worden. Ook kan Schellenberg spelers in wedstrijden nieuwe dingen laten proberen. Als iets mislukt? ‘Dan winnen ze maar een keer met 2-1 in plaats van 9-0.’
In elk ander jaar – of in een andere competitie, en met een andere coach – was Marius vermoedelijk kopje onder gegaan. Nu overleeft hij. Maar in de onder-17 lijkt het alsnog mis te gaan. Zijn nieuwe coach focust alleen op winnen. Marius – nog steeds klein – zit dat seizoen op de bank; de club stuurt hem aan het einde van het seizoen weg. Einde verhaal, zo lijkt het.
Dan heeft Marius weer geluk. Zijn oude coach, Wolfgang Schellenberg, is de baas geworden van de jeugdopleiding van 1860 München. Die heeft toevallig nog een aanvaller nodig. Et voilà: nog twee jaar krijgt Marius de kans zich te bewijzen. Het boek maakt helder dat een voetbalcarrière zwaar leunt op wie je kent, en minder op wat je kunt. Vooral omdat je kunnen, laat staan je potentie, voor buitenstaanders nauwelijks te beoordelen is.
Desondanks lijkt Marius bij 1860 vrij snel op weg naar de definitieve uitgang– totdat de club een nieuwe technisch directeur krijgt. Die man, Gerhard Poschner, baseert zijn aanstelling op een wild plan om van 1860 München het FC Barcelona van Zuid-Duitsland te maken. Swingend Spaans combinatievoetbal moet het worden in Beieren.
Hoe? Poschner rekruteert een zwik tweederangs Spanjaarden, en vult die aan met spelers uit de onder-19 van 1860 (spelers van 17 en 18 jaar). Barcelona speelt ook met jonge spelers, vandaar. Klinkt goed, zegt Reng, maar deze spelers zijn wel heel jong. Waarom niet spelers uit de onder-21 promoveren naar het eerste elftal?
Nou, legt Poschner enthousiast uit aan de bar, we willen nog radicaler zijn dan Barca! Aha. Er is alleen een probleem, noteert Reng. Poschner heeft de spelers uit de onder-19 pas één keer zien spelen. Hoe weet hij dan welke spelers hij uit de onder-19 moet kiezen? Meer specifiek: waarom koos hij Marius? Want dat is, tot ieders verrassing, gebeurd.
‘Eerlijk?’ antwoordt de technisch directeur. ‘Zijn oogopslag.’
Het hoeft waarschijnlijk niet eens gezegd, maar deze Poschner werd na een jaar ontslagen bij 1860. Voor Marius maakt dat niet uit. Zijn carrière is door Poschners absurde aanpak en selectiecriterium gekickstart. Willekeur pakt voor veel spelers slecht uit, maar in de zero-sum game van het voetbal zijn er ook winnaars.
Geluk maakt meer geluk mogelijk
Vanaf het moment dat hij zijn eerste minuten maakt in de Tweede Bundesliga, en een paar verdedigers voorbij dribbelt, is Marius hot. Plots hengelen clubs uit binnen- en buitenland naar zijn diensten. Hij krijgt een contract bij Hannover 96 in de Bundesliga, en opeens is er veel van van alles – veel geld, veel auto’s, en veel nieuwe connecties.
Die connecties maken nieuw toeval mogelijk – en dat heeft hij nodig. Bij Hannover zit het na een paar maanden tegen. Hij raakt geblesseerd, krijgt de ziekte van Pfeiffer, en een nieuwe trainer ziet het niet in hem zitten. Een grote stap terug naar de Derde Bundesliga dreigt. De weg naar beneden blijkt even abrupt en steil als de weg naar boven.
Maar dan! Op de laatste dag van de transfermarkt krijgt Marius – reservespeler bij een degradatiekandidaat – plots de kans bij topclub Eintracht Frankfurt. Een medespeler van Hannover tipt zijn vader, die technisch directeur van Frankfurt is. Tot verwondering van alles en iedereen, hemzelf incluis, wordt het grote Frankfurt Marius’ nieuwe club.
En – wonderlijker nog – Marius kan het niveau aan. Mede dankzij, schrijft Reng, een perfect getimede schouderblessure.* Wie bitte? De blessure geeft Marius de tijd ook andere fysieke zwaktes aan te pakken. Hij wint kilo’s aan spiermassa en stabiliteit, en wordt een van de snelste spelers in de Bundesliga – ‘dezelfde voetballer die eens de op-een-na traagste speler van de onder-16 van Nürnberg was’.
Vanaf dat moment leest Rengs boek als een sprookje, waarin de held het voetbalwalhalla bereikt, de Duitse beker wint, een transfer maakt, multimiljonair wordt en de Champions League bereikt, ‘in de naam van alle outsiders’. Want dat juist Marius – de minst veelbelovende en meest ongedisciplineerde van de drie spelers van Reng – de top bereikt, maakt Der große Traum zo’n fantastisch boek.
Al lezende is het soms nauwelijks te geloven dat het allemaal echt zo is gegaan. Dat Marius – Marius Wolf – echt de wingback is van het grote Borussia Dortmund. Dat de jongen, zijn ouders en zusje opeens zwemmen in het geld en de mogelijkheden.
En dat het verschil tussen de tegelzetter, de verzekeringstelefonist en hem, de multimiljonair, weinig meer is dan geluk.