Ik ben opgegroeid met weinig. Waarschijnlijk heb ik daarom nooit veel waarde gehecht aan spullen. Lang had ik geen televisie, (digitale) trends liet ik aan me voorbijgaan en liever kreeg ik afgedankt meubilair dan dat ik het nieuw kocht. Ook vond ik het altijd wel oké om tweedehands kleding te dragen; goedkoop, zit lekker. Voelde me er prima bij.

Dat veranderde tijdens mijn eerste kantoorbaan. Voor het eerst vertoefde ik in een omgeving waar het ertoe doet hoe je eruitziet. Ik werd geconfronteerd met een zoektocht naar overhemden met bijpassende broeken, ging me alle dagen scheren en moest een smartphone gebruiken zonder dat ik wist hoe dat ding werkte. Het leek alsof ik me alle dagen moest opmaken voor kantoorcarnaval.

Het had iets paradoxaals: hoe hoger ik destijds op de maatschappelijke ladder klom, hoe lager de trede waar ik voor mijn gevoel op bleef staan. En dat gevoel is minder onschuldig dan het lijkt.

Een permanente confrontatie met mezelf

We zijn gewend de samenleving in te delen op basis van Hoe hoog je op de ladder staat hangt af van je sociaal-economische status: opleidingsniveau, inkomen en positie op de arbeidsmarkt. Die dingen kun je relatief simpel meten – en meten is weten, uiteraard.

Jarenlang bungelde ik onderaan: ik was niet hoogopgeleid en werkte lange dagen in de horeca, voor niet zoveel geld. Maar ik voelde me toen niet arm. Niemand om me heen gaf om uiterlijk vertoon; iedereen droeg aftandse kleding. Voor zover er mobieltjes gebruikt werden, waren het ouderwetse modellen; afdankertjes die in dank werden aangenomen. Het was herkenning alom. Dat was fijn.

Het gaf me het gevoel dat ik de mindere was. Het onwetende en anders uitziende groentje, dat ongemakkelijk op zijn nieuwe trede zat

Op kantoor merkte ik pas dat ik afweek, en welke moeite het me kostte om me aan te passen. Er werd daar overduidelijk meer waarde gehecht aan de buitenkant. Het werd een permanente confrontatie met mezelf. 

Stijgen op de maatschappelijke ladder bracht zo een verandertraject met zich mee: ik moest me aanpassen aan nieuwe normen, nieuwe waarden, nieuwe denkbeelden, nieuwe gewoontes en nieuwe spullen. Een strak-in-het-pak-zoektocht naar wie ik ben en naar wie ik zou moeten zijn.

Dat bezorgde me stress en onzekerheid. Het gaf me het gevoel dat ik de mindere was. Het onwetende en anders uitziende groentje, dat ongemakkelijk op zijn nieuwe trede zat. En die trede (op basis van mijn sociaal-economische status) resoneerde niet met mijn gevoel.

Oftewel: mijn objectieve sociale status en mijn subjectieve sociale klasse lagen ver uit elkaar.

Alleen op de wereld ben je arm noch rijk

Mensen typeren zich in relatie tot anderen, stelde een Amerikaanse sociaal psycholoog en grondlegger van de Logisch, lijkt me: alleen op de wereld ben je arm noch rijk. En al loop je naakt rond, niemand die het ziet. Of, in mijn geval: in een wereld zonder smartphonegebruikers valt het niet op dat jij geen smartphone hebt.

De klasse die niet wordt bepaald door opleidingsniveau, inkomen en positie op de arbeidsmarkt, maar die we voor onszelf bepalen in relatie tot anderen – onze subjectieve sociale status – kun je óók meten. Daarvoor gebruiken we de zogenoemde

De subjectieve sociale status is vaak een betere voorspeller van je gezondheid dan je daadwerkelijke plek op de sociale ladder

De MacArthur-schaal is niet meer of minder dan nog een ladder met tien tredes. Men krijgt eerst te horen (of te lezen) welke tredes op de ladder weergeven waar mensen in de samenleving staan. Dat is het objectieve deel, dat we kennen van de sociaal-economische status. Maar dan wordt gevraagd: op welke trede denk je op dit moment in het leven te staan in vergelijking met anderen (binnen land x of groep y)? Het gaat MacArthur dus om zelfrapportage.

Het effect van die gevoelsmatige trede, die vaak niet overeenkomt met de trede die objectief kan worden bepaald, is groot. Het kan er serieus inhakken. Eerder schreef ik dat Maar ook uit onderzoek blijkt dat ook de sociale status die mensen ervaren Dit gevoel is vaak een betere voorspeller van je gezondheid dan je sociaal-economische status.

Wie het gevoel heeft niets te verliezen te hebben, gaat zich gedragen alsof hij niets te verliezen heeft. En wie zich minder voelt (door bijvoorbeeld constant aan te horen dat je als arm persoon gaat zich ook gedragen alsof-ie minder is. Waarom zou je aan bodyfitsessies doen als mensen toch constant op je neerkijken? (En dan kijkt men op je neer, willen ze je sigaretje ook nog van je afpakken.)

Daarbij: mensen die zich minder voelen hebben meer stress, meer angsten, en een verstoorde hormoonhuishouding, en een

Dat geldt dus net zo goed voor mensen die objectief gezien wel degelijk rijk zijn, maar Dat overkwam mij destijds: al had ik nog nooit zo veel geld verdiend, ik had me op kantoor nog nooit zo veel minder gevoeld dan de mensen om me heen.

Bij kinderen zijn we sneller geneigd dit gevoel te erkennen. Er bestaan talloze stichtingen die zorgen voor gratis sportlessen, gratis schoolspullen, gratis kleding, gratis sinterklaascadeaus en noem maar op. Zodat kinderen niet ervaren dat ze afwijken. Geen enkel kind maar bij volwassenen vinden we dat minder belangrijk.

En eens je in armoede leeft, krijg je het oordeel van anderen er gratis bij.

In armoede verlies je de regie over je leven

Je kunt zeggen: maar iedereen vergelijkt zichzelf toch met anderen? Neem een kijkje op sociale media en je ziet: de auto als statussymbool, een slank en gebruind lijf als bewijs van een luilekkerleventje, een kiekje van elk etentje buiten de deur en uitgebreide fotoshoots op de boot in Verweggistan.

We kunnen best jaloers zijn op iemand die nét wat verder reisde dan wij. Want ook al heb je het goed; er is altijd wel iemand met een grotere boot, een beter leven.

Maar grote boot of kleine boot: arm en rijk zitten hoe dan ook niet in hetzelfde schuitje.

Wat doet het met je gevoel als je voor elke toeslag, bij tig hulpverleners en aan ontelbare instanties moet bewijzen of je wel voldoende arm bent?

Mensen onderaan de maatschappelijke ladder hebben Ze kunnen dus wel vergelijken, maar dat leven van de ander is voor hen verrekte moeilijk te bereiken – zo niet onmogelijk. Als je in armoede leeft, ben je voor eten afhankelijk van de voedselbank of bonusproducten. Je kunt ook geen cursus persoonlijke ontwikkeling betalen (als je daar al tijd voor had), en het is veel moeilijker om onderdeel te worden van een groep; zonder geld geen hockeyclub of sportschool.

Oftewel: iemand met geld kan over zichzelf beschikken. Als diens situatie – of het gevoel daarover – niet bevalt, doet diegene er wat aan. De afhankelijkheid van anderen is veel minder groot dan bij mensen die in armoede leven. En als je je afhankelijk voelt, dreigt ook het gevoel dat je minder bent dan de ander.

Armoedebeleid zal dus niet alleen over je bankrekening moeten gaan, maar ook over subjectieve sociale status. Niet enkel over wat je hebt, maar ook over hoe je je voelt. Of zoals het Sociaal en Cultureel Planbureau het onlangs nog uitdrukte: in onze postindustriële klassenstructuur is

Want wat doet het met je gevoel als je voor elke toeslag, bij elk loket, bij tig hulpverleners en aan ontelbare instanties telkens moet bewijzen of je wel arm genoeg bent? Strak pak of niet: dat gevoel draag je een leven lang bij je.

Meer lezen?

Eindelijk valt in Nederland weer het k-woord Het SCP spreekt in zijn laatste rapport over sociale ongelijkheid weer van ‘een klassenstructuur’ in Nederland. Goed, dan kunnen we misschien eindelijk stoppen met verschillen overbruggen, en het nu weer hebben over herverdeling. Lees mijn column Eindelijk: in deze talkshow komen mensen die in armoede leven zélf aan het woord Ja, het gaat veel over armoede in de media. Maar bij Nadia zaten voor de verandering eens geen onderzoekers, filosofen of bekende Nederlanders aan tafel. Ervaringsdeskundigen vertelden hún verhaal, over hún armoede. Lees de aanbeveling van Hizir Cengiz