‘Ik heb een huis gekocht!’ riep een collega toen ik vroeg hoe het met haar ging. Er volgde een enthousiast verhaal over de grootte van het huis, de indeling en het aantal kamers dat zij en haar man erin wilden bouwen. Er was een grote tuin bij, waar ze flink in gingen werken.
Het zal de leeftijd zijn, en de sociale kringen waarin ik me beweeg. Of het nu op een borrel is, bij de koffieautomaat of in de trein: mensen praten graag over het huis dat ze net hebben gekocht, of willen kopen. Van de prijs en de hypotheekrente tot de tegels in de badkamer – alle details passeren de revue.
Ik begrijp het. Een huis kopen is een grote stap in je leven. Het betekent een plek die je helemaal naar je eigen smaak kunt inrichten en waar je zo lang kunt blijven als je wilt. Vaak verlost een koophuis je van een torenhoge huur en in een tijd van flexwerk en freelanceopdrachten is het een welkome belegging voor je pensioen.
Toch bekruipt me een ongemakkelijk gevoel tijdens het luisteren naar al die verhalen over de inrichting van de tuin, de keuken, de kinderkamer. Ik voel weerstand bij het idee dat ik hier ooit aan mee zou doen.
Misschien komt dat doordat in een deel van mijn omgeving koophuizen helemaal niet de norm zijn. Ik groeide op in een sociale huurwoning, omdat mijn ouders kopen niet nodig vonden als je ook voordelig kon huren. Achter de glazen deur van de woongroep waar ik nu woon, hangt een kartonnen bord met de tekst ‘kappen met kopen’ – overgebleven van het woonprotest.
Hoewel ik oprecht blij ben voor mensen die een huis kopen, kan ik niet nalaten te denken: is dit wel waarnaar we allemaal moeten streven?
Misschien heb ik wel gemakkelijk praten, dacht ik lange tijd. Ik kán helemaal geen huis kopen. In mijn eentje verdien ik niet genoeg, en mijn ouders kunnen geen jubelton missen. Toen de huizenprijzen nog lager waren, en sommige jeugdvrienden hun eerste stappen op de woningmarkt zetten, zat ik midden in een lange studententijd. Misschien is mijn afkeer eigenlijk jaloezie.
Maar er speelt meer. Na me als journalist jarenlang te hebben verdiept in de huizenmarkt, kan ik niet meer om de negatieve gevolgen van kopen heen. Voor de individuele huizenkoper is de eigen woning een enorme vooruitgang, maar voor de samenleving zijn al die eigen huizen een grote ongelijkmaker.
Het koophuis als norm is een politieke keuze
Nog geen veertig jaar geleden was het kopen van een huis helemaal niet gewoon. De meeste huishoudens huurden, en vaak bleven ze dat hun hele leven doen. Dat kon, want 40 procent van de woningen was in handen van woningcorporaties, vaak met een lage huur. Veel mensen dachten helemaal niet aan kopen; huren was prima.
In de jaren tachtig bracht het kabinet daar verandering in. De kosten voor de sociale zekerheid rezen de pan uit door een economische crisis en stijgende werkloosheid. De uitgaven aan sociale woningbouw (of volkshuisvesting, zoals het toen heette) bedroegen tegen de jaren negentig bijna 10 procent van de Rijksbegroting.
De situatie dreigde onhoudbaar te worden, dus besloten de regerende partijen in te zetten op een andere vorm van sociale zekerheid: het eigen huis. Dat zou mensen in staat stellen kapitaal op te bouwen, en hen dus minder afhankelijk maken van de staat.
In de decennia die volgden, kwamen er steeds meer regelingen bij die het kopen van een huis stimuleerden. Hypotheekregels werden soepeler, banken mochten meer geld aan huizenkopers lenen en er ontstonden nieuwe financiële producten, zoals de aflossingsvrije hypotheek en de beleggingshypotheek.
Het werkte: sinds de jaren tachtig is het aandeel koophuizen aan de Nederlandse woningvoorraad toegenomen van 40 procent naar bijna 60 procent. Dat huiseigenaren in de meerderheid zijn, heeft er dus niet alleen mee te maken dat mensen wíllen kopen. Het is ook het gevolg van bewust beleid.
Meer huiseigenaren = hogere huizenprijzen
Maar dat beleid heeft een keerzijde. Omdat steeds meer mensen op zoek gingen naar een koophuis, en ze ook nog eens meer konden lenen, stegen de huizenprijzen. Sinds het dieptepunt in 1985 zijn die meer dan drie keer zo hoog geworden.
Het idee dat huishoudens met een laag of middenkomen via hun huis vermogen konden opbouwen en zo zelfstandiger zouden worden, ging niet op. Ja, even misschien, voor één generatie die op het juiste moment kocht. Maar al snel werden de huizen te duur. Er ontstond een kloof tussen mensen die wel een woning konden kopen, en mensen die dat niet konden.
Die tweedeling wordt doorgegeven aan de volgende generatie. Ouders met een koophuis hebben kapitaal vergaard, waarmee ze hun kinderen weer kunnen helpen met de aankoop van een woning. Wie zoals ik opgroeide in een sociale huurwoning, mist die steun – en heeft dus minder toegang tot de woningmarkt.
In plaats van de ongelijkheid te verkleinen, zoals politici het hadden bedoeld, werd die door het stimuleren van huizenbezit dus juist vergroot.
Sterker nog: tegelijkertijd met het stimuleren van koophuizen, heeft de overheid flink bezuinigd op sociale huurwoningen. Voor wie geen huis kan kopen en daardoor is aangewezen op de vrije sector, is het inmiddels normaal om 40 procent van het besteedbaar inkomen uit te geven aan wonen.
Huizenbezit is een ideologie
Je zou denken dat mensen hier inmiddels genoeg van hebben. Dat ze af willen van de gunstige regels voor koophuizen en terugverlangen naar een maatschappij waarin huren de norm is. Maar zo simpel is het niet.
In de gesprekken die ik voer over de woningmarkt – je ontsnapt er niet aan als correspondent Wonen – blijkt dat veel mensen denken dat sociale huurders hun huizen minder goed onderhouden, of dat ze blijven hangen in een uitkering. Daar is weinig van waar. Wat ik van die gesprekken vooral leer: de populariteit van koophuizen is meer dan economie. Het is een ideologie.
Het nastreven van huizenbezit past bij de liberale overtuiging dat inwoners van een land zoveel mogelijk voor zichzelf moeten zorgen, en de overheid alleen mag helpen als het echt niet anders kan. Sociale woningbouw mag volgens die ideologie alleen voor hulpbehoevenden zijn. Zelfstandige, verantwoordelijke burgers hebben hun eigen huis, óf huren in de vrije sector totdat ze genoeg hebben gespaard om te kopen.
Een huurder is in die ideologie een wannabe huiseigenaar zonder geld. Iemand die blijft hangen in de sociale huur is een loser of een profiteur. Niet zo vreemd dus dat mensen op een borrel wél graag vertellen over hun nieuwe koophuis, maar je zelden iemand met een glaasje rosé in de hand hoort opscheppen over hun nieuwe sociale huurwoning.
Maar huren betekent niet per definitie dat je minder zelfstandig bent, of minder kansen hebt gekregen in het leven. In mijn geval kozen mijn ouders – allebei hoogopgeleid – bewust voor een leefstijl met lage kosten.
Trouwens: echt voor zichzelf zorgen doen huiseigenaren ook niet. Wat dacht je van de subsidie van zo’n 9 miljard euro die jaarlijks naar koophuizen gaat, via de hypotheekrenteaftrek. Tegenover ongeveer 5 miljard euro die het kabinet uitgeeft aan huurtoeslag. Niet huurders, maar kopers zijn de grootste steuntrekkers.
Een eigen huis betekent niet per se meer zekerheid
De verheerlijking van het huizenbezit is een vicieuze cirkel. Wie heeft geïnternaliseerd dat bij een succesvol leven een koophuis hoort, zal niet zomaar ophouden dat na te streven. Een eigen huis is dus veel meer dan een bevrijding van een steeds hoger wordende huur; het is ook een mogelijkheid om te laten zien dat je voor jezelf kunt zorgen.
Bovendien: wie door de aankoop van een huis al een goede pensioenvoorziening voor zichzelf heeft gecreëerd, heeft minder belang bij een regeling die voor iedereen geldt. En is minder bereid daar belasting voor te betalen.
Mensen gaan dan ook gemiddeld rechtser stemmen nadat ze een huis hebben gekocht. Huiseigenaren zijn minder vaak voorstander van herverdeling van de welvaart dan huurders.
Het gevolg: het afbrokkelen van de sociale zekerheid maakt het nóg belangrijker een huis te kopen.
Dat veroorzaakt niet alleen stress bij huurders, maar ook bij de bezittende klasse. Het risico van parttime werken, ziek worden of kiezen voor een carrièreswitch wordt groter als dat kan betekenen dat je je huis moet verkopen en daarmee je pensioenpotje verliest. Zeker als je een woning hebt die maar nét binnen je budget past.
En zelfs voor écht vermogenden is het kopen van een huis helemaal niet zo’n veilige investering als het lijkt. Wat als er een overstroming is – en die kans wordt door klimaatopwarming steeds groter – en je huis onder water komt te staan? Of als er een oorlog uitbreekt en je moet vluchten? Op het idee dat je goed zit als je je geld in stenen hebt gestopt, valt nog wel wat af te dingen.
Geen #koopschaamte, maar systeemverandering
Redenen genoeg om niet bij te willen dragen aan de dominantie van koophuizen. Toch blijft het een dilemma. Neem mijn situatie: al wil ik eigenlijk geen woning kopen, ik weet ook dat er buiten mijn woongroep nauwelijks betaalbare huurhuizen zijn. Met mijn pensioen is het ook al niet zo best gesteld. Stel dat ik het ooit zou kunnen, zou ik mezelf dan niet te veel straffen door uit politieke overtuiging géén huis te kopen?
We moeten werken aan collectieve oplossingen, zegt mijn huisgenoot, met wie ik vaak aan de keukentafel blijf hangen om het hierover te hebben. Als de overheid het niet doet, moeten we zelf aan de slag: verenigingen oprichten die betaalbare woningen beheren. Ook voor het pensioenstelsel zijn alternatieven te bedenken.
Dat laatste is een gesprek voor een andere keer. Maar wat zijn antwoord vooral laat zien: de ongelijkheid die ontstaat door de bevordering van het huizenbezit kun je als individu niet oplossen. Net zoals één vliegticket dat je niet koopt het klimaat niet zal redden, leidt één iemand die huurt in plaats van koopt niet tot een rechtvaardiger maatschappij. Er is geen #koopschaamte nodig, maar systeemverandering.
Waar je als individu wél aan kunt bijdragen is een nieuwe kijk op kopen. Zie een koophuis niet langer als de meest logische keuze voor wie het kan betalen, en al helemaal niet als teken van individueel succes. Sta stil bij de politieke implicaties. En weet dat het ook anders kan.
Alleen dan ontstaat er steun voor een woonbeleid dat de ongelijkheid wél verkleint.
Op de hoogte blijven van mijn artikelen? Als correspondent Wonen wil ik weten hoe we goed en betaalbaar wonen voor iedereen mogelijk kunnen maken. Elke vier weken stuur ik een mail met updates over mijn onderzoek en artikelen.Meer lezen?
De stille bondgenoot van rechts? Je woont erin Meer dan de helft van alle woningen in Nederland is een koophuis. En dat heeft grote gevolgen voor onze politieke voorkeuren. Want wie een huis bezit, is minder snel voor herverdeling van de welvaart. Het tijdperk van kopen, kopen, kopen is voorbij. Dit willen partijen als het om wonen gaat Minder koophuizen, meer huur. Bijna alle partijen willen een grotere rol van de overheid als het om wonen gaat. Zelfs de VVD. Is er na dertig jaar marktwerking een woonrevolutie op komst?Dit verhaal heb je gratis gelezen, maar het maken van dit verhaal kost tijd en geld. Steun ons en maak meer verhalen mogelijk voorbij de waan van de dag.
Al vanaf het begin worden we gefinancierd door onze leden en zijn we volledig advertentievrij en onafhankelijk. We maken diepgravende, verbindende en optimistische verhalen die inzicht geven in hoe de wereld werkt. Zodat je niet alleen begrijpt wat er gebeurt, maar ook waarom het gebeurt.
Juist nu in tijden van toenemende onzekerheid en wantrouwen is er grote behoefte aan verhalen die voorbij de waan van de dag gaan. Verhalen die verdieping en verbinding brengen. Verhalen niet gericht op het sensationele, maar op het fundamentele. Dankzij onze leden kunnen wij verhalen blijven maken voor zoveel mogelijk mensen. Word ook lid!