Geef 16-jarigen nu stemrecht
Op 16-jarige leeftijd mag je fulltime werken, een tractor besturen, je eigen kind opvoeden en je verkiesbaar stellen voor de gemeenteraad. Waarom mag je dan niet stemmen? Tijd om dat – eindelijk – te veranderen.
Zouden we sommige mensen het stemrecht moeten ontnemen?
Nee, natuurlijk niet. In maart mogen burgers met zware dementie vanzelfsprekend een stembiljet invullen voor de Provinciale Statenverkiezingen, net als ziekenhuispatiënten die nog maar heel kort te leven hebben (en de gevolgen van hun stem dus amper zullen meemaken). Ook veroordeelde inbrekers, moordenaars en terroristen mogen stemmen.
De vraag stellen is al provocerend. Nederland is een trotse democratie, dus hebben alle inwoners een hand op het stuurwiel van het staatsschip.
Behalve één groep: kinderen. Nu begrijp ik dat voor brabbelende, sabbelende kleuters, maar de reden dat we tieners buitensluiten (want dat doen we) is mij nooit duidelijk geworden. Het is nou eenmaal zo.
Op 16-jarige leeftijd mag je een arbeidsovereenkomst aangaan voor 45 uur per week,* een tractor besturen,* je eigen kind opvoeden en je verkiesbaar stellen voor de gemeenteraad. Waarom mag je dan niet stemmen?
We stellen het al vijftig jaar uit
We spoelen een halve eeuw terug. De kiesleeftijd werd in 1972 verlaagd van 21 naar 18 jaar. Zodra tieners de leeftijd bereikten waarop ze legaal een fles jenever konden kopen, mochten ze ook een stembiljet invullen – twee rechten die ongetwijfeld op evenveel enthousiasme konden rekenen.
Op dat moment was de verlaging niets radicaals, maar in lijn met de trend: het was al de derde aanpassing van de kiesleeftijd sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog. De kiesgerechtigde leeftijd ging tussen 1945 en 1972 gemiddeld elke negen jaar (!) wat verder omlaag.
Het werd 18, niet 16, want beleidsmakers zagen op dat moment een duidelijke reden om 16- en 17-jarigen voorlopig uit te sluiten: die achtten zij nog niet competent genoeg om hun stem uit te brengen, zo staat in de Memorie van Toelichting bij de wetswijziging.*
Toch lag het voor de hand dat het een kwestie van tijd was voordat 16- en 17-jarigen ook mochten stemmen. In de Tweede Kamer speculeerde een jonge Hans Wiegel (toen pas 29 jaar, maar al bijna partijleider van de VVD) bij het bespreken van de verlaging naar 18 jaar over de volgende stap:
‘De 21 jaar die het nu is, is geen eindpunt. De 18 jaar die het gaat worden, is het voor mij ook niet. Ik zou mij best kunnen voorstellen dat over enige tijd – hoe lang dat duurt is niet te zeggen –, iedereen het erover eens is dat wij best naar 16 jaar terug zouden kunnen gaan.’*
Inmiddels zijn we vijftig jaar verder.
Zijn volksvertegenwoordigers die kiesleeftijd simpelweg vergeten? Nee. Eind jaren zeventig trachtte Fred van der Spek (PSP) al verder te gaan, maar zijn voorstel werd afgewezen. In 1980 was Andrée van Es (ook PSP) aan zet, maar ook haar poging mislukte. Veel later pas, in 1998 en 2002, zetten D66* en GroenLinks* het verlagen van de kiesleeftijd in hun partijprogramma’s. Maar ook die voorstellen verdwenen gauw weer onder in de la.
Daarna bleef het jaren stil.
Er is écht geen reden om het bij 18 te houden
Tot 2019, toen politicoloog Sarah de Lange (als lid van de Raad voor het Openbaar Bestuur) een adviesrapport schreef waarin alle argumenten gewikt en gewogen werden. Haar eenduidige conclusie: het is een goed idee om 16- en 17-jarigen stemrecht te geven.
Dat begint bij vertegenwoordiging. Ondanks dat 18-minners geen stemrecht hebben, wordt hun leven net zo sterk beïnvloed door politieke beslissingen als dat van mensen mét stemrecht – van het toestaan (en herinvoeren) van de basisbeurs tot het toestaan van de wildgroei aan privéonderwijs. Sterker nog, veel beleid raakt hen harder, omdat zij nog langer met de gevolgen ervan moeten leven.
Het leven van 18-minners wordt net zo sterk beïnvloed door politieke beslissingen als dat van mensen mét stemrecht
Wat Den Haag beslist over de snelheid van de energietransitie, het tijdig reguleren van kunstmatige intelligentie of het verbeteren van het treinnetwerk zal het leven van een 16-jarige meer veranderen dan dat van haar grootouders. Toch is het Herman (89) die erover mag meebeslissen, en Roos (17) die genegeerd wordt.
Veel 18-minners dragen al bij aan de staatskas. De arbeidsmarkt heeft horecapersoneel, krantenbezorgers en kassamedewerkers nodig, en veel tieners nemen die taken op zich tegen een hongerloontje. De helft van de middelbare scholieren boven de 15 jaar heeft een bijbaan,* en er zijn duizenden 16- en 17-jarigen die al fulltime werken. Zij betalen niet alleen loonheffing, maar ook belasting over consumptie via btw. Vervolgens hebben ze dus geen inspraak over wat er met dat geld gebeurt. ‘No taxation without representation.’
Ook kan stemmen als tiener de kans vergroten dat die tieners later in hun leven naar de stembus gaan,* en beschermt het zo de werking van onze democratie. Niet voor niets heette De Langes adviesrapport Jong geleerd, oud gedaan.
Bovendien maakt jong stemmen het makkelijker om politieke betrokkenheid te stimuleren op school. Burgerschapsonderwijs is inmiddels verplicht op middelbare scholen, waar tieners gedwongen aanhoren hoe ze een goede burger moeten zijn, zonder dat we hen die taak ook laten uitoefenen.
Voorbij de borrelpraat, graag
Tegenover al die baten staat dat ene bezwaar uit 1972: tieners zouden niet competent genoeg zijn om te stemmen. Er zijn ongetwijfeld mensen die vandaag nog steeds vinden dat 16- en 17-jarigen te weinig weten over migratiebeleid, belastinghervormingen of de oorlog in Oekraïne om volksvertegenwoordigers te kiezen.
Maar het bewijs is beperkt: niet alleen zijn de verschillen in politieke volwassenheid tussen 16- en 18-jarigen klein, maar ze kunnen ook verdwijnen door… het verlagen van de kiesleeftijd, schrijft De Lange. Logisch: het is aantrekkelijker om je in politiek te verdiepen als je daar ook daadwerkelijk iets mee kan. Nu zien we in cijfers van het CBS dat jongeren op hun achttiende niet alleen stemrecht, maar ook ineens veel meer politieke interesse krijgen.*
Misschien is het probleem van kiesrechtconservatieven niet de kennis van 18-minners, maar hun vaardigheid. Tieners zouden te impulsief zijn, de gevolgen van hun acties te weinig overzien en niet scherp genoeg kunnen nadenken. Maar dat is borrelpraat.
De Lange: ‘Onderzoek laat zien dat 16-jarigen gemiddeld goed complexe afwegingen kunnen maken tussen voor- en nadelen in situaties die geen acuut beroep doen op de controle van impulsiviteit, zoals een mening over politieke vraagstukken vormen en een stem uitbrengen.’
En zelfs als je de denkvaardigheden van 16-jarigen in 1972 onvoldoende vond, is dat een halve eeuw later nog maar lastig te verdedigen. Scores op IQ-tests nemen elke tien jaar met drie punten toe. De vragen worden steeds moeilijker gemaakt om het gemiddelde op 100 te houden. Hoewel intelligentie niet bepalend mag zijn, markeert dit wel dat jonge mensen beter kunnen nadenken dan vijftig jaar geleden.
Nederland zou ook zeker niet de eerste zijn – in onder andere Oostenrijk, Schotland, Cuba en Argentinië mag je al vanaf je zestiende stemmen.*
De kiesleeftijd verlagen is pas stap één
Ik zie maar één grote beperking van het verlagen van de kiesleeftijd naar 16: het gaat niet ver genoeg.
Want zelfs als de kiesleeftijd 16 is, hebben de tientallen (honderden?) miljoenen Nederlanders die nog geboren moeten worden geen stem in het debat of de verkiezingen. Wat wij nu beslissen, raakt hen ook.
Het verlagen van de kiesleeftijd is dus een belangrijk, maar ontoereikend middel om toekomstige generaties fatsoenlijk te vertegenwoordigen. Geen duizenddingendoekje, maar een simpele en noodzakelijke stap in de goede richting. Het geeft een stem aan een electoraal monddood gemaakte groep, maar doet niets voor de vertegenwoordiging van een nog veel grotere club, voor wie er veel op het spel staat.
Het wordt tijd dat we de huidige kiesleeftijd zien voor wat het is: een willekeurig en achterhaald overblijfsel uit een vervlogen tijdperk. De toekomst van onze democratie ligt in de handen van onze jonge burgers – geef 16-jarigen het stemrecht.