Hoe een hardnekkige voetbalmythe wankelt (met dank aan de pandemie)
Fluiten voetbalscheidsrechters in het voordeel van de thuisploeg omdat ze geïntimideerd worden door de brullende supporters van die ploeg? Lange tijd dachten onderzoekers van wel. Toen kwam corona. De supporters verdwenen. Het thuisvoordeel bleef. Hoe dan?
Hier is een advies aan iedereen die weleens in een voetbalstadion zit en de aanvechting voelt om de scheidsrechter uit te schelden: doe het niet.
Ten eerste: hij of zij hoort je niet. Ten tweede: je maakt jezelf belachelijk. Ten derde (en daar gaat het in dit stuk om): het heeft misschien niet zo veel zin. In elk geval niet zo veel zin dat het de stilzwijgende afkeuring van veel tribunegenoten compenseert.
Wat mogelijk beter werkt voor de thuisclub: wees aardig voor de scheids, leg hem wettelijk acceptabel in de watten, omring hem met sterspelers van weleer.
Tenminste, dat is een conclusie die je kunt trekken uit een nieuw onderzoek naar het gedrag van scheidsrechters, ‘Favoritism under Multiple Sources of Social Pressure’* van de economen Gábor Békés, Endre Borza en Márton Fleck (van de Central European University* in Wenen en het Hongaarse KRTK Institute of Economics).*
Sport: een machine die wetenschappers voorziet van data
Het mooie aan sport – tenminste: vanuit het oogpunt van economen, psychologen, sociologen en andere wetenschappers – is dat ze zulke heldere informatie verschaft. Het gedrag van spelers, coaches en scheidsrechters – speeltijd, doelpunten, ontslagen, salarissen, blessures, overtredingen, passes, defensieve acties, passes per defensieve actie – wordt dagelijks en precies bijgehouden. Preciezer dan van welke werknemers ook.
Dat wil niet zeggen dat de sport al haar geheimen zomaar prijsgeeft. De oorzaak achterhalen van dingen, hoe het een leidt tot het ander, blijft zelfs met dusdanig fraaie (‘granulaire’) data lastig. In het laboratorium kun je een muis het vaccin geven en een andere muis niet en dan zie je wat er gebeurt. Netjes, overzichtelijk, helder. In het echte leven is dat onmogelijk en/of onethisch.
Maar toen kwam corona. De sport, die rijke datamachine, ging door – op één kolom in de spreadsheet na: toeschouwers. Wereldwijd veerden wetenschappers op. Want opeens waren er twee muizen: het voetbal met toeschouwers van vóór corona, en het tijdelijke voetbal zonder toeschouwers tíjdens corona.
Exogene variatie, noemen economen dat, of een ‘natuurlijk experiment’. Nu konden ze checken of toeschouwers inderdaad zo’n grote invloed hadden op de scheidsrechters, de spelers en de uitkomst van wedstrijden als altijd was gedacht. En checken, dat deden ze – vrij massaal.
Oude kennis: toeschouwers maken de scheidsrechter partijdig
Dat thuisploegen voordeel hebben in de sport is al decennialang bekend. Maar hoe dat thuisvoordeel precies werkt, is veel minder duidelijk. Aan de tijd en moeite die onderzoekers hieraan hebben besteed, ligt dat overigens niet: aan de ins en outs van het thuisvoordeel is een verbazingwekkend groot oeuvre* gewijd.
Is het de energie die de thuisploeg krijgt van het publiek? De bekendheid met het stadion en veld? Dat de uitploeg moest reizen? Is het ‘territorialiteit’ – dat thuisspelers een agressief-hormonale reactie* hadden op ‘indringers’? Of simpelweg het idee dat thuisspelen een voordeel is? Dus: dat spelers thuisvoordeel krijgen omdat ze denken dat ze het hebben? Voor alles is wel iets van bewijs gevonden.
Een van de grootste verklaringen voor thuisvoordeel – zo niet de grootste – zijn thuisfluitende scheidsrechters. Thuisploegen – in zowat alle sporten – kregen meer omstreden strafschoppen dan uitploegen, uitploegen kregen meer gele en rode kaarten dan thuisploegen, en thuisploegen kregen bij een achterstand meer blessuretijd toegekend dan bij een voorsprong.
De verklaring voor de thuisfluiterij zochten wetenschappers onder meer in de ‘sociale druk’ van het publiek. Scheidsrechters wilden het publiek al dan niet bewust behagen.
Het bewijs was consistent. Hoe groter het aantal thuisfans, hoe groter het thuisvoordeel. En hoe dichter de fans op het veld zaten, hoe meer thuisvoordeel. Dat laatste was te bepalen doordat sommige stadions een rode atletiekbaan om het veld hebben. Die baan vergrootte de afstand met de fans, wat de druk op de scheidsrechter bleek te verlagen.
Samengevat: brullen helpt.
Waarom economen genieten van blessuretijd
De studies hadden wel een beperking. Ze leunden op relatief subtiele verschillen in toeschouwersaantallen. Op sommige wedstrijden kwamen meer of minder toeschouwers af dan op andere wedstrijden. Onderzoekers benutten dat door te kijken naar wat scheidsrechters deden bij wisselende aantallen bezoekers. Zeg maar: muizen die een beetje vaccin, of net wat meer vaccin kregen.
De pandemie bood onderzoekers een veel scherper contrast. Opeens waren er helemaal geen toeschouwers en kon je kijken wat het effect daarvan was op het gedrag van de scheidsrechters. Een groep met vaccin, een controlegroep met een placebo. Tientallen onderzoekers stortten zich op de data. Nadat het stof was neergedaald, was er een gemeenschappelijke deler te zien: ook zonder toeschouwers blijft het thuisfluitaspect bestaan.
Opeens waren er helemaal geen toeschouwers en kon je kijken wat het effect daarvan was op het gedrag van de scheidsrechters
Het helderst kwam dit naar voren uit de studie van Békés, Borza en Fleck. Zij keken – anders dan veel andere onderzoekers – niet naar gele kaarten en strafschoppen. Natuurlijk, het zou kunnen dat scheidsrechters hierin thuisfluiters zijn, of grote clubs stelselmatig bevoordelen, zoals een Noorse studie uit 2020 vond. (Topclubpenalty’s zijn in Noorwegen een ding, kennelijk.)
Probleem is alleen dat strafschoppen en kaarten relatief schaars zijn. Belangrijker: bij kaarten en strafschoppen is lastig te zeggen of de beslissingen al dan niet verkeerd zijn. ‘Deze beslissingen’, schrijven de drie economen, ‘zijn verweven met de acties van spelers, en dat maakt het lastig om spelers- en scheidsrechtersgedrag empirisch uit elkaar te halen.’
En misschien gedragen spelers zich thuis en uit ook echt anders. Ja, thuisploegen krijgen minder gele kaarten dan uitploegen. Maar is dat de fout van de scheidsrechter, of maken thuisploegen minder overtredingen die gele kaarten wettigen? ‘We weten het niet’, zegt econoom Thomas Peeters, die zelf ook veel over thuisvoordeel publiceerde. ‘En het is moeilijk te weten te komen.’
Békés, Borza en Fleck kozen daarom voor de schonere, objectievere variabele: blessuretijd. Die wordt redelijk uniform bepaald. Er zijn richtlijnen voor hoeveel blessuretijd blessures, rode kaarten en doelpunten en andere onderbrekingen opleveren. Stelselmatige afwijkingen zijn vrijwel alleen maar te verklaren uit vooringenomenheid van scheidsrechters. En die vooringenomenheid kun je netjes meten in seconden.
Nieuwe kennis: scheidsrechters zijn pleasers, vooral bij grote clubs
En dat deden Békés, Borza en Fleck dan ook.
Wat bleek: tussen 2011 en 2021 gaven scheidsrechters de thuispartij gemiddeld 13 seconden extra speeltijd als de thuispartij een doelpunt achterstond (vergeleken met de blessuretijd bij een voorsprong). Tijdens corona bleef die bias bestaan: dan kreeg de thuispartij eveneens 13 seconden extra speeltijd bij een achterstand van een goal.
Fleck was verrast dat het verschil überhaupt bestond, in een tijd waarin scheidsrechters zo goed in de gaten worden gehouden, door media, toeschouwers en hun mede-scheidsrechters. Of 13 seconden veel of weinig is? Daarover kun je debatteren. In 13 seconden kan niks gebeuren, in 13 seconden kan de wereld veranderen. Of in elk geval een voetbalwedstrijd. 13 seconden, zegt Fleck, is een extra corner, een extra vrije trap, een extra voorzet, een extra aanval. En juist in blessuretijd is dat waardevol, want in blessuretijd vallen veel* doelpunten.
Of 13 seconden veel of weinig is? Daarover kun je debatteren. In 13 seconden kan niks gebeuren, in 13 seconden kan de wereld veranderen
Maar vergeet even of 13 seconden gemiddeld wel of niet veel is. Wat de economen ook verbaasde, was dat de blessuretijd voor en tijdens corona identiek was. Ook zonder publiek gaf de scheidsrechter de thuispartij meer tijd als de thuispartij achterstond. Kennelijk had het publiek helemaal niet zo’n invloed op de scheidsrechter – in elk geval niet op het toekennen van extra blessuretijd. Hoe kan dat?
Een andere vondst uit hun data gaf hun het vermoedelijke antwoord. Rijkere, grotere, betere clubs (zeg: Ajax, Bayern München, Real Madrid) kregen bij een achterstand meer blessuretijd bijgeteld dan armere, slechtere clubs (zeg: Excelsior, VfL Bochum, Getafe). Als een kleine club thuis achterstond tegen een grote club, kreeg die geen extra blessuretijd toegekend.
Dat verklaarde ook waarom eerdere studies de oorzaak van de bias van scheidsrechters zochten in het aantal toeschouwers. Grotere, beroemdere clubs trekken meer publiek, waardoor het kan lijken alsof de schreeuwende supporters de oorzaak zijn van de bias. De belangrijkere oorzaak is de status van de club, denken de economen.
De scheidsen willen een klein beetje onderdeel zijn van de grandeur van Real Madrid, Manchester City of Paris St. Germain; ze zoeken erkenning bij sterspelers als Toni Kroos, Kevin De Bruyne of Leo Messi. Békés: ‘Je wilt ze niet teleurstellen, je idolen. Scheidsrechters zijn ook voetbalfans.’
En ze worden, bewust of niet, beïnvloed. De scheids brengt een groot deel van de dag door bij de thuisspelende club. Hij/zij krijgt begeleiding, bescherming, wat te eten en drinken, en soms zelfs een cadeautje, zo leggen de economen uit.
Dit werkt bedwelmend. Sommige voetballers en voetbalfans zal dit bekend voorkomen. RKC-keeper Etienne Vaessen muntte afgelopen september het woord ‘topclubpenalty’, nadat PSV in de thuiswedstrijd tegen RKC in blessuretijd (7 minuten) een strafschop* kreeg. Topclubblessuretijd bestaat dus ook.
Deze uitleg kan ook de eerdere vondsten over het vermeende effect van atletiekbanen verklaren. Scheidsrechters waren eerlijker in stadions met atletiekbanen omdat het publiek dan verder weg zat. Dat leek bewijs dat de beïnvloeding van de scheids aan de ‘intensiteit’ van het publiek lag. Maar Békés, Borza en Fleck vermoeden dat dit komt omdat vooral kleine clubs zulke banen hebben.
Maar het thuisvoordeel blijft een mysterie
Wat zegt dit nu? Heeft het publiek echt geen invloed op de scheidsrechter? Geldt dit alleen bij het toekennen van blessuretijd? Of kunnen we de invloed van het publiek op de scheidsrechter simpelweg niet zo goed meten?
Saai genoeg ligt het antwoord waarschijnlijk ergens in het midden. Een groep Engelse en Duitse economen zag dat uitploegen minder gele kaarten kregen – dus de scheidsrechters leken neutraler tijdens de lockdowns. Maar: mogelijk kwam dat ook omdat de spelers zich anders gedroegen door de veranderde sfeer in het stadion. Anders gezegd: het is lastig te weten of dit echt aan de scheidsrechter lag.
Maar zelfs als scheidsrechters tijdens corona aantoonbaar beter waren, dan nog had hun vergrote neutraliteit geen serieuze effecten op de uitslag. Dat bleek ook uit onderzoek* dat The Economist liet uitvoeren. ‘Met publiek wonnen thuisploegen 58 procent van alle punten; zonder publiek wonnen de gastheren nog steeds 56 procent. Met andere woorden: driekwart van het thuisvoordeel bleef intact.’
Maar zelfs als scheidsrechters tijdens corona aantoonbaar beter waren, dan nog had hun vergrote neutraliteit geen serieuze effecten op de uitslag
Het thuisvoordeel was dus niet of nauwelijks kleiner geworden. Ja, de scheids is neutraler zonder publiek, maar niet op beslissende wijze. En nee, de fans konden de thuisploeg niet meer inspireren door hun aanwezigheid, maar voor het resultaat maakte het niet zo veel uit. Hoe kán dit? Hoe meer je erover nadenkt, hoe ongrijpbaarder het onderwerp ‘thuisvoordeel’ wordt. Geen wonder dat academici er blijvend zoet mee zijn.
Hier is nog een aspect: de oorzaken van thuisvoordeel veranderen mogelijk door de tijd. Zo kan het – econoom Thomas Peeters oppert dit – dat de oude en de nieuwe studies over de invloed van toeschouwers beide waar kunnen zijn. Mogelijk hadden toeschouwers in de jaren negentig veel meer invloed op scheidsrechters. Het moderne publiek is een stuk beschaafder, zoals Békés ook opvoert. Dat kan het geringe verschil tussen wedstrijden met en zonder publiek verklaren.
Tegelijkertijd heeft de scheidsrechter veel minder speelruimte dan in de jaren negentig, omdat de richtlijnen preciezer zijn geworden. Dat effect wordt versterkt doordat tegenwoordig alle wedstrijden op televisie worden uitgezonden. Alle fouten of vermeende fouten van scheidsrechters worden daardoor direct gezien en bekritiseerd.
Dit maakt scheidsrechters in hun beslissingen ongevoeliger voor het publiek – neutraler dus. En dan zwijgen we nog over het vermoedelijke effect van de VAR. Door de videoscheidsrechter worden minder grote fouten gemaakt dan voorheen, en de resterende fouten worden alsnog breed uitgemeten. Ook dat zal scheidsrechters beter maken (en gestrester, maar dat is een ander onderwerp).
Ja, ja. Leuk. Maar wat moeten clubs doen?
Het thuisvoordeel blijft bestaan – zelfs in tijden zonder publiek en zelfs in tijden van de VAR. Hoe dat kan? Zelfs Joost weet dat niet. Wel weten we nu dat scheidsrechters, zelfs in lege stadions, de thuispartij voordeel geven, zeker als de thuispartij een topclub is.
‘Als de beste ploegen hulp krijgen van de scheidsrechter’, schrijven Békés, Borza en Fleck, ‘dan draagt [de druk van de topclub] bij aan hun hoge plek op de ranglijst, waardoor het voor kleinere clubs lastiger wordt hen in te halen.’
Kortom, advies één aan clubs, komt-ie, is om een topclub te worden. Wie topclub is, is niet alleen goed, maar wordt ook beter omdat de scheidsrechter je tof vindt. Niet uit te sluiten valt, overigens, dat clubs dit advies al kennen. Advies twee: wees aardig voor scheidsrechters zodra ze het stadion betreden. Omring ze met oud-sterspelers. Geef ze wat fatsoenlijks te eten. En misschien zelfs een klein cadeautje.