Ik kan mijn sociale klasse nooit ontvluchten (en dat is niet zo erg als ik dacht)
Lang dacht ik dat een beter leven pas mogelijk was als ik kon vergeten waar ik vandaan kom. Ik wilde een nieuw mens worden, ver weg van het gebroken gezin en de armoedige flat waarin ik opgroeide. Tot ik mijn verhaal herkende in dat van een ander, en leerde dat je niet ongedaan kunt maken wie je was – en wie je bent.
Toen ik laatst Ron Meyer, oud-SP-voorzitter en schrijver van De onmisbaren. Een ode aan mijn sociale klasse, interviewde, zei hij iets wat me sindsdien achtervolgt. Met trots zei Meyer dat hij ‘diep vanbinnen nog altijd die jongen uit Zeswegen’ is.
Ik had hem gevraagd of hij los kan komen van die cultuur uit zijn arbeidersklasse waarin hij opgroeide. Zijn antwoord: ‘Ik zou niet weten waarom dat zou moeten.’
Ik kon die trots en stelligheid niet begrijpen. Waarom zou je je willen laten ketenen door je klasse? Wil niet iedereen opklimmen, dus in betere omstandigheden leven? Ik wilde van Meyer dus een ‘ja’ horen en hoopte dat hij wat gouden tips had.
Ik groeide op in een gebroken gezin, in een flatje aan de rand van de Haagse Schilderswijk. Thuis hadden we het niet breed. (Ik vind het nog altijd lastig om te erkennen dat ik in armoede ben opgegroeid. Uit schaamte, maar ook omdat ik mijn moeder en oudste zussen niet tekort wil doen.) Ooit heb ik besloten dat niet langer arm zijn en in een rijkere buurt wonen mijn levenswerk werd. Ik wilde het liefst vergeten waar ik vandaan kom.
Toen las ik een boek dat me deed inzien dat ik er al die tijd verkeerd naar had gekeken.
Verlangen naar een andere wereld
Filosoof Didier Eribon schreef de autobiografische roman Terug naar Reims. Eribon is een zoon van arbeiders die – what’s new – werden uitgebuit. Zijn vader was in Eribons woorden ‘geestelijk gehandicapt’. ‘We leefden in extreme armoede, om niet te zeggen pure ellende’, schrijft hij.
Hij verhaalt over de kloof die tussen hem en zijn ouders ontstond nadat hij trots een Engels gedichtje dat hij uit zijn hoofd had geleerd voordroeg aan zijn moeder. Omdat ze geen Engels kon, ontvlamde ze in woede.
Hierna werd die kloof steeds groter. Eribon ging niet meer mee vissen, maar las boeken van schrijvers die zijn moeder en vader niet kenden. Al zat hij in zijn uppie in zijn slaapkamer, toch was hij zo deel van ‘een andere, voor haar verafgelegen en vreemde wereld’.
Eribon schreef dit boek in 2009 en is een Fransman, toch herken ik mezelf in hem. Ik wilde iemand worden die geen straattaal spreekt, maar in dure woorden. Want je tongval en woordenschat kunnen veel verbloemen.
Mijn moeder, die het Koerdisch en Turks machtig is, kan vrijwel geen Nederlands – en ik beheers haar talen niet. Terwijl ik het met mijn nieuwe vrienden en studiegenoten over de rechtsstaat, over trauma’s en het bestaan van God heb, spreek ik met mijn moeder met handen, voeten en gebrabbel. Ze zou er vast in haar eigen talen over mee kunnen praten. Ik weet het niet.
Hij wilde weg. Weg van zijn ouders, weg van hun mentaliteit, weg van hun klasse en cultuur
Eribon verhuisde naar een kamertje vlak bij het centrum van Reims. Zijn ouders hadden daar moeite mee, want met het geld voor die huur kon hij hen evengoed financieel ondersteunen. Later verruilde hij dat kamertje voor Parijs. Hij wilde weg. Weg van zijn ouders, weg van hun mentaliteit, weg van hun klasse en cultuur.
Liever omringde hij zich met de intelligentsia; de mensen die zijn schrijvers en filosofen wel kennen en lezen. Liever hoorde hij bij die uitverkorenen, waar hij wel openlijk homoseksueel kon zijn. Liever was hij in een wereld waar zijn ouders niet zullen komen, want voor hun zogenoemde sociale stijging was het al te laat.
Hij verbrak in Parijs alle contact met zijn ouders. Geïnspireerd door wat John Edgar Wideman eens geschreven had over zijn relatie met zijn broer: ‘Mijn succes was af te meten aan hoe groot de afstand was die ik tussen ons had gecreëerd.’
Je klasse als geheim
Nooit ging Eribon terug naar Reims. Totdat zijn vader overleed. Hij vroeg zich af hoe het kon dat hij zó vaak schreef over zijn geaardheid, de homo-emancipatie, de schaamte, maar dat hij nooit een woord wijdde aan de klasse van zijn jeugd. Die had hij verzwegen. De intellectuelen om hem heen mochten dat stukje geschiedenis van hem niet kennen. Want, zo schrijft Eribon: ‘(...) Ik haatte de arbeidersklasse waarin ik was ondergedompeld en het arbeidersmilieu dat mijn horizon beperkte.’
Alleen, hoe graag hij zijn klasse van weleer ook wilde vergeten, hij werd er constant mee geconfronteerd
Alleen, hoe graag hij zijn klasse van weleer ook wilde vergeten, hij werd er constant mee geconfronteerd. Zo kon niemand hem vertellen welke schoolvakken hij moest kiezen en had hij geen ouders met een netwerk dat hem aan een baantje kon helpen. Hij had geen financiële buffer, zijn ouders ook niet, en hij kon zich ‘nooit één voelen met de normen en waarden van de heersende klasse’. Sterker nog: als ‘met minachting of onverschilligheid’ gesproken werd over ‘het gewone volk, over hun levensstijl en hun manieren van zijn’, voelde hij zich aangesproken.
Je wordt niet zomaar een ander mens
Lang dacht ik, net als Eribon, dat ik een volkomen nieuw mens, anders dan mijn omgeving, zou kunnen worden.
Ik nam afstand van mijn matties in de buurt door steeds vaker te zeggen dat ik te druk was met mijn huiswerk. Ik ging rechtsgeleerdheid studeren in Leiden en schrijf onregelmatig voor De Correspondent. Ik omring me, net als Eribon, met het culturele establishment door naar evenementen en literaire festivals te gaan. Toen dat niet genoeg bleek, ging ik op mezelf wonen, weg uit de wijk van mijn jeugd, naar de andere kant van het spoor.
Maar ook die stap heeft me geen ander mens gemaakt.
Weliswaar had ik het geluk naar havo/vwo te kunnen, in een chique buurt verderop, en daarna naar de universiteit, verdien ik nu meer dan mijn moeders uitkering en ben ik in de statistieken een ander. Toch verandert mijn zelfbeeld niet. Ik blijf maar die jongen uit de Schilderswijk.
Vandaar dat ik mezelf geen ‘dagvoorzitter’ kan noemen, maar alleen de titel ‘moderator’ gebruik, omdat dat eerste voor mijn gevoel niet rijmt met wie ik ben. En ik het nog altijd lastig vind om te onderhandelen met opdrachtgevers over mijn tarieven. Ik blijf iedere prijs vergelijken met waar we vroeger thuis van moesten leven.
En: al durf ik inmiddels soms te dromen over het kopen van een huis, rijk zijn en een dikke bak, mezelf kom ik in die dromen niet tegen.
Hoe graag je ook wilt, zo meent Eribon, je kunt niet vergeten of ongedaan maken wie je was. ‘Want reken maar dat je sociale lotsbestemming al vroeg vastligt.’ ‘Al vanaf je geboorte ben je gebrandmerkt en draag je het verleden van je familie en je milieu met je mee; je plek in de maatschappij wordt bepaald en begrensd door je achtergrond.’
Maak wie je bent en wie je was niet te klein
Eribon gelooft wel dat je kunt groeien. Je kunt je ‘bevrijden van een aantal grenzen die door de geschiedenis tot stand zijn gebracht en die ons bestaan omsluiten’. Niet iedereen heeft dat geluk, maar door Terug naar Reims besef ik: wie vooruit wil, heeft reeds een spoor achter zich. Dat moet je omarmen. Je kunt niet anders.
Het boek van Eribon is o zo belangrijk in tijden waarin het gaat over kloven, bruggen en ladders.
Zijn verhaal maakt me milder voor mezelf en vooral voor de mensen met wie ik opgroeide. Voorheen zag ik in de afstand mijn vooruitgang, zoals Eribon en Wideman ook deden. In het verlengde: ik wilde me omringen met mensen wier leven, zo dacht ik, door eigen toedoen gelukt was; maar ik moest nog leren wat geluk is en welke grote rol dat speelt in succes.
Die afstand was niet alleen voor mezelf belangrijk, maar ook voor de buitenstaander, ‘de ander’, degene die niet in een buurt woonde en omstandigheden had als de mijne. Je omgeving beïnvloedt namelijk hoe de ander je ziet.
Als je ontkent waar je vandaan komt, ook al brengt dat oude schaamte en verdriet met zich mee, ontken je je eigen zwoegen, maak je jezelf te klein, ontneem je jezelf de ruimte om trots te zijn op wat je hebt gedaan (lees: het geluk dat je hebt gegrepen) en trots te zijn op je moeder en oudste zussen.
Mijn moeder verruilde, met mij, mijn broer en drie zussen onder haar vleugels, ons Turkse geboortedorp voor Nederland. Maar in haar hoofd, in haar dromen en in haar toekomstbeeld is ze nog altijd in Turkije.
Misschien is het verschil tussen mijn moeder en mij helemaal niet zo groot. Misschien ben ik gewoonweg haar evenbeeld. Ik doe hetzelfde als zij, maar dan als klassenmigrant.