Welkom in de winteropvang, waar je ziet wat er gebeurt als Nederland je de rug toekeert
Als straatarts zie je maatschappelijke ontwikkelingen voor je neus gebeuren. Bijvoorbeeld in Rotterdam, waar ruim tweehonderd arbeidsmigranten uit de Europese Unie op straat leven. Als we zo graag willen dat deze mensen onze economie draaiende houden, waarom bieden we ze dan geen goed vangnet als het misgaat?
Op een verlaten industrieterrein, voorbij de Rotterdamse luchthaven, zoek ik naar drie barakken omgeven door hoge hekken met stalen punten: de winteropvang, een plek waar dakloze mensen ’s winters mogen slapen – als het koud genoeg is.
Als ik het al lastig kan vinden, dan lukt het mijn patiënten waarschijnlijk nog minder, bedenk ik terwijl ik uit het raam van mijn auto over lege, zwarte vlaktes tuur. Er zijn busjes ingezet om mensen vanuit een plek in Rotterdam-Noord naar de opvang te vervoeren, maar hoe bereikt deze shuttle service zwervende mensen? Hoe weten zij überhaupt wanneer de gemeente besluit dat het koud genoeg is de opvang open te stellen? Het is niet alsof de wethouder een WhatsApp-service aanbiedt aan mijn patiënten – als die al een telefoon hebben.
Na wat telefonische instructies vind ik de opvang. Samen met een co-assistent die die dag met mij meeloopt, stap ik de barak binnen. Een enorme tl-verlichte ruimte. Tussen de opklapbedjes met dunne dekentjes struinen en strompelen tientallen zwervende mensen, mannen en vrouwen, veelal zichtbaar onder invloed. Ze roken wat, eten een wit broodje of hangen voor de ene televisie waar afwisselend voetbal of een muziekzender met hiphop op staat.
Afgelopen jaar zag ik steeds meer jonge Rotterdammers op mijn spreekuur die dakloos zijn geraakt – vaak zonder grote psychiatrische of verslavingsproblemen
Mijn co-assistent noemt de winteropvang dystopisch. Dat gevoel herken ik. Regelmatig breekt er ruzie uit waar de politie moet worden bijgehaald. Privacy bestaat hier niet, er is geen enkele mogelijkheid om bij te komen van het straatbestaan. De winteropvang is ook overleven.
Her en der proberen mensen te slapen, de dekens over hun ogen. Ze hebben hun vuile kleding nog aan – de opvang heeft geen wasmachine.
‘Ik voel me hopeloos’, zegt mijn co-assistent.
Zij is hier voor het eerst. Als zij zich na tien minuten in de winteropvang al zo voelt, hoe zouden deze mensen zich dan voelen?
Als straatarts zie je maatschappelijke veranderingen live gebeuren
Sinds 2017 werk ik als straatarts in Rotterdam. In dat beroep ben je een soort kanarie in de kolenmijn: op straat en in de winteropvang zie je veranderingen in de maatschappij zich live voltrekken. Je komt mensen tegen die om allerlei redenen geen plek meer vinden in de maatschappij.
Toen rond 2015 veel verpleeg- en verzorgingshuizen sloten als gevolg van de decentralisatie, zagen mijn collega-straatartsen binnen een jaar de gemiddelde leeftijd in de daklozenopvang met zo’n tien jaar stijgen. Afgelopen jaar zag ik juist steeds meer jonge Rotterdammers op mijn spreekuur die dakloos zijn geraakt – vaak zonder grote psychiatrische of verslavingsproblemen.
Op zoek naar de kleinste barak loop ik over het industrieterrein. In een donker hoekje zie ik een Poolse patiënt van me staan. Ze draagt een paarse, glimmende legging en rookt een sigaretje. Een tijd geleden verloor ze haar baan in Nederland, en daardoor haar slaapplek. Sindsdien overleeft ze op straat.
Ze zegt dat het goed gaat, maar ik heb goede redenen haar niet te geloven: een aantal dagen eerder was ze bij mijn assistente geweest omdat ze beide armen van boven tot onder had opengesneden. Mijn assistente had de wonden verzorgd, maar de vrouw was niet teruggekomen voor controle.
Ik neem haar mee naar binnen, maar kan geen rustig plekje vinden. We gaan op een van de bedden zitten. Ze laat een rode en gezwollen voet zien. Voordat ik over haar wonden kan beginnen, staan er een paar dronken mannen om ons heen. Ik vraag haar een andere dag naar de Pauluskerk in het centrum van Rotterdam te komen, waar ik mijn reguliere spreekuur heb. (Toen ze weken later eindelijk kwam opdagen, waren haar wonden zo ernstig ontstoken dat ik haar bijna in het ziekenhuis moest laten opnemen.)
Terwijl ze weer naar buiten hinkelt, valt het me op hoeveel Oost-Europese talen ik hoor. Later bevestigen mijn collega’s dat de meeste daklozen in de winteropvang tegenwoordig arbeidsmigranten uit de Europese Unie zijn. Dat geldt ook voor de mensen die ik in de Pauluskerk zie: waren dat zes jaar geleden, toen ik daar als straatarts begon, nog vooral vluchtelingen en ongedocumenteerden, tegenwoordig zijn het meer en meer mannen en vrouwen – twintigers, dertigers – uit voornamelijk Midden- en Oost-Europa.
Arbeidsmigranten houden een belangrijk deel van de economie draaiende
Arbeidsmigranten komen hier om te werken en zijn nodig, bijvoorbeeld om groenten te kweken die in hun eigen land in de schappen liggen;* ze werken in de vleesindustrie, in de bouw of in distributiecentra. Het zijn er op dit moment meer dan ooit, zo’n 800.000,* en ze houden een belangrijk deel van onze economie draaiende.
Maar hun aandeel op straat groeit zorgwekkend, doordat er slecht met ze wordt omgegaan. Ze werken op uitzendbasis en krijgen soms onder het minimumloon betaald.* Op dat schamele loon wordt vervolgens van alles ingehouden, zoals kosten voor een bedje in een huis (dat ze veelal met anderen delen), vervoerskosten naar werk, de kosten van de zorgverzekering, boetes als ze het huis niet goed schoon houden; aan het einde van de maand houden ze nauwelijks iets over.
Arbeidsmigranten komen niet in opstand:* ze spreken de taal minimaal, kennen hun rechten niet en zijn vaak uitgeput van zwaar werk. En ze zijn bang: wie klaagt bij de baas, kan niet alleen zijn baan maar ook zijn huis kwijtraken. En probeer maar eens zelf iets te huren als je elke maand nauwelijks rondkomt.
Beschaving lees je af aan de manier waarop een samenleving met haar kwetsbaarsten omgaat
Laatst stapte ik samen met een veldwerker een flatgebouw binnen voor een bezoek aan een Roemeens gezin – man, vrouw en dochter van 8. Het kind was, zo had ik gehoord van een Rotterdamse hulporganisatie, al maanden zonder eten naar school gegaan. In de portiek rook het naar schimmel. Twaalf trappen hoger trof ik in een kale flat een vrouw in pyjama, het meisje van 8 en een hysterisch blaffend hondje.
De moeder vertelde dat haar man al maanden niet was uitbetaald omdat zijn identiteitskaart was verlopen. Door schulden dreigden ze nu hun flat uit te worden gezet. Niet lang daarvoor had ze, 38 weken zwanger, haar baby verloren – naar eigen zeggen door een te hoge bloeddruk door de stress.
Haar dochtertje gebaarde me mee te komen. ‘This is my pants’, zei ze glunderend, terwijl ze naar een witte broek wees die op een mistroostig balkon hing te drogen. Hij was haar enige, zei ze.
Beschaving lees je af aan de manier waarop een samenleving met haar kwetsbaarsten omgaat. Na mijn bezoek zamelde ik geld in voor deze familie, zodat ze tenminste niet in de winteropvang zouden belanden – waar ik ze vervolgens ook zou moeten behandelen. Maar een duurzame oplossing is het niet.
De enige plek waar ik als arts rustig kan werken: de wc
Die avond in de winteropvang behandelen mijn collega’s en ik talloze mensen op het toilet, de enige plek waar we relatief rustig kunnen werken. De problemen die we zien zijn bijna allemaal straat- en dus geweldgerelateerd: infecties, oude snij- en steekwonden, rotte tanden, kneuzingen en botbreuken.
Een 26-jarig Pools meisje met koorts huilt terwijl ik haar behandel. Twee dagen geleden had het uitzendbureau haar ontslagen omdat ze te laat was gekomen. Nog diezelfde dag moest ze haar huis uit; ze was gaan slapen op Schiphol.
Daarna zie ik een nog jongere jongen wiens onderarm scheef staat. ‘It was broken’, zegt hij als ik vraag wat er aan de hand is. Hij kreeg gips, maar had het al snel zelf verwijderd. ‘Otherwise I couldn’t work.’ Ik leg hem uit dat hij dinsdag naar de kerk kon komen voor een verwijzing naar de chirurg. Hij zou niet komen.
Een dronken jongen stapt de wc in. Als hij het papieren doekje om zijn hand verwijdert, ruik ik rottend vlees en zie ik de pezen van zijn vingers blootliggen: toen hij over een hek klom, was er een spijl door zijn hand gegaan, zegt hij. Ik instrueer hem te gaan douchen zodat ik de wond zo goed mogelijk kan behandelen.
Als ik hem later zoek, is hij spoorloos verdwenen. Onmogelijk, geven andere medewerkers aan: iedereen wordt bij het naar binnen en buiten gaan gecontroleerd. Ze beginnen een zoektocht, maar ik geef snel op. Vast weer over het hek geklommen, denk ik, terwijl ik ergens midden in de nacht naar mijn auto loop.
Die heeft een lekke band.
Ik stap erin en rijd naar huis.
Wie mag de gewone opvang in?
Eigenlijk zouden er helemaal niet zo veel arbeidsmigranten horen te belanden in zo’n karig bedje in de winteropvang.
EU-burgers hebben, net als Nederlanders, recht op gewone maatschappelijke opvang.* Die is niet te vergelijken met de winteropvang: humaner en kleinschaliger. Daklozen kunnen er iedere dag terecht, niet alleen als het koud genoeg is. Naast een bed worden er ook zorg, begeleiding en praktische hulp bij terugkeer in de maatschappij geboden.
Maar voor deze opvang moet je een toegangsbewijs krijgen van Centraal Onthaal, een gemeentelijk loket waar mensen zich moeten melden als zij dakloos zijn geworden. In de praktijk bepalen gemeentelijke ambtenaren hier vaak dat EU-migranten géén toegang krijgen tot de maatschappelijke opvang, omdat deze groep geclassificeerd is als ‘niet-rechthebbend’ – ook al is dat niet in lijn met regelgeving vanuit de Europese Unie. Bovendien zou de beoordeling of iemand recht heeft op de opvang door de IND uitgevoerd moeten worden, in plaats van de gemeente. Dat dit niet gebeurt, zou onder andere door tijdnood komen bij de IND, geven experts aan.
Als ik de gemeente naar haar werkwijze vraag, krijg ik een antwoord dat juridisch klopt: arbeidsmigranten kunnen onder bepaalde voorwaarden toegang krijgen tot de opvang, maar, zegt de gemeente, het is altijd ‘maatwerk’. Ambtenaren toetsen zelf in een intake van dertig minuten of mensen de opvang in mogen – de criteria zijn bijvoorbeeld of iemand minimaal drie maanden in Nederland is, hier gewerkt heeft en ‘een reëel perspectief op werk’ heeft. Zo niet, dan luidt het oordeel vaak negatief. Op de vraag om hoeveel arbeidsmigranten uit de EU het bij die toetsing gaat, heeft de gemeente geen antwoord: ze vraagt niet naar nationaliteit.
In Rotterdam zijn er voor EU-migranten tien tijdelijke plekken gecreëerd waar mensen met ‘zicht op perspectief’ – terug naar werk of land van herkomst – twee tot drie weken kunnen blijven. Maar alleen al in Rotterdam slapen op dit moment 204 migranten uit de EU op straat, blijkt uit een telling van veldwerkers op straat. Dit blijft een schatting: je weet niet wie je niet in beeld hebt.
Daarnaast: het is niet alsof EU-migranten die het stempel ‘niet-rechthebbend’ krijgen, poef! verdwijnen.
Op straat worden kleine problemen snel grote drama's
En dat is een probleem, want op straat monden kleine problemen al snel uit in grote drama’s.
Je spullen worden gejat, je brein stopt met werken en je lichaam gaat in de overlevingsstand. In tegenstelling tot wat veel mensen denken is middelenmisbruik vaak een gevólg van dakloosheid – niet de oorzaak ervan.* En ben je eenmaal dakloos, dan verlies je je zorgverzekering, waardoor problemen verder escaleren.
De paradox in ons daklozenbeleid: door te weinig voor deze mensen te wíllen doen, maken we de problemen alleen maar groter
Een tijdje terug zag ik een arbeidsmigrant uit Polen die in een tent belandde nadat hij zijn baan was kwijtgeraakt. Hij werd gebeten door een teek, waarna zijn arm was gaan ontsteken. Bij het ziekenhuis werd hij weggestuurd omdat hij niet verzekerd was en geen geld had. Toen zijn arm dreigde af te sterven doordat de zwelling van de ontstoken spieren de bloedtoevoer naar zijn arm dichtgedrukte, werd hij, inmiddels ernstig ziek, naar de Pauluskerk gebracht. Hij moest met spoed worden geopereerd.
Had ik hem een paar weken eerder gezien, dan had ik hem kunnen behandelen met een antibioticakuur van nog geen tientje.
Was hij toegelaten tot een maatschappelijke opvang, dan hadden we dit allemaal kunnen voorkomen.
Werken mogen ze, maar als het misloopt bieden we geen redelijk vangnet
Waarom staan we toe dat zo veel arbeidsmigranten ten gunste van onze economie onder discutabele omstandigheden in Nederland werken, en bieden we ze vervolgens geen redelijk vangnet als het misloopt? Een winteropvang die openblijft voor de meest kwetsbaren is wel het minste dat geregeld kan worden.
Recent werd er een Poolse man van 32 jaar dood aangetroffen in zijn tentje in een bos in Rotterdam.* Een van mijn collega’s werd daarop door de gemeente ondervraagd: wist deze Pool niet dat de winteropvang open was? Ze kon er geen antwoord op geven: zij heeft niet álle dakloze mensen in Rotterdam in beeld. Dat kost namelijk veel meer moeite dan wanneer je die mensen, ik noem maar wat, een bed in een maatschappelijke opvang zou geven.
Dit is de paradox in ons daklozenbeleid: door te weinig voor deze mensen te wíllen doen, maken we de problemen alleen maar groter – waardoor we uiteindelijk meer moeten gaan doen.
Dat het anders kan, weet ik ook.
Samen met Stichting Ontmoeting en Stichting Barka help ik arbeidsmigranten terug te keren naar hun land van herkomst – van Letland tot Spanje. Deze stichtingen hebben contact met buitenlandse klinieken, daklozenopvangen en verslavingscentra. Niet dat arbeidsmigranten bij dakloosheid meteen terug willen: ze zijn tenslotte niet voor niets naar Nederland gekomen, ze schamen zich dat het ze niet lukt om werk te houden en geld naar huis te sturen en hopen snel weer een baan (met huisvesting) te vinden. Maar het leven op straat maakt dat niet makkelijker.
Voor de mensen die wel terug willen, is er opvallend genoeg vaak direct plek in een zorgkliniek. In gesprekken met de lokale hulporganisaties vertellen we vaak dat er in Rotterdam mensen maanden op straat slapen, waarna de buitenlandse partijen uiterst verbaasd reageren.
Nederland is toch zo’n rijk land?
Dat klopt. Juist omdát we veel mensen enorm slecht behandelen, denk ik nu.
Meer lezen?
Dit verhaal heb je gratis gelezen, maar het maken van dit verhaal kost tijd en geld. Steun ons en maak meer verhalen mogelijk voorbij de waan van de dag.
Al vanaf het begin worden we gefinancierd door onze leden en zijn we volledig advertentievrij en onafhankelijk. We maken diepgravende, verbindende en optimistische verhalen die inzicht geven in hoe de wereld werkt. Zodat je niet alleen begrijpt wat er gebeurt, maar ook waarom het gebeurt.
Juist nu in tijden van toenemende onzekerheid en wantrouwen is er grote behoefte aan verhalen die voorbij de waan van de dag gaan. Verhalen die verdieping en verbinding brengen. Verhalen niet gericht op het sensationele, maar op het fundamentele. Dankzij onze leden kunnen wij verhalen blijven maken voor zoveel mogelijk mensen. Word ook lid!