Eindelijk valt in Nederland weer het k-woord
Groot nieuws: het Sociaal Cultureel Planbureau – u weet wel, het sociaalwetenschappelijk onderzoeksbureau dat meet hoe Nederland eraan toe is – heeft in zijn meest recente rapport het k-woord in de mond genomen.
Jawel, we hebben er lang op moeten wachten, maar sinds vorige week mogen we in Nederland weer spreken van een klassenmaatschappij.
Klassen, dat woord staat in de ondertitel van het rapport Eigentijdse Ongelijkheid: De postindustriële klassenstructuur op basis van vier typen kapitaal.
Toegegeven, we draaiden er al een tijdje omheen. Sinds 2014 rept het SCP over ongelijkheid tussen verschillende ‘sociale groepen’. Maar klassenstructuur? Dat is toch van een andere orde dan wat verschillen benoemen. Verschillen kun je namelijk overbruggen. Klassen moet je doorbreken. Met alleen een nieuwe cao of verhoging van het bijstandsniveau kom je er niet langer.
We zullen het naast materiële herverdeling dan ook over immateriële herverdeling moeten hebben. Over macht, dus.
En dan wordt het spannend.
Geen geld, geen hoop, geen netwerk, geen kansen
Het SCP-rapport samengevat: er is een maatschappelijke hiërarchie in Nederland, die opgedeeld is in zeven klassen. Met de laagste drie klassen, zo’n 30 procent van de Nederlandse burgers, gaat het niet zo goed. Zij hebben weinig, kennen weinigen, voelen zich weinig, en kunnen daar zelf weinig aan veranderen.
De absolute onderklasse, zo’n 6 procent van de bevolking, is het zogenaamde ‘precariaat’. Zij hebben weinig vrienden, een laag zelfvertrouwen, zijn arm en vinden dat ze niet tot de mooiste of gezondste Nederlanders behoren. Het is een groep die totaal niet kan meekomen in de samenleving, terwijl er wél verwacht wordt dat ze zelfredzaam zijn, verantwoordelijkheid tonen en participeren.
De klasse daarboven zijn de ‘onzekere werkenden’: ongeveer 10 procent van de Nederlandse bevolking. Dat zijn de slachtoffers van de flexibilisering van alles wat los en vast zit in dit land. Over hen zeggen we in slechte tijden liefkozend dat ze een afstand tot de arbeidsmarkt hebben. En moeten ze ‘geactiveerd’ en ‘van de bank gehaald’ worden.
En dan zijn er nog de ‘laagopgeleide gepensioneerden’. Ze hebben een sobere leefstijl, beperkte digitale vaardigheden, een geringe beheersing van het Engels, zijn fysiek vaak ongezond, en buiten de kring van familie, vrienden en buren om zijn de sociale netwerken beperkt. Interessant is dat hier de vergrijzing ook binnen de SCP-statistieken gekropen is: in de studie Verschil in Nederland uit 2014 kwamen ze nog niet voor.
Bij deze drie klassen gaat het er niet alleen om wat er op de bankrekening staat; ze hebben weinig hoop op verbetering. Het gaat hier dus niet alleen over wat je hebt, maar ook over hoe je je voelt: machteloos. Juist dat maakt dat het SCP spreekt van eigentijdse ongelijkheid.
Het opgehouden handje en het wijzende vingertje
Kunnen we, op basis van dit rapport, nu eindelijk een punt zetten achter het idee dat sommigen gewoon niet meekunnen in de samenleving?
Na jaren van moraliseren (arme mensen maken domme keuzes) en te minimaliseren (zo weinig mogelijk in de omhoog gehouden handjes stoppen, dan steken ze die vanzelf uit de mouwen). De jarenlange focus op zelfredzaamheid, eigen verantwoordelijkheid en het blinde geloof dat structuren (bijvoorbeeld flexibele arbeidscontracten, de woningmarkt en de hoogte van de pensioenen) volledig ondergeschikt zijn aan persoonlijk gedrag en de individuele verdienste, is daarvan het gevolg.
Als de overheid niet meer levert, waarom zou je dan zelf nog zoiets banaals leveren als je democratische stem?
Nu we van klassen mogen spreken, wordt het vakkundig wegpoetsen van structurele ongelijkheid lastig, ook voor de diehard meritocraten onder ons. Want in wezen verraadt het woord ‘klassen’ – veel meer dan het woord ‘verschillen’ – dat we een ongelijke toegang tot economie, macht en media hebben georganiseerd.
Dat velen simpelweg niet kunnen meedoen en zelfs niet meetellen, moet in termen van democratisch vertrouwen, sociale cohesie en gezondheidsverschillen zijn prijs wel kennen. Ook het SCP constateert dat. Zo vindt de helft van deze drie klassen bijvoorbeeld dat de overheid te weinig voor hen doet. Ook plaatsen zij zichzelf onderaan de maatschappelijke ladder: ze geven hun eigen leven een lage score.
Als de overheid niet meer levert, en je voelt je constant minder dan de ander, waarom zou je dan zelf nog zoiets banaals leveren als je democratische stem, vertrouwen in de instituties of zorg voor je eigen gezondheid?
Geld én macht herverdelen
Wat het SCP ook stelt: met alleen maar draaien aan de economische knoppen komen we er niet. Als je het hebt over een gevoel dat je minder bent dan de ander en dat er op je wordt neergekeken, volstaat arbeidsmarktbeleid niet (en ook de gemiddelde pensionado schiet daar weinig mee op).
Net daarom zullen we het over materiële én immateriële herverdeling moeten hebben. Hoe geven we mensen voldoende om een menswaardig bestaan te leiden én hoe zorgen we ervoor dat ze het gevoel krijgen ertoe te doen? Oftewel, hoe verdelen we onze gezamenlijke economische middelen en hoe verdelen we de macht?
Het SCP geeft daarvoor een voorzetje: doelgericht investeren in mensen en daadwerkelijk met de burger praten en luisteren. Daarnaast is het volgens het SCP aan de bovenlagen om niet langer de rug toe te keren naar de onderste klassen.
Het zijn mooie, maar naïeve gedachten.
Ten eerste roepen we al jaren dat er daadwerkelijk naar de burger geluisterd moet worden. Terwijl die onderste klassen zijn moegepraat: met hun leefstijlcoach, hun budgetcoach, hun zelfredzaamheidsambtenaar en de media die de laatste twintig jaar niet verder kwamen dan hen in het genre der armoedeporno te proppen. En gaan ze nog willen geloven dat de overheid nu plots wél oprecht naar hen luistert?
Ten tweede is het ook aan de middenklasse om niet langer haar rug toe te keren. Al werken naar mijn inschatting net in die klassen de meesten onder ons die geld verdienen in de armoede- en schuldenindustrie, hoeveel mensen ontmoeten zij in privésfeer nog uit de onderste regionen?
Als we daadwerkelijk mensen terug dichter bij elkaar en de overheid willen brengen, en dus klassen doorbreken, zullen we het vooral over de 70 procent moeten hebben met wie het wél goed gaat. Wat zijn zij in materiële en immateriële termen bereid op te geven voor de o zo gewenste egalitaire klassenloze samenleving?
Of hebben ook deze klassen de hoop opgegeven?