De kolonist van de 21ste eeuw draagt een ruimtepak
Mijnbouwbedrijven kijken verlekkerd naar de maan, want die zit vol nuttige en kostbare bodemschatten. Maar met de graafmachines die straks de ruimte in gaan reist een ideologie mee waar we juist vanaf moeten: het kolonialisme.
In de jungle van Suriname, op de top van de Voltzberg, ligt een gedenksteen met daarop mijn achternaam. Hij werd geplaatst door de toenmalige gouverneur Aarnoud van Heemstra toen die in 1923 met een klein gezelschap naar boven klom.*
Zijn dochter Jacqueline, die mee was op de reis, beschrijft in haar dagboek hoe de expeditie verliep. Hoe lastig het was om op hun tennisschoenen omhoog te komen op het gladde steen, hoe de veldflessen met whiskey hen naar boven hielpen en hoe het adembenemende uitzicht vanaf de Voltzberg haar betoverde. ‘Bomen, bomen en nog eens bomen.’
Haar vader was van het uitzicht wat minder onder de indruk. In een brief naar huis had gouverneur Van Heemstra niet meer over het panorama te zeggen dan dat het hem deed denken aan een ‘broccoli-veld’. Ik schoot in de lach toen ik dat las. Een van de grootste oerbossen ter wereld gereduceerd tot een akkertje.
Ik vermoed nu dat zijn blik te maken had met het hiërarchische systeem waarin hij als gouverneur opereerde. Als witte kolonist was hij de zon waar de wereld om draaide. In vergelijking met de zon is alles klein. Bovendien werd dit land al eeuwen door kolonialen beschouwd als een wingewest. De schoonheid van de natuur was volstrekt ondergeschikt aan wat die natuur de Hollandse schatkist kon opleveren.
En Van Heemstra zag daar op die berg veel mogelijkheden. Dit overvolle, oeroude landschap moest wel vol bodemschatten zitten. Zijn gouverneurschap zou in het teken gaan staan van mijnbouw. Kort nadat hij op de Voltzberg stond, zou hij noordelijker in Suriname massaal bomen laten vellen. Hij zou wegen laten aanleggen waar ooit water kronkelde. De grond laten openbreken op zoek naar steenkool en de zeer gewilde grondstof bauxiet.
Dit ongerepte landschap, zag hij, had grote economische waarde, en hij besloot die te gaan benutten. Hij zag het voor zich, daar op de top. Het graven, drillen, boren. De diepe mijnen die rechtstreekse gangen naar voorspoed moesten worden.
Maar eerst wilde hij een blijvende stempel drukken op deze Surinaamse berg.
Aarnoud van Heemstra had in Nederland een grote steen besteld met daarin uitgehakt in hoge, rechte letters: zijn achternaam. Mijn achternaam. Hij had de dragers behalve de steen ook specie laten meesjouwen om de plaquette op de top vast te metselen. Eromheen werd een geultje uitgehakt zodat het regenwater niet over de letters zou stromen, maar erlangs.
Jacqueline beschrijft de uitgelaten sfeer na het voltooien van de operatie. Het gezelschap had het gevoel een missie te hebben volbracht. Deze grote groene long van de aarde was al meer dan twee eeuwen in handen van de Hollanders, maar nu lag er ook diep in dit bos eindelijk bewijs van hun aanwezigheid. Steen op steen.
De agressie van een cultuur kun je aflezen aan de sporen die ze trekt in het landschap
Toen ik in 2012 zelf de Voltzberg beklom lag de steen er nog altijd. En de afgelopen jaren dook hij vaak in mijn gedachten op. Ik dacht aan de steen toen iemand mij vertelde dat volgens de leer van de tao de agressie van een cultuur kan worden afgelezen aan de sporen die ze achterlaat in het landschap.
Ik dacht aan de steen als er weer eens een treurig rapport verscheen over de impact van mijnbouw op een landschap. Ik dacht eraan toen de zoveelste rivier werd vervuild, het zoveelste bos werd geveld en de zoveelste gemeenschap geruïneerd. En ik denk aan die gênante steen nu een ander ongerept gebied in het vizier is gekomen van de mijnbouwindustrie. Ons hemellandschap. De ruimte.
De afgelopen jaren was het vaak in het nieuws: ons zonnestelsel blijkt verpletterende bodemschatten te herbergen. Er gaan lijstjes rond. De asteroïde 16 Psyche bijvoorbeeld, zou grondstoffen bevatten ter waarde van 10 triljoen dollar. Davida, met een waarde van 27 triljoen dollar.* Diotima, Alauda, Palma, stuk voor stuk dragers van onmetelijke rijkdom. De eerste biljonair op aarde, voorspelde de beroemde astronoom Neil deGrasse Tyson in 2015, zal dat fortuin in de ruimte vergaren.
Ondanks het minuscule bedrag ging het om een enorme transactie: het verhandelen van de maan was officieel begonnen
Voorlopig staan de rijkdommen van de asteroïden alleen nog in verbeelding tot onze beschikking; er is nog geen techniek om ze op betaalbare wijze naar de aarde te verschepen.
Toch is er een reden om ruimtemijnbouw niet al te makkelijk af te doen als verre toekomstdroom. Want dichter bij de aarde bevindt zich een landschap waar mijnbouw op kortere termijn rendabel lijkt te kunnen worden. De maan – het meest bekeken, meest bezongen landschap van onze soort. Een hemellichaam met een gigantische culturele, spirituele en poëtische waarde voor de mensheid. Maar economische waarde, die had de maan nog niet.
Tot nu.
De eerste stap naar mijnbouw op de maan
In augustus 2021 werd voor het eerst een stukje van de maan verhandeld. Vanwege zijn lichtblauwe mondkapje was de grijns van Lunar Outpost-directeur Justin Cyrus niet te zien toen hij de absurde cheque van de NASA overhandigd kreeg. Bill Nelson, die de cheque namens de ruimtevaartorganisatie mocht uitdelen, had zijn gezichtsmasker thuisgelaten en lachte al zijn tanden bloot.
Het bedrag op het waardepapier was dan ook belachelijk. Lunar Outpost, een Amerikaans bedrijf gericht op mijnbouw op de maan, was een van de vier partijen die in 2020 door de NASA werden gecontracteerd om in de toekomst een kleine hoeveelheid maangrond te verzamelen en aldaar op te slaan.* Het bedrijf kreeg een jaar later alvast een vergoeding van 10 dollarcent voor 50 gram regoliet dat op de zonnige zuidpool van de maan moet worden gewonnen.
Wat een kleine stap leek, was in werkelijkheid een grote sprong. Zoals de betrokkenen zelf benadrukten: de hoogte van het bedrag was in dit stadium onbelangrijk. Waar het om ging was het scheppen van een precedent. Met deze contracten werd de juridische route verkend die buitenaardse mijnbouw mogelijk moet maken.
Ondanks het minuscule bedrag ging het hier dus om een enorme transactie: het verhandelen van de maan was officieel begonnen.
De commerciële interesse in het maanlandschap heeft een nieuwe space race ontketend. Voor de komende tien jaar staan niet minder dan 250 maanmissies gepland, van zowel nationale als commerciële ruimtevaartorganisaties. Northern Sky Research, een onderzoeksbureau gespecialiseerd in ruimtevaart, voorspelt dat de opkomst van de lunaire economie de komende tien jaar 105 miljard dollar zal opleveren.*
Er zijn op onze bijplaneet verschillende grondstoffen te vinden. Goud bijvoorbeeld, platina,* en een verzameling andere zeldzame metalen die voor de mensheid waardevol zijn omdat we ze gebruiken in onze elektronica. Verder ligt er helium-3, een atoomkern die gebruikt zou kunnen worden als brandstof voor toekomstige kernfusiereactoren op aarde.*
Voor al deze grondstoffen geldt dat het voorlopig nog onbetaalbaar is om ze veilig hier te krijgen. De verwerking en het gebruik ervan zouden op de maan zelf moeten plaatsvinden totdat er een techniek is die vervoer rendabel maakt. Dat is dus een project voor de lange termijn.
Maar er is daarboven ook een grondstof die al sneller winst oplevert: water, opgesloten in gesteenten en aanwezig in de vorm van ijs op beide polen van de maan.* Hier kan waterstof van worden gemaakt, dat gebruikt kan worden voor het produceren van raketbrandstof. Vanaf het oppervlak van de maan kun je vanwege de geringere zwaartekracht een stuk makkelijker en goedkoper ruimtevaartuigen lanceren.
Het hemellichaam wordt gezien als een stapsteen voor verdere reizen in ons zonnestelsel. Een tankstation op weg naar Mars, vol bodemschatten die op de lange termijn wellicht binnen bereik komen.
Een nieuwe afslag voor de mensheid
Wat opvalt is hoezeer de plannen voor economische activiteit op de maan gepresenteerd worden als een nieuwe afslag voor de mensheid. Websites tonen schetsen van glanzende ruimtepakken en blinkende nederzettingen. Dat het plakkerige maanstof alles binnen afzienbare tijd grauw zal kleuren, wordt hierbij voor het gemak genegeerd.
Net als het feit dat toekomstige bewoners van de maan waarschijnlijk het beste ondergronds kunnen leven om de schadelijke kosmische straling te ontwijken die op aarde wordt tegengehouden door het aardmagnetisch veld, maar op de maan vrij spel heeft.* Het zullen donkere, ondergrondse taferelen zijn. Futuristische holbewoners.
Maar vooral opvallend – om niet te zeggen verontrustend – is de taal waarin die glanzende plannen voor exploitatie van de maan worden uitgedrukt. Een taal die verraadt wat er met die toekomstplannen mee zal reizen. Het koloniale denken.
‘De maan is voor de mensheid vandaag wat de Nieuwe Wereld was voor de Europeanen zeshonderd jaar geleden’, stelt een onderzoeker van NASA’s Solar System Exploration Research Virtual Institute opgewekt in een interview op de website van het instituut. Het is een boude vergelijking; die Nieuwe Wereld, het Amerikaanse continent, werd zeshonderd jaar geleden met veel geweld door de Europeanen binnengedrongen.
Toch trekt de ruimtevaartindustrie deze parallel tussen ruimtevaart en de Europese kolonisatie van overzeese gebieden vaker. In een lespakket voor scholen vergelijkt de NASA de verkenning van het zonnestelsel klakkeloos met de ontwikkeling van de eerste Engelse kolonie in Noord-Amerika. De bekende Mars-wetenschapper Robert Zubrin herhaalt al jaren dat de mens is voortbestemd om de rode planeet te koloniseren en hij is bij lange na niet de enige.
Alsof het woord ‘koloniseren’ niet doorbuigt onder de last van het verleden. Alsof het koloniseren en exploiteren van onze planeet de afgelopen eeuwen geen verwoestende sporen trok in land- en gemeenschappen.
De littekens in het landschap
Ik herinner me hoe ik even na mijn bezoek aan de Voltzberg over Suriname vloog. Onder me zag ik de grote littekens in het landschap. Ze waren van de mijnen waar gouverneur Van Heemstra met zoveel enthousiasme voor had gepleit. Hoe meer mijnbouw hoe beter, was zijn devies geweest. Broccoli genoeg. Dat dit bos onderdeel was van een groot systeem, waar hij via talloze onzichtbare draden ook zelf onderdeel van was, dat zag hij niet – of wilde hij niet zien. Het landschap als geheel vertegenwoordigde geen waarde, de losse eenheden deden dat wel. Gekapte stammen, afgewogen kilo’s bauxiet. Want alleen in losgebroken stukjes en beetjes levert de wereld je geld op.
Lange tijd geloofden we dat die afgebroken delen wel weer terug zouden groeien. Wat de mens voor eigen gewin uit het systeem wegsneed, zou de wereld uit zichzelf herstellen. Er zijn genoeg vlaktes, bergen, bossen, oceanen en rivieren. Drillen maar. Zagen maar. Vissen maar. De wereld is als een wandelende tak, een afgebroken poot groeit gewoon weer terug. Lang leve de regeneratie.
Tot bleek dat vlaktes, bergen, bossen, oceanen en rivieren niet zo onuitputtelijk waren als gedacht. Dat niet alles zomaar teruggroeit of herstelt, en dat het onttrekken van waardevolle onderdelen het ecosysteem als geheel ernstig beschadigt.
De ruimte koloniseren. Een oud, destructief wereldbeeld wordt verkocht als progressief, toekomstbestendig idee
Dit fragmentarische denken, dit lospeuteren van waardevolle onderdelen uit een systeem, is het fundament van het koloniale denkpatroon, stelt schrijver Amitav Ghosh in een interview. ‘Ecologische interventies’, zegt hij,* ‘waren niet zomaar een bijproduct van het kolonialisme. Ze vormden de kern ervan.’ De wildernis moest worden onderworpen, produceren naar de kapitalistische standaard van de Europese bezetter.
En die koloniale mentaliteit leeft door in onze huidige omgang met de aarde, leeft door in een wereld waarin nog altijd talloze grondstoffen worden losgepeuterd uit levende systemen om te worden omgezet in economisch kapitaal. De huidige crisis van onze planeet, zegt Ghosh, vindt haar oorsprong in het westerse kolonialisme met zijn minachting voor inheemse volkeren, dieren en natuur.
Punt is: de erfenis van eeuwen kolonialisme is lang en breed bekend. We wéten hoe de wereld steeds verder in verkoopbare eenheden werd opgedeeld en te gelde werd gemaakt vanuit het idee dat velden, bossen en rivieren kunnen worden toegeëigend. We wéten hoe lokale rijkdom werd verscheept waarna gebieden en gemeenschappen berooid achterbleven, als ze het al overleefden. Er zijn films over gemaakt, boeken over volgeschreven, er worden excuses aangeboden voor (de uitwassen van) de koloniale mentaliteit die mensen letterlijk aan kettingen legde en de weg vrijmaakte voor een plundering van ecosystemen.
We weten het. Dus zou je denken dat die oude fouten waar mogelijk hersteld worden, en in elk geval niet herhaald. Maar wie zich ook maar een beetje verdiept in de commerciële ruimtevaart, maakt zich geen illusies. Terwijl op aarde steeds luider werd geroepen om dekolonisatie, sloop het kolonialisme stilletjes de coulissen in, hees zich in een nieuw kostuum. En nu betreedt het als glanzend vooruitzicht het toneel. De ruimte koloniseren. Een oud, destructief wereldbeeld wordt verkocht als progressief, toekomstbestendig idee.
Iedereen profiteert. Toch?
Natuurlijk zijn er grote verschillen tussen mijnbouw op een onbewoond hemellichaam en mijnbouw waar mensen, dieren en bomen onder zuchten. Ruimtemijnbouwondernemers benadrukken die verschillen graag en verkondigen dat grondstoffen delven in het heelal de aarde juist bevrijdt van een vervuilende industrie.
Hun redenering: behalve de mens heeft niemand iets aan de landschappen die zullen worden aangetast. En als de winst terugvloeit naar de thuisplaneet, profiteert toch iedereen van de exploitatie van het heelal? Niks grenzen aan de groei, daar is juist alle ruimte voor!
Als je ‘de ruimte’ vervangt door ‘het oerwoud’, en ‘de thuisplaneet’ door ‘het bestuur van Suriname’, vermoed ik dat dit zo ongeveer de overwegingen waren van gouverneur Van Heemstra toen hij besloot de mijnbouw in Suriname te intensiveren. Niemand, dacht hij, had iets aan dat oerwoud zolang het niet ontgonnen was.
Hij geloofde zelfs dat hij de lokale bevolking een dienst bewees, want hij was vastbesloten niet alle winst naar Nederland te sturen: er moest wat terugsijpelen naar de lokale samenleving. Dat dat uiteindelijk mislukte, zal niemand verbazen. Maar zijn brieven lezend geloof ik dat hij werkelijk overtuigd was van de nobelheid van zijn missie. Hij zou met zijn moderne plannen breken met het verleden van de slavernij en van het destijds berooide Suriname een vooruitstrevend wingewest maken.
Daar moesten offers voor gebracht. Het was ‘uiterst moeilijk’, schreef hij, om de mijnen rendabel te krijgen, maar aan het einde van ‘den duisteren weg’, was zijn overtuiging, zou de rijkdom worden aangetroffen. Ergens in de toekomst schitterde het goud.
De visie achter deze taal rijmt met de huidige ambities voor ruimtemijnbouw. En die plannen hangen nauw samen met plannen voor permanente menselijke aanwezigheid buiten de dampkring. Dit koloniale narratief vormt dus straks het fundament voor een mogelijke nieuwe gemeenschap.
Als we dit destructieve denken straks meenemen de ruimte in, stelt astronoom Lucianne Walkowicz,* zal dat bepalen hoe de mensheid zich daar in de toekomst gedraagt en verhoudt tot de omgeving. Het betekent, zegt die, een verdere bestendiging van een mentaliteit waar we juist van af moeten.
Mijnbouw in Suriname. Mijnbouw op de maan. Exploitatie van de aarde, exploitatie van de ruimte. Oude versus nieuwe uitbuiting van het landschap. De verschillen zie ik, maar de overeenkomsten verontrusten me. Hoe voorkomen we dat de fouten uit het verleden een echo krijgen in het heelal, dat de maan straks even diepe littekens toont als het landschap van Suriname?
Dit is een bewerkte versie van een hoofdstuk uit Wat is ruimte waard, het essay dat Marjolijn van Heemstra schreef voor de Maand van de Filosofie. Dat essay verschijnt op 28 maart.