Turnen is gelegaliseerde kindermishandeling
Schelden. Vernederen. Afsluiten van de buitenwereld. Verwaarlozing van school. Doorgaan met blessures en breuken. Een obsessie met gewicht, resulterend in anorexia en boulimia. Het is, ook in Nederland, meer regel dan uitzondering in het topturnen, zo wordt opnieuw bevestigd door een confronterend rapport.
In 2021 beloofden de Nederlandse turnbond en sportkoepel NOC*NSF een financiële tegemoetkoming van 5.000 euro aan turnsters voor de decennialange praktijken van fysiek en emotioneel misbruik in de sport. De vraag was hoeveel turnsters hier aanspraak op konden maken. En dus hoe groot de misstanden in de sport zijn geweest.
Uit een rapport van het Centraal Bureau Klachtenmanagement in de Zorg – de organisatie die claims van turnsters beoordeelde – blijkt nu: groot. NOC*NSF hield rekening met zo’n 100 gevallen die compensatie zouden krijgen. Het bleken er 166. Bond en koepel zijn dus 830.000 euro – ruim drie ton meer dan werd voorspeld* – kwijt aan uitkeringen voor de slachtoffers.
Dit proces werd in 2020 in gang gezet door de documentaire Athlete A en enkele geruchtmakende stukken in het Noordhollands Dagblad. In een van de artikelen vertelden tien anonieme turnsters wat ze tijdens hun carrière zoal hadden meegemaakt.
‘Waarom heb je je haar niet in een strak knotje? (...) Ben je een slet of zo?’
‘Ik val ongelukkig van de balk, heb pijn. De trainer vloekt me stijf en schreeuwt dat ik er weer op moet. Ik wacht te lang. “Ga als de sodemieter die balk op, anders doe ik je wat.”’
‘Hij grijpt met zijn handen mijn keel vast en tilt me aan mijn nek de lucht in (...). Ik hoor een schraapgeluid, gevolgd door een spuuggeluid, en voel een dikke klodder in mijn gezicht.’
Turnen: al vijftig jaar gelegaliseerd kindermisbruik
Het is moeilijk om niet cynisch te zijn over turnen, een sport die keer op keer schandalen genereert, die 25 jaar geleden al ‘gelegaliseerd kindermisbruik’ werd genoemd, allang bekendstond als riskante ‘vroegontwikkelsport’, en die ondanks alles geen sikkepit is veranderd.
In de bijziendheid van het nu lijkt elk schandaal een keerpunt richting een zonniger toekomst. En misschien, misschien, volgt na deze crisis echt verbetering. Journalist Barbara Barend noemde* in de zomer van 2020 het opschorten van het topsportprogramma ‘rigoureus’, ‘moedig’ en ‘een extreme maatregel’. Maar je moet je afvragen: extreem ten opzichte waarvan?
Extreem ten opzichte van andere sporten. Maar turnen is niet als andere sporten. Zoom een beetje uit en je ziet wat turnen wel is: een sport die – zonder ook maar één coach te excuseren – excessen vrijwel onvermijdelijk maakt. Een sport waarin het loont om jonge meisjes te programmeren tot willoze turnrobotjes – met alle gevolgen van dien.
Een bloemlezing:
2013: Stasja Köhler en Simone Heitinga publiceren hun boek De onvrije oefening, waarin ze vertellen hoe hun coach Gerrit Beltman hen als piepjonge kinderen sloeg, toeschreeuwde, intimideerde, verwaarloosde, en van de buitenwereld isoleerde. Heitinga vat haar turnleven samen als ‘vrijheidsberoving, dwang, fysieke mishandeling, manipulatie, indoctrinatie, ontnemen van persoonlijkheid en mensenrechten’.
Twee jaar eerder, in november 2011, doen Renske Endel, Suzanne Harmes, Verona van de Leur en Gabriëlla Wammes in het blad Helden hun verhaal, met een andere bondscoach, Frank Louter, in de negatieve hoofdrol. Alle vier vertellen ze over zijn woedeaanvallen, over scheldpartijen, over slaan en schoppen, over intimidatie en gepest worden.
Suzanne Harmes: ‘Het was kindermishandeling, maar iedereen pikte het.’ Renske Endel: ‘[Ik dacht:] Pap, rij maar het water in, dan hoef ik tenminste niet naar de training.’ Een van de ouders van de turnsters verzucht: ‘Was ze maar nooit opgevallen als turnster.’
2008: Marinka van Apeldoorn en Nikki-Lee Janssen vertellen* in De Gelderlander over hun trainer Esther Heijnen, die ze beschuldigen van ‘Oostblokpraktijken’. ‘Ik werd een keer bij mijn nek gegrepen en mee naar de kleedkamer gesleurd. Daar werd mij dan de huid vol gescholden. Er werd bijgezegd dat ik thuis niets mocht vertellen, want ze zou toch alles ontkennen.’
Kan het ook anders? Helden berichtte in 2012 positief over de sport. Het turnen had zijn les geleerd, mede door de publicaties in Helden (dacht Helden). En nergens had men de nieuwe gedragscodes en pedagogische richtlijnen zo verinnerlijkt als bij de Hoofddorpse topturnvereniging Pax, waar trainer Patrick Kiens de nieuwe lijnen uitzette. Bij Pax stond the child’s best interest voorop, aldus Pax.
2017/2018: een coach en een ouder dienen anoniem klachten in over Pax.
Maart 2019: een onderzoek van Instituut Sportrechtspraak maakt melding van ‘grensoverschrijdend gedrag’ bij Pax.
Mei 2019: Helden laat drie turnmoeders aan het woord over Kiens, die jonge turnsters voor ‘slettebak’ zou uitschelden. Het Noordhollands Dagblad stuit* op hetzelfde.
Juni 2019: Kamervragen.*
Waarna niet veel later wordt gerept van ‘rotte appels’, over ‘bijscholing op sportpedagogisch gebied’, en ‘een inmiddels verbeterd klimaat’.
Als je verder de turngeschiedenis induikt: onwaarschijnlijk. De Volkskrant berichtte in 1993 al over de turncultuur onder de kop ‘Geëxploiteerd, afgeschreven en gedumpt’. Drie jaar eerder klaagt* turnster Kirsty Pieters de turnbond aan, nadat ze op trainingscentrum Papendal invalide is geraakt. Pieters klaagde over pijn, maar artsen en trainers zeiden dat ze zich niet moest aanstellen. En dus turnde ze door, totdat haar heup zo versleet dat ze in een rolstoel belandde.
‘Ik ben op Papendal beledigd, uitgescholden, uitgelachen en in de stront getrapt. Ik ging erheen als een gezond en vrolijk meisje en kwam er een jaar later als invalide vandaan’, zei* Pieters in 1995 in Het Parool.
Een echte verrassing was Pieters’ geval niet. In 1986 verschijnt een rapport over de trainingsomstandigheden op Papendal, waar de latere vrolijk-olijke turncommentator Hans ‘Hij staat!’ van Zetten de baas is. In dat rapport – dat pas na (daar zijn ze weer) Kamervragen* boven tafel kwam – concludeerde sportarts Peter Vergouwen dat de meisjes constant geblesseerd waren. Was het medisch wel verantwoord, vroeg Vergouwen zich af, om door te gaan met het strenge trainingsregime?
Er gaan dan al jaren verhalen over uitgebluste meisjes en de ‘Oost-Europese aanpak’ en ‘russificatie’ van het turninternaat op Papendal. Van Zetten vatte die term overigens op als compliment. ‘O, maar u bent van De Waarheid, dat is leuk’, zei hij zonder ironie, toen een verslaggever van de communistische krant april 1984 langskwam* op Papendal. ‘Ons sportsysteem komt namelijk overeen met wat op uitgebreide schaal in Oost-Europa gebeurt. Dan kunt u positief over ons schrijven.’
De cultuur bleef, de incidenten ook. De lijst is lang en zal worden verlengd: deze zomer kwamen er meer dan honderd nieuwe meldingen binnen bij de turnbond.
Zeker: in elk individueel geval is het lastig om schuld te bepalen; om in dit type conflicten oorzaak en gevolg te scheiden. En ja: er zal soms best afgunst of teleurstelling achter de verhalen zitten. Hans van Zetten beschrijft in zijn recent verschenen memoires de klachten van de turnsters in Helden als rancune en aandachttrekkerij en meeloopgedrag.
Maar het algemene beeld lijkt helder: ellende. Een groot deel van de succesvolle Nederlandse turnsters van de afgelopen decennia is beschadigd en/of ongelukkig uit hun carrières gekomen. Ik vroeg Loes Linders, een van de turnsters die in de zomer van 2020 naar voren kwamen* met hun verhaal, of zij een turnster kende die géén schade had opgelopen tijdens haar carrière. ‘Toevallig dat je het zegt. Die vraag stelden wij ons laatst ook’, zei ze. ‘Ik kon er niet op komen.’
Zoals Gerrit Beltman zei in het Noordhollands Dagblad: ‘De kans dat je als turnster – en dan praat ik over de topsportkant – getraumatiseerd uit de strijd komt, is groter dan dat je onbeschadigd blijft.’
De individuen verschillen, de verhalen zijn hetzelfde
De Nederlandse verhalen zijn de regel, niet de uitzondering.
Verhalen over fysieke en geestelijke mishandeling van turnsters komen uit alle hoeken van de wereld. Van Zwitserland tot Nieuw-Zeeland, van Groot-Brittannië tot België, van Portugal* tot Roemenië, van Brazilië tot de VS; uit zo’n beetje elk land dat serieus aan turnen doet, is een dossier vol drama’s opgedoken.
Boekenkasten zijn erover volgeschreven. De titels van de memoires – zoals: Lijden in het licht, Uit balans, De andere kant van de medaille, of Strijden voor mijn land, vechten voor mijn leven – geven je een indruk van wat volgt als je gaat lezen. Wat opvalt: de personen, plaatsen, en periodes zijn telkens andere; de verhalen zijn vrijwel dezelfde.
Schelden: check. Vernederen: check. Het afsluiten van de buitenwereld: check. De goedbedoelende ouders die van ‘je wilt je kind stimuleren’ opschuiven naar ‘blinde ambitie’: check. Het verwaarlozen van school: check. Het doorturnen met blessures en breuken: check. En bovenal: de obsessie met gewicht (check) en de resulterende gevallen van anorexia en boulimia (check).
Dagelijks werden turnsters gewogen en gefatshamed. Wie te zwaar was, werd voor schut gezet en/of uitgescholden. Van ‘ballon’ tot ‘deegmeisje’, van ‘huis’ tot ‘appartementencomplex’ en ‘emmer snot’. Vooral het dierenrijk was een bruikbare bron van inspiratie. ‘Dikke koe’ is in alle talen favoriet – ‘fat cow’, ‘grosse vache’, ‘fette Kuh’, ‘pregnant cow’ – gevolgd door andere boerderijdieren (‘vet varken’, ‘zwangere geit’) of pluimvee (‘gevulde kerstkalkoen’). Gabriëlla Wammes vertelde in Helden hoe ze als enige geen pitbull, maar putbil werd genoemd.
Het voorspelbare gevolg: veel turnsters aten vrijwel niks. Het weinige dat ze wel aten, jaagden ze met laxeermiddelen of kotsend hun lichaam uit. Alles om bij de weging maar niet 200 gram te zwaar te zijn. Natuurlijk: sommigen hadden medelijden met de hongerige meisjes. De arts van de Amerikaanse turnbond, Larry Nassar, smeedde bijvoorbeeld een band met de turnsters door hen stiekem snoep toe te stoppen.
Daarna randde de sympathieke dokter de meisjes aan.
Wereldwijd werd turnende meisjes het zicht op de buitenwereld onthouden
Na het turnen duurde het jaren voordat turnsters het gewone leven begrepen – en sommigen lukt het nog steeds niet.
In de boeken en interviews kom je voortdurend termen tegen als ‘brainwashen’, ‘ik wist niet meer wie ik was’, en ‘ik was mijn identiteit kwijt’. Nu is dat ook niet zo gek, als je op je achtste al twintig uur per week turnt en op je twaalfde dertig à veertig uur. Eric Demay, tussen 2000 en 2007 coach van de Zwitserse nationale vrouwenploeg, disciplineerde zijn turnsters na een foutje als volgt.
Demay: ‘Je bent stom.’
Turnster: ‘Ja, ik ben stom.’
Demay: ‘Zeg het nog eens.’
Turnster: ‘Ik ben stom.’
‘Je bent nog in ontwikkeling, je hebt nog geen identiteit, en je leert dingen die niet goed voor je zijn normaal te vinden’, vertelde ex-turnster Renske Endel me. Of ze daadwerkelijk pijn hadden of dat ze aanstellers waren, of ze talent hadden of geluk goede coaches te hebben, of ze dik of dun waren – veel turnsters konden dit niet meer weten.
En dat was precies de bedoeling. Een anonieme Nederlandse coach was in 2014 eerlijk tegen onderzoeker Froukje Smits van de Hogeschool Utrecht: ‘We zijn zo bang dat de turnsters hun elitementaliteit verliezen; dat ze leukere dingen zien in het leven, waardoor ze stoppen. Dat is de grote angst. Dat is de reden dat de deuren van de zalen dicht zijn, en waarom turnsters geen andere sport mogen doen. Wat als ze een andere sport leuker vinden? Wat als ze een vriendje of vriendinnetje krijgen buiten de sport, en ze niet meer willen turnen?’
(Het rapport van Smits en collega’s Frank Jacobs en Annelies Knoppers mocht van de turnbond niet openbaar gemaakt worden.)
Intern zijn veel turnsters verscheurd. Een deel van hen wil doorgaan: turnen is en blijft geweldig. Een ander deel schreeuwt te willen stoppen: te veel pijn, angst, honger en verdriet. Maar stoppen kan niet – want stoppen betekent vaak hetzelfde als je gezin verlaten, zo zeer zijn coach en turnsters versmolten geraakt.
En dus zocht de stress een andere uitweg. ‘Everyone was always crying’, schreef de Canadese turnster Michelle Kaeser in een essay.* Huilen was slechts een van de vele uitingsvormen. Hopen op blessures: check. Risico nemen om geblesseerd te raken: check. Simuleren van blessures: check. Zelfverminking om maar niet te hoeven trainen: check.
En het wordt erger.
De Zwitserse Ariella Kaeslin fantaseerde over een knop waarop ze zou kunnen drukken waarna ze niet meer zou leven; de Australische Chloe Gilliland overwoog* zelfmoord omdat dat ‘eenvoudiger was dan te voldoen aan de maatstaven van haar coaches’; de Amerikaanse Jennifer Sey wilde op de weg naar de training op het tegemoetkomende verkeer inrijden.
Zelfmoordneigingen: check.
En het stond allemaal 25 jaar geleden al opgeschreven in een bestseller
Dit alles is geen wijsheid achteraf. Dat het misbruik in het turnen structureel is, is al lang en breed bekend.
In 1995 publiceerde de Amerikaanse journaliste Joan Ryan het boek Little Girls in Pretty Boxes, over de cultuur van het vrouwenturnen en kunstschaatsen. Het is een fantastisch uitgezocht, maar vooral ontluisterend boek (dat een vertaling in het Nederlands verdient). Ryan beschrijft onder meer de trieste lotgevallen van de ploeggenoten Julissa Gomez en Christy Henrich.
Gomez overlijdt in 1991 nadat ze haar nek brak bij een moeilijke paardsprong (de Yurchenko) die ze niet durfde. Henrich overlijdt in 1994 aan anorexia die ontstond nadat een jurylid haar te dik om te winnen had genoemd. Extreme uitkomsten – maar Ryan toont aan dat het logische gevolgen zijn van een cultuur waarin angst wordt weggehoond en anorexia wordt aangemoedigd.
En niet alleen door de coaches. Ook ouders, of juist ouders, gaan mee in de gekte. Ouders die banen, huwelijken en huizen verliezen; ouders die kinderen met koorts naar wedstrijden brengen; ouders die de voogdij over hun kind weggeven aan coaches. Hun doel heiligt de middelen; de middelen zijn hun kinderen. ‘Jij hebt niet de Olympische Spelen gehaald’, bijt moeder Carrol Stack haar dochter Chelle toe. ‘Ik heb de Olympische Spelen gehaald.’
Als je het boek uit hebt, onderschrijf je Ryans conclusie: turnen is gelegaliseerde kindermishandeling.
Na elk incident volgde een nieuw incident, een nieuwe commissie of een nieuw rapport, en nieuwe rollende koppen
En dan nu het vreemde: Little Girls in Pretty Boxes is geen verborgen pareltje. Het is honderdduizenden keren verkocht, er is een tv-film van gemaakt, Ryan zat destijds bij Oprah.* Diverse media deden haar werk min of meer over, soms indrukwekkend goed. Meer aandacht voor het onderwerp is nauwelijks voorstelbaar. Alles was bekend.
Maar veranderen deed er nauwelijks iets. Na elk incident volgde een nieuw incident, een nieuwe commissie of een nieuw rapport, nieuwe rollende koppen. En zoals altijd waren er de geruststellende verhalen dat de oude cultuur had plaatsgemaakt voor een nieuwe, kindcentrale aanpak. Schaamteloos deden daders zich voor als vernieuwers.
Béla Károlyi, de coach van Olympische kampioene (1976) Nadia Comăneci, die in de jaren tachtig overliep naar de Verenigde Staten en daarna met zijn vrouw Martha een medailleproducerend schrikbewind opzette, zei* in 1994 met droge ogen tegen The New York Times dat zijn sport ‘gevaarlijk extreem’ was geworden, en dat de tijd van de ‘jonge fragiele turnbaby’tjes’ voorbij moest zijn.
Waarop Károlyi een vers blik fragiele turnbaby’s opentrok, zoals hij altijd had gedaan. Een van die baby’s, Dominique Moceanu, schreef later een ontluisterende biografie: Uit balans. Samenvatting: kindermishandeling. Stof waaide op, stof daalde neer, en de Károlyi’s bleven tot 2016 de leiding houden over de Amerikaanse turnploeg.
Kortom: de geschiedenis herhaalt zich nooit precies – behalve in het turnen. Koppen rollen – maar ze rollen nooit ver weg. Gerrit Beltman zei in zijn interview met het Noordhollands Dagblad dat hij niet de enige was die zo ‘coachte’ zoals hij. Dat klonk misschien wat laf. Maar hij had groot gelijk.
Misbruik is geen bug in het turnen, het is een feature.
Turnen: een sport die wordt gedomineerd door prepuberale elfjes
Waarom de cultuur van de sport ondanks alle schandalen niet verandert?
Simpel: misbruik loont.
Al was het ooit anders. In 1952 werd turnen voor vrouwen voor het eerst olympisch. Vrouwen van in de twintig en de dertig waren de sterren. Een turnster werd wereldkampioene terwijl ze zwanger was. Maar de sport was saai. Erg atletisch was het niet en op een zeker moment had je alle oefeningen weleens gedaan.
Toen kwam de Belarussische Olga Korboet. Korboet deed de wereld in 1972 bij de Olympische Spelen in München versteld staan. Korboet was 17 jaar, 1 meter 52 klein en 37 kilo licht, en veruit de beste turnster tijdens dat toernooi. Het was het begin van een revolutie. En als Korboet de Nokia van het turnen was, dan was Nadia Comăneci de iPhone.
Comăneci kreeg vier jaar later, bij de Olympische Spelen van Montreal (1976), het stempel ‘perfect’: een tien. Comăneci – of beter gezegd: Comăneci’s kleine, wendbare, elastische, prepuberale lichaam (14 jaar oud) – werd het definitieve rolmodel voor jonge turnstertjes wereldwijd. In turnjargon: ze was een ‘pixie’. Elfje, dwergje, fee.
De alsmaar jongere, alsmaar kleinere en alsmaar betere pixies deden alsmaar spectaculairder trucs, waarna de internationale turnbond FIG de moeilijkheidsgraad – vervat in de Code of Points – telkens verhoogde. De lat kwam daardoor nog meer op de hoogte van het prepuberale lichaampje te liggen.
De boodschap aan turnbonden was helder: laat zo veel mogelijk fragiele baby’s zo veel mogelijk uren maken, en ga met degenen die niet breken naar de Spelen.
En dat is precies wat er gebeurde. Tot in de jaren zeventig waren turnsters twintigers, rond de 1,60 meter lang en 60 kilo zwaar. Daarna:* vederlichte tieners. Bij het WK 1987 in Rotterdam waren turnsters gemiddeld 1,54 meter en 45 kilo, in 2000 1,52 meter en 43 kilo, en in 2008 1,53 meter en 45 kilo. De data voor de gewichten en lengte van de Amerikaanse ploegen laten een vergelijkbaar beeld zien.
Meisjes die te vroeg menstrueerden, en te vrouwelijk werden, vielen af. Binnen de groep toch al laatrijpe turnsters, zo toonden Belgische onderzoekers in 2001 aan, waren de kleinste, dunste, lichtste turnsters de succesvolste. En exact daarop werden de meisjes uitgekozen, zo valt af te leiden uit de geboortemaanden van de turnsters.
Kort terzijde: in vrijwel alle sporten hebben onderzoekers het zogenaamde geboortemaandeffect aangetoond. Dat is het verschijnsel dat kinderen uit januari, februari en maart oververtegenwoordigd zijn in selectieteams. De verklaring: die kinderen zijn net wat groter en sterker dan de jaargenootjes uit de late maanden met wie ze worden vergeleken. In het turnen? Precies wat je zou verwachten: daar is het effect* omgekeerd.*
Hoe jonger, hoe onrijper, hoe kleiner, hoe magerder, hoe meer meisje en minder vrouw – hoe succesvoller.
De verklaring voor de pixie-obsessie is overigens simpel: kleine lichamen roteren beter en kunnen daardoor in minder tijd meer trucjes die meer punten opleveren. Bovendien waarderen jury’s flexibiliteit, slankheid en elegantie – wat in het turnen om een of andere reden wordt geassocieerd met graatmagerheid.
‘Puberteit’ en ‘een eigen mening’ – niet handig voor een coach – tellen als een enge ziekte. Volwassenheid is praktisch een doodvonnis. Het is dan ook geen wonder dat de Chinese turnbond tijdens de Olympische Spelen van Sydney (2000) en Beijing (2008) enkele turnsters afvaardigde die op papier 15 en 16 jaar oud waren – de minimumleeftijd destijds. In werkelijkheid waren ze 14 jaar.
De toekomst (als het meezit): 23-jarigen met het lichaam van een 10-jarige
Natuurlijk: turnen is niet de enige sport met een voorkeur voor een extreem lichaamstype. Basketballers zijn extreem lang, zwemmers hebben extreem grote bovenlichamen, marathonlopers hebben extreem dunne enkels en kuiten. De mens vormt zich naar de discipline: puur Darwin.
In die zin is het turnen niet anders dan andere sporten. Er is alleen een groot verschil. In vrijwel elke sport geldt dat de sporter piekt op volwassen leeftijd; ergens op het optimum tussen fit en ervaren. Zoals bij het mannenturnen: zonder de puberteit en de bijbehorende spierexplosie ben je kansloos. In het vrouwenturnen ligt dat optimum juist vóór volwassenheid. Volwassen is groot, groot is log, log is verliezen.
Dat betekent dat vrouwenturnen ‘een race tegen de klok’ is. Het is zaak om zo snel mogelijk – voordat een lichaam gaat groeien, voordat borsten en billen en heupen in de weg van elegantie en wendbaarheid komen, voordat een meisje vrouw wordt – zo goed mogelijk te zijn. En dat betekent weer: zo vroeg mogelijk beginnen. Kleine meisjes behandelen als volwassen topsporters.
En in het turnen werkt dat ook. Niet in elke sport vertaalt meer trainen zich rechtlijnig in vooruitgang. In het turnen vermoedelijk wel. Turnen is de ultieme ‘vroege-specialisatiesport’. De regels zijn duidelijk, er zijn geen tegenstanders die je dwarszitten, en een coach kan je perfect vertellen – of toeschreeuwen – wat je goed of fout doet. Vandaar dan ook: herhalen, herhalen, herhalen – voordat je te oud en te groot bent.
Precies wat Froukje Smits vond toen ze in 2014 onderzoek deed naar de turncultuur in Nederland. Ze hoorde coaches en ouders telkens twee woorden zeggen: ‘tienduizend uur’. Ze hadden het over de tienduizenduurregel, de veel bekritiseerde, maar populaire ‘wet’ die stelt dat tienduizend uur gericht trainen nodig is om uit te blinken. En als 16 of 17 of 18 jaar de bovengrens is, dan betekent het dus dat je heel veel uren in heel korte tijd door de strot van heel kleine meisjes moet rammen – als je wilt winnen.
Geen tijd te verliezen.
Het resultaat: zie de eerste alinea’s in dit stuk.
Eén oplossing: een cultuurverandering
Joan Ryan concludeert in Little Girls in Pretty Boxes dat ‘alleen de extremisten winnen’. ‘De keuze is: wil je dat je kind wint, of wil je dat je kind gezond blijft?’
Kan het dan echt niet anders?
Sommigen zien tekenen van verandering. Sanne Wevers won op haar 24ste goud op de balk in Rio de Janeiro (2016) en turnt nog steeds. (Haar coach en vader, Vincent Wevers, is beschuldigd* van misbruik door diverse ex-turnsters.) De Amerikaanse Simone Biles was met haar 23 jaar ook pensioengerechtigd, maar gold nog steeds als de topfavoriete voor Olympisch goud. (Al was ze het trainen redelijk zat – en stortte ze tijdens de Spelen in Tokio in vanwege mentale problemen.) Boodschap: je hóéft niet piepjong te zijn om te winnen.
Zeker: Biles is slechts 1,42 meter lang – het lichaam van een 10-jarig meisje. En ja: nog steeds zijn jonge meisjes alomtegenwoordig. De grootste leeftijdscohorten bij WK’s zijn de jongste cohorten. Zie de tabel in het recentste rapport* op de site van de wereldturnbond FIG: de jongste groepen (geboren in 2002, 2001 en 2000) zijn veruit de grootste.
En ja: de gedragingen die daarbij horen, zie je nog overal. Froukje Smits, onderzoeker van de Hogeschool Utrecht, zag eind 2019 op Facebook een opvallende post. Een oproep voor een gastgezin voor een jonge turnster van tien jaar. Met spoed. ‘Met spoed?’ dacht Smits. ‘Hoezo met spoed? Leren we dan echt niks?’
En toch. Misschien, misschien, leren we nu wel wat. Misschien is deze keer echt anders. Jennifer Sey heeft in elk geval hoop.
Sey is de Amerikaanse turnkampioene van 1986 en producer van de Netflixfilm Athlete A, de documentaire die de huidige golf van verontwaardiging heeft losgemaakt. Sey – en met haar diverse turnwetenschappers – wijst erop dat het huidige succesmodel voor turnen geen natuurwet is.
Dat extremisme en alléén extremisme loont – het genadeloos drillen van fragiele baby’s dus – is slechts een verhaal; een verhaal dat ontstond in de Sovjet-Unie en Roemenië, en dat enthousiast is omarmd door het Westen. Maar is het per se wáár? Sey – en onderzoekers als Natalie Barker-Ruchti en Georgia Cervin – zegt dat turnsters kunnen profiteren van een minder gehaaste aanpak. ‘Wat als we niet meer voetstoots aannemen dat carrières kort zijn? En wat als we geloven dat ook rijpere lichamen kunnen uitblinken? (...) De coaches die dit vinden, moeten nu opstaan.’
De stokoude Simone Biles – zegt Sey vanuit haar woonkamer in hartje San Francisco – kan de nieuwe blauwdruk worden. Biles trainde nooit bij een fragiele-babyfabriek; Biles is grotendeels gezond gebleven; Biles is desondanks de beste turnster aller tijden. En Biles leende haar stem aan de verontwaardiging die uitbrak na de schandalen. Dus als Biles volgend jaar in Parijs weer Olympisch kampioen wordt – allerlei medaillerecords verbrekend – kán de sport een nieuwe, gezondere weg inslaan.
Weg van de meisjessport, richting een vrouwensport.
Een andere oplossing: Ctrl-Alt-Delete
Al is Sey er niet gerust op.
De gedachte dat de puberteit een doodvonnis is, dat je piepjong moet beginnen, dat je door blessures heen moet turnen, zit diep verankerd in de sport – zelfs bij de slachtoffers. Stasja Köhler werd geestelijk mishandeld door Gerrit Beltman – maar wilde toch bij hem terugkeren.
In het voorwoord van een nieuwe editie van haar memoires (2008) – het schitterende Chalked Up (ondertitel: Inside Elite Gymnastics’ Merciless Coaching, Overzealous Parents, Eating Disorders, and Elusive Olympic Dreams) – schetst Sey daarom óók optie twee: turnen opheffen.
‘De wereld vergaat niet als er geen turnen meer is. Ik wil dat er geen kinderen meer misbruikt worden. Als dat gebeurt omdat de cultuur veranderd is, mooi. Als dat gebeurt omdat de sport niet meer bestaat: (...) prima.’
Het werpt een goede vraag op. Waarom zou het Internationaal Olympisch Comité, dat in 2008 een richtlijn* over de rechten van het kind in de topsport uitbracht, toestaan dat een sport die zo centraal staat tijdens de Olympische Spelen, die richtlijn stelselmatig verkracht? Wat is een richtlijn waard als geen enkele sport erop wordt afgerekend?
Wanneer is een probleem groot genoeg en chronisch genoeg om te zeggen: we stoppen ermee?
Een zo’n spugende, slaande, schreeuwende coach bekende schuld. Dat was nieuw. ‘[H]et gedrag wat ik vertoonde, is op geen enkele wijze goed te praten’, zei oud-bondscoach Gerrit Beltman. ‘Ik schaam mij diep. Nooit heb ik bewust de intentie gehad om te slaan, om te schelden, te kwetsen of te kleineren (...). Maar het gebeurde wel.’