Waarom Nederland weer een ouderwetse Postbank nodig heeft

Jesse Frederik
Correspondent Economie

Hogere vaste salarissen voor topbankiers, internationale expansie en gebrekkige woekerpoliscompensatie. Het zijn net gewone banken, onze staatsbanken.

Het commercieel belang staat voorop. Ze moeten immers weer in de verkoop. Bankenheadhunter Chris de Groot vatte het in Nieuwsuur kernachtig samen. ‘Een bank die niet goed presteert is een kneusje. Een kneusje naar de beurs brengen levert niks op. We willen allemaal geld zien voor ons nationaal bezit, dus zorg dat ABN Amro kan concurreren met andere banken.’

Maar waarom moeten ABN Amro en SNS REAAL eigenlijk weer naar de beurs? Natuurlijk, omdat de belastingbetaler de tientallen miljarden die in ABN Amro en SNS REAAL zijn geïnvesteerd terug wil zien.

Maar er is ook de breed gedeelde opvatting dat staatsbanken ‘de concurrentieverhoudingen’ verstoren. Zelfs de commissie-Wijffels vond dat het, om de ‘diversiteit en concurrentie te versterken,’ nodig was ‘de banken in staatshanden te privatiseren zodra de omstandigheden dit toelaten.’

Dat is tamelijk ironisch. Banken in overheidshanden zorgden voorheen juist voor meer diversiteit en concurrentie. En dat gegeven werd ook gebruikt als een van de argumenten voor de oprichting van die staatsbanken.

Sparen bij de Postbank

De Rijkspostspaarbank werd in 1881 opgericht om de gewone burger een kans te geven om te sparen. Het reguliere bankwezen had nagelaten diensten aan het gros van de burgerij aan te bieden, waardoor de instelling van een nieuwe bank hier meerwaarde had. Een staatsbank zou zelfs een heilzame werking hebben op het reguliere bankwezen. ‘Door het gestelde voorbeeld [werkt de bank] betrouwbaar beheer van fondsen in de hand,’ aldus de liberale premier

Paul Volcker, de voormalig voorzitter van de Amerikaanse centrale bank, zei eens dat de laatste zinvolle financiële innovatie de betaalautomaat was. Wat dat betreft was de Postbank de innovator bij uitstek. Door de specifieke en beperkte rol van de bank, het bedienen van gewone burgers met simpele bankdiensten, innoveerde de Postbank in gebruiksgemak en soepel betalingsverkeer.

Daarmee liep het dikwijls voorop in bankenland: van de Postcheque- en Girodienst, het eerste landelijke girale betalingssysteem, tot de Girotel, de eerste vorm van elektronisch bankieren. ‘Het is mogelijk een heel boek te schrijven met alle door de Postbank gerealiseerde innovaties,’ aldus Wichert van Engelen, jarenlang directeur innovatie bij Postbank en ING.

Door de specifieke en beperkte rol van de bank, het bedienen van gewone burgers met simpele bankdiensten, innoveerde de Postbank in gebruiksgemak en soepel betalingsverkeer

Door die innovatieve rol dwong ze ook het particuliere bankwezen haar dienstverlening te verbeteren. ‘De Postbank heeft altijd een voortrekkersrol gespeeld, de banken uitgedaagd en de financiële dienstverlening verbeterd,’ aldus Van Engelen. In de jaren zestig, een goede veertig jaar na de Postbank, introduceerde ook de branchevereniging van particuliere banken een eigen giraal betalingscircuit. De particuliere banken brachten geen extra kosten in rekening voor het gebruik van dit nieuwe systeem, omdat de Postbank dit ook niet deed.

Toen de Postbank in de jaren tachtig geprivatiseerd werd en de bank opging in het grote ING-concern, nam ook de innovatieve kracht van het bedrijf af. Het sturen op kortetermijnrendement kreeg de overhand. ‘Binnen de muren van het bedrijf wordt een nieuwe strategie verkondigd: we zijn fast follower,’schrijft Van Engelen in zijn boek over de Postbank.‘Laat een ander maar de moeilijke uitvindingen doen, als het wat wordt, nemen wij het wel over.’

Een bank voor de middenstand

Een bank heeft naast het soepel laten verlopen van het betalingsverkeer nog een belangrijke taak: het financieren van kredietwaardige projecten. Ook op dat terrein hebben staatsbanken in het verleden een productieve rol gespeeld.

Na de Eerste Wereldoorlog was er een korte periode van wild financieel optimisme: markten gingen weer open, voorraden waren uitgeput en investeringskansen waren er in overvloed. Toen het economische tij keerde bleken een hoop banken zich echter in de nesten te hebben gewerkt. Met name bij de lokale middenstandsbanken waren er door een combinatie van overoptimisme, mismanagement en fraude grote financiële problemen ontstaan.

En net als in het heden moest de overheid redding bieden om erger te voorkomen. Als puinruimer parachuteerde minister van Financiën de jonge talentvolle ambtenaar Johan Willem Beyen, die het later nog zou schoppen tot minister van Buitenlandse Zaken. Hij volbracht die taak met groot succes en wist de kleine banken te verenigen in één grote bank: de Nederlandsche Middenstandsbank (NMB).

Na de Eerste Wereldoorlog was er een kortstondige periode van wild financieel optimisme: markten gingen weer open, voorraden waren uitgeput en investeringskansen waren er in overvloed

Opmerkelijk genoeg kreeg Beyen, in tegenstelling tot Gerrit Zalm, die als bestuursvoorzitter van ABN Amro 750.000 euro per jaar mag toucheren, uiteindelijk alleen een lintje voor zijn twee jaar durende werkzaamheden. Hij weigerde uit principe zelfs een beloning van 12.000 gulden.

De Middenstandsbank bleef na de redding van 1927 deels in staatshanden. De bank fungeerde niet slechts als een gewone bank, maar ook als vehikel om publieke doelstellingen te bewerkstelligen. Na de Tweede Wereldoorlog had de Nederlandse middenstand grote moeite om bij reguliere banken krediet te verkrijgen, vooral kredieten met een langere looptijd.

Een onwenselijke toestand, zo oordeelde de regering in haar Middenstandsnota. ‘Het is evident dat de middenstand niet het slachtoffer mag worden van een organisatie der credietverlening, die niet berekend is op de voorziening in bepaalde belangrijke vermogensbehoeften.’ Het was daarom de taak van de Middenstandsbank om ‘mede te werken aan het gezond en sterk maken en houden van de middenstand,’ aldus de minister.

In tijden van crisis verstrekte de middenstandsbank met overheidsgaranties leningen aan het midden- en kleinbedrijf waar de reguliere banken niet aan wilden: in de jaren dertig de werktuigbouwkredieten, in de jaren vijftig de herstelkredieten, in de jaren tachtig de bijzondere financieringen.

De Nederlandse Herstelbank

De grootste staatsbank was de Nederlandse Herstelbank, opgericht in 1945. Die verschafte vooral krediet ‘op langere termijn,’ financieringen die ‘niet tot het eigenlijke terrein van het reguliere bankwezen behoren.’ Het startkapitaal van de bank was met driehonderd miljoen gulden omvangrijker dan dat van de vijf grootste handelsbanken bij elkaar.

In de magere naoorlogse jaren was het taak om zo zuinig mogelijk om te springen met de schaarse buitenlandse valuta. De Herstelbank was er om exportbevorderende en importverminderende investeringen te financieren. Sectoren als de chemische industrie en de metaalnijverheid konden in de jaren veertig en vijftig flink profiteren van het goedkope langetermijnkrediet van de Herstelbank.

‘Wanneer wij uit de afgrond zijn verrezen en thans weder van welvaart in ons land mogen spreken, behoeft een overzicht van de bijdragen die de Herstelbank aan dit Nederlandse wonder heeft geleverd, geen rechtvaardiging, ja is zij in het oog der historie welhaast geboden,’ zo stelde de directeur van de bank Joost Posthuma in het jubileumboek uit 1955 trots.

Nu hebben we alleen nog staatsbanken zonder functie

Inmiddels zijn alle staatsbanken van weleer verdwenen. De NMB, de Herstelbank en de Postbank werden alle gedurende de jaren tachtig geprivatiseerd en gingen op in grotere bankconcerns. De huidige staatsbanken zijn heel anders dan deze banken: ze worden simpelweg op afstand geplaatst zonder een specifiek mandaat om bepaalde leemtes in het bestel op te vullen.

Staatsbanken zaten in het Nederlandse verleden vaak in de financiële voorhoede, niet qua rendement, wel qua maatschappelijke impact

Dat is zonde. Want er is een meerwaarde aan een werkelijk publiek alternatief voor het reguliere bankwezen, zoals de Postbank of de Herstelbank boden. Staatsbanken zaten in het Nederlandse verleden vaak in de financiële voorhoede, misschien niet qua rendement, maar wel qua maatschappelijke impact.

Uiteindelijk heeft een bank twee simpele taken: het betalingssysteem soepel laten functioneren en financiering verstrekken aan kredietwaardige projecten. Het reguliere bankwezen heeft zich, zeker in die laatstgenoemde taak, niet bepaald competent getoond.

Juist een echte staatsbank naar het model van de Post- en Investeringsbank kan diversiteit en concurrentie in de financiële sector brengen.