Waarom de meeste voedingsclaims een broodje aap zijn
Brood is vergif, suiker veroorzaakt kanker, maar boerenkool en kurkuma zijn dan weer supergoed voor je. Claims over wat je wel en niet moet eten vliegen je om de oren. Het probleem: van het meeste voedsel kúnnen we helemaal niet weten of het wel zo (on)gezond is.
Je beseft het waarschijnlijk niet als je er ‘s ochtends jam op smeert, maar dat sneetje volkoren is een grote bron van ellende. Tarwe is, zo schrijft de Amerikaanse cardioloog William Davis in zijn bestseller Broodbuik uit 2011, een verslavend, sluipend gif.
Overgewicht? Ontstekingen? Chronische pijn? Allemaal de schuld van tarwe.
Suikerziekte, botontkalking, huiduitslag of haarverlies? Tarwe.
Rimpels, staar of schizofrenie?
Je raadt het al.
En brood is niet het enige voedingsmiddel dat het moet ontgelden. Melk is ‘de witte sloper’. Het veroorzaakt kanker, acne, lekkende darm en nog een hele rits andere aandoeningen. Suiker veroorzaakt kanker (alweer!), botontkalking en depressies. Ook sterk af te raden: transvetten, industrieel bewerkt voedsel en ongeveer al het eten waarvan de verpakking een E-nummer vermeldt.
Andere voedingsmiddelen zijn daarentegen bijna heilig, als je sommige foodies mag geloven. Kurkuma remt ontstekingen en voorkomt alzheimer, chiazaad is goed voor je hart, huid en haar, boerenkool ontgift je lichaam en hazelnoten verlagen je cholesterol en je risico op kanker.
Iedereen wil lang en gezond leven. En dus kopen we massaal boeken en volgen we influencers die daar een eenvoudig recept voor hebben: eet dit vooral niet, en dat vooral wél.
Het probleem met al deze voedingsadviezen: ze missen elke wetenschappelijke onderbouwing. Niet omdat er geen onderzoek naar wordt gedaan, wel omdat dat onderzoek extreem ingewikkeld is.
Zeven redenen waarom het zo moeilijk is om te weten wat je moet eten:
1. Je weet niet wat je eet (en dus kan de wetenschap er weinig over zeggen)
Weet jij nog wat je gisteren precies gegeten hebt? Hoeveel hazelnoten? Hoeveel gram broccoli? En wat je vorige week donderdag at? Het antwoord op dat soort vragen vormt de basis van het meeste onderzoek naar de relatie tussen voeding en gezondheid.
Maar die basis is wankel, want mensen weten vaak helemaal niet meer wat ze precies gegeten hebben. Wat proefpersonen op vragenlijsten over eten invullen blijkt vaak not physiologically plausible;* onvoldoende om in leven te blijven dus. Het menselijk geheugen is nu eenmaal niet zo accuraat. En proefpersonen geven soms sociaal wenselijke antwoorden* (‘het was maar een héél klein ijsje!’).
2. Ook als je wel weet wat je eet, weet je niet wat je binnenkrijgt
Misschien herinner je je nog wel wat je hebt gegeten, maar daarmee weet je nog niet wat je precies hebt binnengekregen. Neem broccoli. Toen onderzoekers de chemische samenstelling van vijftig broccolistronken analyseerden, bleken sommige stronken tot zes keer meer bètacaroteen te bevatten dan andere.*
Wat betreft de concentratie glucosinolaten – een andere groep organische moleculen die voorkomt in de groente – verschilde de ene stronk soms met een factor twintig van de andere. Kortom: de ene broccoli is de andere niet. Dat heeft onder meer te maken met het ras, de wijze van telen en de bereiding. En dat geldt voor veel andere voedingsmiddelen. Het heeft dus weinig zin om je af te vragen hoe gezond broccoli, boerenkool of hazelnoten zijn als de samenstelling van die producten elke keer anders is.
Daar komt bij dat we veel bestanddelen van onze voeding niet eens meten.* Onderzoek naar voedsel richt zich doorgaans op de pakweg 150 stoffen die er in de hoogste concentratie in voorkomen. Maar dat is slechts het topje van de ijsberg: alleen al een teentje knoflook bevat 2.306 verschillende chemische verbindingen. Best mogelijk dat sommige van deze stoffen van invloed zijn op onze gezondheid, maar wat we niet meten kunnen we niet weten.
3. Wat eten met je doet, verschilt per persoon
Het wordt nog ingewikkelder: elk lichaam reageert anders op voeding. Het lijkt vanzelfsprekend dat industrieel wit supermarktbrood minder gezond is dan ambachtelijk gebakken zuurdesembrood. Dat klopt: gemiddeld tenminste. Gemiddeld zal de bloedsuikerspiegel van iemand die een paar witte supermarktboterhammen naar binnen werkt hoger liggen dan van iemand die zuurdesembrood at. Maar toen onderzoekers proefpersonen beide broodsoorten lieten eten, ontdekten ze dat er achter dat gemiddelde een enorme variatie schuilgaat.*
Voor sommige proefpersonen bleek supermarktbrood zelfs gezonder te zijn dan zuurdesembrood: het witte brood liet hun bloedsuikerspiegel minder hoog stijgen dan het desembrood. Andere, grotere, studies bevestigden dit resultaat. Het lijkt er sterk op dat wat gezonde voeding is van persoon tot persoon verschilt. Voor jou zijn broccoli en zuurdesembrood misschien gezond. Voor mij is dat misschien witbrood en (veel!) chocolade.
4. Wat je eet hangt samen met… wat je eet
En dan is er nog een probleem: we eten voedingsmiddelen altijd samen met andere voedingsmiddelen. Stel dat we ontdekken dat mensen die vaak broccoli eten gezonder zijn, weten we dan zeker dat die gezondheid veroorzaakt wordt door die broccoli? Nee. Mensen die veel broccoli eten, eten waarschijnlijk ook veel andere groenten. En dus is het best mogelijk dat niet de broccoli maar die andere groenten verantwoordelijk zijn voor de gezondheidswinst.
5. Wat je eet hangt samen met wie je bent
Waarschijnlijk het grootste probleem als je de relatie tussen voeding en gezondheid wil onderzoeken: mensen die andere dingen eten zijn ook anders. Stel dat je mensen die voornamelijk fastfood eten vergelijkt met mensen die veel fruit en groenten eten, en grote gezondheidsverschillen ontdekt, ligt dat dan aan het eten? Misschien zijn de fastfoodeters armer, hebben ze meer stress, roken en drinken ze meer en zijn juist die factoren bepalend voor hun gezondheid.
Met wat statistisch kunst- en vliegwerk kun je proberen die verschillen uit te wissen zodat alleen de invloed van het eten overblijft, maar dat lukt alleen als je al die andere factoren tot in detail kan meten. Alleen zijn dat er enorm veel: van lichaamsbeweging en toegang tot medische zorg tot mogelijk slaapgebrek of de eerdere aanwezigheid van ziektes. Van al deze factoren moet je bovendien precies weten hoe ze de gezondheid beïnvloeden, wil je ze kunnen elimineren. En dat kunnen we gewoon (nog) niet.
6. Je wordt nooit metéén ziek van ongezond eten
Van ongezond eten word je zelden onmiddellijk ziek. Wil je weten hoe voeding je gezondheid beïnvloedt, dan heb je dus veel geduld nodig. Het maakt onderzoek naar de relatie tussen voeding en gezondheid duur en erg ingewikkeld. Mensen houden hun nieuwe dieet niet zo lang vol, ze verhuizen zodat je ze niet meer kan opvolgen, of ze hebben na een aantal jaar gewoon geen zin meer om nog mee te doen. Er bestaan wel goede langlopende studies, maar deze zijn zeldzaam.
Daar komt bij dat de meeste studies niet meten wat je echt wil weten – het aantal personen dat ziek wordt – maar alleen met zogeheten ‘surrogaat-uitkomsten’ komen: eenvoudig te meten bloedwaarden waarvan je veronderstelt dat ze samenhangen met de uiteindelijke ziekte. Niet het aantal hartaanvallen dus, maar wel het cholesterolgehalte. Niet de toename in diabetes, maar wel de verhoging van de bloedsuikerspiegel. Daarop je conclusies baseren is problematisch: we weten nog niet in detail hoe deze bloedwaarden samenhangen met de kans dat je een bepaalde ziekte krijgt.
7. Veel onderzoek wordt betaald door de voedingsindustrie
Druivensap verbetert je rijvaardigheid* en walnoten verkleinen je kans op diabetes.* Het zijn maar twee voorbeelden van studies die betaald werden door respectievelijk een bedrijf dat druivensap verkoopt en een firma die walnoten teelt.
Met voeding valt geld te verdienen, en als er geld te verdienen valt is de waarheid vaak het eerste slachtoffer. Onderzoek toont aan dat minstens 13 procent* van het voedingsonderzoek gefinancierd wordt door de voedingsindustrie. En, weinig verrassend, die financiering heeft invloed op het resultaat. Onderzoek dat betaald wordt door de industrie concludeert erg vaak dat het product dat zij op de markt brengen allerlei gezondheidsvoordelen heeft.
Weten we dan helemaal niets?
Kortom: we weten niet zo veel over welke voeding gezond is, omdat dat nu eenmaal moeilijk te weten is. De stapels wetenschappelijk onderzoek over de relatie tussen voeding en gezondheid die elk jaar verschijnen hangen veelal – om de hierboven genoemde redenen – met spuug en paktouw aan elkaar.
Voor voedingsgoeroes is dat geen bezwaar: je graait lekker selectief in de enorme grabbelton publicaties, negeert de methodologische beperkingen van datgene wat je aantreft, et voilà: je hebt bewezen dat brood of melk des duivels is. Onderbouwd is het nauwelijks, maar het levert wel bestsellers als Broodbuik of Melk, de witte sloper op.
Weten we dan helemaal niets? Kunnen we zelfs niet bewijzen dat elke dag hamburgers met friet eten ongezonder is dan een dieet met veel groenten en fruit?
Dat nu ook weer niet.
Als je de beste studies samen neemt, is er wel een patroon te ontwaren. Over de gezondheidsimpact van individuele voedingsmiddelen valt niet veel zinvols te zeggen, maar er is wel degelijk een verband tussen alles wat je eet – je voedingspatroon dus – en jouw gezondheid. En wat is dat vrijwel-zekere-gezonde voedingspatroon dan? Niks wereldschokkends: veel groenten, fruit en noten, weinig alcohol, weinig suiker, weinig sterk bewerkt voedsel en niet te veel rood of bewerkt vlees. Veel meer valt er niet te vertellen.
Kortom: als jij brood helemaal uit je dieet schrapt en zweert bij je dagelijkse kurkumashot, ga gerust je gang. Maar verwacht niet dat je daardoor langer en gezonder zal leven. Want als voeding al een medicijn is, dan is het een medicijn waarvan we de bijsluiter nog nauwelijks ontcijferd hebben.