Hoe Tokio de auto het leven zuur maakt (en het leven van zijn inwoners aangenaam)

Hoe de ene stad herrijst uit de as van een bombardement, kan pontificaal verschillen van de hergeboorte van een andere met de grond gelijk gemaakte metropool. Waar naoorlogs Rotterdam een automobiele hub van eindeloos asfalt en ringbanen werd, zette de Japanse hoofdstad Tokio – door Amerikaanse bommen verzwolgen in een vuurzee – bij zijn wederopbouw vol in op openbaar vervoer.

Bijna zeventig jaar na de Tweede Wereldoorlog is Tokio een verbluffend fijne miljoenenstad geworden, merkt journalist Daniel Knowles op. De krioelende agglomeratie telt 37 miljoen mensen, maar de gemiddelde woning is alsnog 65 vierkante meter groot. Dagelijks nemen 30 miljoen inwoners van Tokio de trein, en meer reizen worden voltooid met de fiets dan met de eigen auto.

Twee belangrijke verklaringen voor het Japanse ov-walhalla springen in het oog: een verbod op nachtelijk parkeren in de openbare ruimte, en een vergunning die aantoont dat je een gegarandeerde plek hebt om je auto neer te zetten – zonder dat papiertje mag je geen wagen aanschaffen. En zo zijn er nog allerlei regels die autobezit in het land van de rijzende zon ontmoedigen: hoge belastingen, dure parkeertarieven, smalle wegen (één op de drie straten in Japan zou niet eens breed genoeg zijn voor een auto), uitstekend onderhouden spoorwegen.

Kijken jullie mee, Europa en Amerika?

Heatmap News: ‘How Tokyo Became an Anti-Car Paradise’ (Leestijd: 20 minuten)