De woningnood verandert je leven. Zelfs als je een fijn huis hebt
Samen met twee vriendinnen zat ik aan de IJssel. We keken naar de ondergaande zon, en praatten over hoe snel onze levens waren veranderd.
Tot twee maanden geleden woonden we alle drie in Amsterdam. Op vrije avonden gingen we naar de film, tijdens de pandemie hielden we ons staande door samen te wandelen. We bespraken nieuwe dates, ons werk, de ziekte van ouders. Toen ik in isolatie zat, brachten ze me boodschappen.
Maar toen besloot de ene vriendin de stad te verruilen voor een dorp in Brabant. Daar kon ze wél een huis kopen. De ander moest na twee jaar de woning uit die ze onderhuurde van weer een andere vriendin. Een nieuw huis was in Amsterdam niet te vinden, en dus vertrok ze halsoverkop naar Deventer.
En ik? Ik was lang genoeg weg geweest. Vanuit Amsterdam verhuisde ik naar Berlijn, naar Utrecht, weer naar Berlijn, naar Rotterdam en weer terug naar Amsterdam. Vaak genoeg heb ik met de gedachte gespeeld tóch te vertrekken, maar uiteindelijk besloot ik te blijven. Wat nu opeens achterblijven werd.
Meer mensen vertrekken vanwege de woningnood
Misschien is het de levensfase, dacht ik nog. Veel dertigers krijgen kinderen, vertrekken uit de stad. Maar mijn vriendinnen hebben geen kinderen – de woningnood speelde een belangrijke rol in hun beslissing. En dat zat me dwars.
Amsterdammers merken dat de sociale samenhang in hun buurt afneemt
Zie je wel, dacht ik, toen ik in de krant las dat zij niet de enigen zijn. Sinds 2017 verhuizen er meer mensen uit Amsterdam naar andere delen van het land dan andersom. Vooral dertigplussers verlaten de stad. Dat deden ze tien jaar geleden ook al, maar de aantallen zijn nu veel groter, concludeerden onderzoekers van de Rabobank.*
Dat heeft inderdaad te maken met de woningnood. En er is nog een andere, daarmee samenhangende reden: Amsterdammers merken dat de sociale samenhang in hun buurt afneemt. Ze zien namelijk hun buren, vrienden en kennissen vertrekken.
Een kopje koffie als je ergens mee zit
Sociale contacten in de buurt zijn niet te onderschatten, blijkt uit onderzoek na onderzoek. Je voelt je thuis als je op straat mensen ziet die je kent, en een praatje kunt maken bij de bakker. Zonder familie, vrienden of goede buren is er ook niemand die je eten brengt als je ziek bent, op je kinderen past als je plotseling weg moet. Niemand met wie je een kop koffie kunt drinken als je ergens mee zit.
Vooral in armere wijken speelt dit een grote rol. Mensen kunnen minder snel betalen voor professionele hulp, en zijn dus meer op elkaar aangewezen. Het zijn ook de goedkope ontmoetingsplekken, zoals buurthuizen en bibliotheken, die als eerste verdwijnen als de huren stijgen.
Eigenlijk valt het bij mij en mijn vrienden dus nog mee. Maar inmiddels is de stad zo duur geworden, dat ook mensen met een middeninkomen moeten verhuizen of hun omgeving zien vertrekken. En ikzelf voel nu duidelijker dan ooit: zelfs al heb je zelf een fijn en betaalbaar huis, de woningnood heeft een enorme impact op je leven.
Dit is het gevolg van beleid...
Noem het een voorrecht, maar ik ben opgegroeid met het idee dat je zélf kunt kiezen waar je woont, en met wie je omgaat. Ik voel me thuis bij het idee dat je een gekozen familie om je heen kunt hebben, geborgenheid kunt vinden in je urban tribe, eventuele kinderen kunt opvoeden in een village van gelijkgestemden.
Maar dan moet die village wél woonruimte hebben.
Vroeg of laat zijn er zó veel mensen weg dat het niet meer fijn is er te wonen
Het erge is: het verdwijnen van sociale netwerken is helemaal niet onvermijdelijk. Het is het gevolg van overheidsbeleid, hoorde ik mezelf tijdens de lunch tegen een collega zeggen. Hij had net verteld dat alle vriendinnen van zijn vrouw de stad hadden verlaten.
Ik noemde de verkoop van sociale huurwoningen, en de beleggers die meer dure woningen bouwen dan de gemeente graag wil. De broedplaatsen voor kunstenaars die er uiteindelijk toe dienen om wijken economisch succesvol – en dus peperduur – te maken. Al die dingen bij elkaar maken dat mensen met een lager of middeninkomen niet meer in de stad terechtkunnen.
En vroeg of laat zijn er zó veel mensen weg dat het niet meer fijn is er te wonen.
...en beleid kan het tij ook weer keren
Natuurlijk, het is allemaal niet zo onomkeerbaar als het lijkt. Er komen ook nieuwe mensen in Amsterdam wonen, en met sommigen van hen zal ik een band opbouwen. Samen zullen we proberen de stad leuk en leefbaar te maken.
Bovendien is het niet de eerste keer dat veel mensen de stad verlaten. In de jaren zeventig en tachtig trokken gezinnen massaal naar steden als Almere of Zoetermeer. Ook dat was het gevolg van woningnood. En ook die trend is later weer gekeerd.
Maar een beetje hulp kunnen wij achterblijvers wel gebruiken. Je kunt nog zo veel koffie schenken in het buurthuis, tuinieren in de lokale moestuin, zelfs een vereniging oprichten om wél betaalbare huizen te bouwen. Maar de gevolgen van decennia aan stijgende huren en huizenprijzen maak je niet zomaar ongedaan.
De trek uit de Randstad van zo’n veertig jaar geleden is ook niet vanzelf gestopt. Beleidsmakers besloten dat de binnensteden een opknapbeurt nodig hadden om ze weer aantrekkelijk te maken. Ze investeerden in renovatie en de bouw van nieuwe huizen, in openbaar vervoer en de aanleg van mooie parken en pleinen.
Ook nu is het aan de politiek om het tij te keren. Zodat de blijvers niet alsnog vertrekkers worden.