Met een buik vol zenuwen is het extra moeilijk je plas op te houden. Al voor ik de conferentiezaal binnenliep voelde ik een lichte druk op mijn blaas. Nu ik eenmaal zit is het een soort inwendig klotsen geworden.

Fuck.

Natuurlijk, ik had voor ik wegging nog een keer moeten gaan, wetende dat ik hier in het poepchique Plaza Hotel in het Ierse Killarney het hol van de leeuw zou binnentreden. Ik wist dat ik daar waarschijnlijk niet naar het toilet zou kunnen. Of eerder: durven. Of misschien zelfs: mogen.

Voor de goede orde: ik ben bij de openingsdag van een driedaagse conferentie van Genspect, een organisatie die kritiek heeft op de transgender gemeenschap in het algemeen, en de transgenderzorg in het bijzonder. Volgens Genspect is de enorme toename van mensen die zich als trans identificeren zorgwekkend, net als de verregaande medicalisering van gendernon-conforme gevoelens en gedrag – vooral bij kinderen en jongeren, die nog volop in hun ontwikkeling zitten.

In de conferentiezaal is het een en al notenhouten lambrisering, rode geruite vloerbedekking en goudomlijste landschapsschilderijen. Het ruikt duur. De groen beklede stoelen die in rijen tegenover het podium staan opgesteld, worden bezet door met name Angelsaksische vrouwen, overwegend van middelbare tot bejaarde leeftijd. Van de oudere dames vermoed ik dat ze in de jaren zeventig – bevangen door de tweede feministische golf – op de barricaden hebben gestaan voor de rechten van vrouwen en lesbiennes. Ik ben nog altijd dankbaar voor dat activisme, ware het niet dat ik de golf waar ze inmiddels op surfen een stuk minder toegenegen ben.

De Genspect-conferentie biedt een uitgelezen kans om dieper te graven. Wie zijn de criticasters van het hele transgendergebeuren? Wat drijft hen?

En waarom zo hatelijk over mensen zoals ik?

‘Heb je iemand die je kan bellen als het misloopt?’

Dat Genspect juist nu samenkomt, en juist hier in Killarney, is overigens geen toeval. Een dag eerder, in een conferentiecentrum even verderop, was de openingsdag van een ander congres: dat van de European Professional Association for Transgender Health (EPATH). Deze tweejaarlijkse bijeenkomst is bedoeld voor Europese wetenschappers en zorgverleners uit de transgenderzorg, om nieuw onderzoek te presenteren, kennis uit te wisselen en zo de kwaliteit en de toegankelijkheid van de zorg te verbeteren.

Met haar schaduwconferentie wil Genspect een ‘broodnodig’ tegengeluid laten horen in het gesprek over de transgenderzorg. Én: de positie van EPATH, als absolute autoriteit op het gebied, uitdagen en bevragen.

Een deel van de Genspect-bezoekers zal in mij een ernstige bedreiging voor de rechten en veiligheid van vrouwen zien

Zo’n beetje elke EPATH’er die ik een dag eerder vertelde dat ik ook naar Genspect zou gaan, trok een bezorgd gezicht. ‘Pas je wel op?’ werd er gezegd, ‘heb je iemand die je kan bellen als het misloopt?’ Dat is begrijpelijk. De genderkritische kant van het debat schildert transfeminiene personen immers geregeld af als leugenachtige zedendelinquenten, die hun transgender identiteit misbruiken om privéruimtes voor vrouwen binnen te dringen. Een deel van de Genspect-bezoekers zal in mij dus een ernstige bedreiging voor de rechten en veiligheid van vrouwen zien. Zoiets simpels als een toiletbezoek zou onherroepelijk vijandigheid uitlokken.

Vandaar de vlinders in mijn buik. Terwijl ik probeer te negeren hoe ze mijn blaas kietelen, maant een man de zaal tot stilte. Het is Alasdair Gunn, vicepresident van Genspect. Zijn voornaamwoorden, grapt hij meteen, zijn ‘uw bankgegevens’. ‘En de wc, niet onbelangrijk in Genderland, is daar.’ Hij wijst naar de zijkant van de zaal. ‘En wees gerust: bij ons zijn de toiletten níét unisex.’

De zaal barst uitzinnig in applaus uit.

Fuck. Fuck. Fuck.

Met genderzorg word je geen ander, maar kun je jezelf zijn

Bij EPATH, een dag eerder, was het wel anders. Daar hingen geen bordjes met mannetjes en vrouwtjes op de wc’s, maar plaatjes van urinoirtjes of toiletbrilletjes. Bezoekers konden voor het soort toilet kiezen dat passend en nuttig voelde, ongeacht hun genderidentiteit.

Het congrescentrum is een stuk minder luxueus dan Genspects Plaza Hotel. Hier geen sierlijsten of notenhout, enkel krakerige klapstoeltjes in een tochtig auditorium. Ik word naar mijn plaats gewezen door een vrijwilliger met een enorme haaienknuffel onder de arm (de onofficiële non-binaire mascotte van EPATH, hoor ik later).

Een stuk minder fotogeniek dan bij Genspect, maar om de pr is het EPATH niet te doen. Waar het programma van Genspect vol staat met ronkende panels als ‘What if they’re Gay and not Trans?’ en ‘Should puberty blockers ever be used for gender dysphoric children?’ worden op EPATH voornamelijk oersaaie wetenschappelijke papers gepresenteerd. Waar Genspect haar vele posts op sociale media ondertekent met een hetzerige hashtag (#TimesUpEPATH), plaatst EPATH tijdens haar congres geen enkele tweet. En waar ik voor Genspect vrijwel meteen een perskaart toegestuurd kreeg, kon ik bij EPATH na veel heen en weer gemail enkel aanwezig zijn als ik betaalde voor een studententicket.

Van zulke geslotenheid word je als rechtgeaarde journalist wantrouwig, maar volgens mij toont het verschil in happigheid op media-aandacht in dit geval vooral aan waartoe beide organisaties op aarde zijn: EPATH is er om de transzorg zo goed mogelijk te krijgen, en zorgverleners ruimte te geven om ervaring en kennis uit te wisselen – een missie die nauwelijks gebaat is bij inmenging van een verhit publiek debat. Genspect stookt het vuurtje graag nog wat verder op en kan alle exposure goed gebruiken.

Ik ben er overigens van overtuigd dat Genspect dit debat wil voeren omdat ze oprecht bezorgd is. Volgens Genspect is de benadering van die EPATH onderschrijft (de genderidentiteit van patiënten serieus nemen, tijdig ingrijpen met puberteitsremmers, toegankelijke medische behandelingen) onverantwoord, vaak onnodig, en zou er onvoldoende wetenschappelijk bewijs zijn voor zowel de effectiviteit als de keerzijden van behandelingen.

Volgens Genspect zou er onvoldoende wetenschappelijk bewijs zijn voor zowel de effectiviteit als de keerzijden van behandelingen

Maar ik heb óók het gevoel dat de ramkoers van Genspect – in elk geval gedeeltelijk – gedreven wordt door vooroordelen over de transgender gemeenschap en de zorgverleners die zich om haar bekommeren. Zo stelt Genspect-oprichter Stella O’Malley in haar openingsspeech dat de genderzorg met name kwetsbare jongeren verleidt met een bedwelmende belofte: ‘Als je jong en ongemakkelijk of ongelukkig bent, is er een dokter die zegt: ik kan je een medicijn geven waardoor je iemand anders wordt. En die persoon is misschien wel heel succesvol.’

Het is een uitspraak die zowel de echtheid van de gevoelens van transgender personen als de motieven van hun behandelaren in twijfel trekt. Bovendien toont ze een fundamentele misvatting aan over waar de genderzorg voor bedoeld is: het is niet de bedoeling om mensen in een andere persoon te veranderen, maar juist om ze te helpen zichzelf te worden.

In genderzorgland staan lang niet alle neuzen dezelfde kant op

Volgens Genspect zou EPATH geen open debat dulden over de gebreken in de genderzorg en De science zou volgens EPATH settled zijn, aldus de aankondiging van het Genspect-congres. Een confrontatie met andere zienswijzen gaat EPATH, volgens critici, liever uit de weg.

Het gevoel dat EPATH doof is voor kritiek, en wars van debat, werd toen de conferentie begon nog even aangescherpt. In zijn openingswoord benoemde de Vlaamse genderclinicus Joz Motmans, die de afgelopen twee jaar optrad als EPATH-president, het verschil tussen wetenschappelijk in debat en vrijheid van meningsuiting. Natuurlijk, zei hij, heeft Genspect de vrijheid om haar mening te geven. Maar EPATH heeft eveneens de vrijheid om niet te luisteren.

‘Natuurlijk hebben ze het recht om niet te luisteren’, aldus O’Malley een dag later op Genspect, in háár introductiespeech. ‘Het staat alleen niet zo best.’

Je mag honderd keer zeggen dat de aarde plat is, maar als de wetenschap dat tegenspreekt is voor die mening geen plaats op een wetenschappelijk congres

Maar in de praktijk blijkt de onwil van EPATH om naar critici te luisteren een stuk minder acuut. Zo vertelt Motmans mij dat Genspect dat jaar geen enkele poging deed om op EPATH te komen spreken. ‘Niemand die aan Genspect deelneemt, heeft bij ons een of een paper ingediend. Dus toen we ineens lazen dat ze een eigen conferentie gingen houden, waren we vooral verbaasd.’ Tegengeluid dat op EPATH gehoord wil worden, moet zich dus wel houden aan de regels die horen bij een wetenschappelijk debat. Dát is ook wat Joz Motmans bedoelde met zijn uitspraak over het niet hoeven luisteren: je mag honderd keer zeggen dat de aarde plat is, maar als de wetenschap dat tegenspreekt is voor een dergelijke mening geen plaats op een wetenschappelijk congres.

Dat betekent echter niet dat in genderzorgland alle neuzen dezelfde kant op staan. Integendeel: op EPATH viel me een enorme verscheidenheid aan meningen en standpunten op. In een panelgesprek over de beslissing om in de laatste editie van de geen leeftijdsgrenzen voor medische behandelingen meer op te nemen, spraken sommige betrokkenen bij het opstellen van deze ‘SOC8’ hun ongemak uit over dit besluit. En in de zaal met voornamelijk clinici, die dagelijks met trans patiënten werken, stak een meerderheid de hand op toen gevraagd werd wie juist vóór het handhaven van zulke leeftijdsgrenzen was.

Kortom: de science is allesbehalve settled.

Wanneer weet je genoeg?

Toch is dat wetenschappelijke bewijs, of het gebrek daaraan, een van de belangrijkste argumenten van Genspect tegen de huidige genderzorg. Want volgens hen is er voor het gros van de behandelingen die EPATH aanbeveelt juist een zeer lage evidence base.

Neem puberteitsremmers, medicijnen die aan jonge trans personen voorgeschreven kunnen worden om hun natuurlijke puberteit uit te stellen, en ze extra tijd te geven om te beslissen of ze later voor hormonen of operaties willen kiezen. Het gebruik van deze remmers zorgt ervoor dat transgender jongeren het leed van een puberteit die niet past bij wie ze zijn bespaard kan worden. Bovendien hoeven lichamelijke veranderingen als borst- of baardgroei later niet ongedaan gemaakt te worden met pijnlijke en kostbare ingrepen.

In de praktijk weten we maar weinig over de gevolgen van deze behandeling. In onderzoek naar puberteitsremmers wordt vaak naar hele kleine groepen patiënten gekeken, voor korte periodes, en zijn er bovendien geen controlegroepen van patiënten die níét met puberteitsremmers behandeld worden. Bovendien zijn er aanwijzingen dat behandelingen met puberteitsremmers en zouden kunnen hebben.

Het ontbreken van langetermijnonderzoek en zogenaamde randomized controlled trials – onderzoeken met een controlegroep van patiënten die een bepaalde behandeling niet krijgen – is volgens Genspect een groot probleem. Waarom blijven we de steeds groter wordende groep jongeren die genderzorg zoekt behandelen met medicijnen waar we zo weinig van weten?

De grap is dat dit besef ook bij Maar het verschil zit hem in wat je met die kennis doet. Anders dan EPATH vindt Genspect de onzekerheid die bestaat over schadelijkheid van behandelingen reden om ze zo veel mogelijk te beperken, in elk geval voor minderjarigen. Maar daarmee ontkent ze dat níét ingrijpen ook schade kan veroorzaken.

Evenals het doen van onderzoek. Randomized controlled trials gelden in de wetenschap als de gouden onderzoeksstandaard, maar de moeilijkheid ermee is dat de controlegroep Jongeren die bijvoorbeeld geen puberteitsremmende therapie krijgen, zullen in een puberteit komen die hun genderdysforie misschien erger maakt en daardoor hun mentale gezondheid kan schaden. En dat is natuurlijk allesbehalve wenselijk.

Het vergroten van de evidence base is dus zeker van belang, vindt ook EPATH. Maar het mag niet ten koste gaan van de mensen die de genderzorg juist wil helpen. De weg naar een robuustere evidence base in dit veld is dan ook lang, complex en vergeven van ingewikkelde morele afwegingen. Wat betekent dat je als arts soms moet handelen vanuit beperkte kennis, terwijl je tegelijkertijd hard werkt aan het vergroten van die kennis.

Juist dat is precies wat EPATH doet.

Wie luistert er naar wie? En wie wordt gehoord?

Daarbij komt dat de evidence base voor het alternatief dat Genspect voorstelt – inzetten op therapieën die genderdysfore jongeren moet helpen hun lijf en genderrol te accepteren – ook niet bijster groot is. Als ik Stella O’Malley daarnaar vraag, zegt ze dat Genspect ‘ook niet alle antwoorden heeft’, maar het belangrijk vindt dat ‘de vragen gesteld mogen worden’.

Daar heeft ze wel een punt. Het ís belangrijk om dogma’s te blijven bevragen en kennis aan te scherpen. Maar ergens vind ik het ook te makkelijk. Voor een organisatie die EPATH beschuldigt van roekeloze nalatigheid als het op haar wetenschappelijke onderbouwing aankomt, lijkt Genspect nauwelijks open te staan voor het idee dat haar verhaal nog minder wetenschappelijke onderbouwing heeft. En dat de door hen voorgestelde alternatieven wellicht óók keerzijden kennen.

Toch: dat de genderzorg keerzijden heeft, valt moeilijk te ontkennen, en lijkt iets te zijn wat Genspect soms scherper in het vizier heeft dan EPATH. Zo laat Genspect tijdens een panel meerdere detransitioners aan het woord – mensen die een medische transitie doorliepen en daar later spijt van kregen. De positie van detransitioners in het debat over de transzorg zaait grote verdeeldheid. Voorstanders van toegankelijke genderzorg zullen erop wijzen dat – voor zover we weten – het aantal mensen dat spijt krijgt van een medische transitie Hun verhalen in de media en online zouden ondertussen bijdragen aan het onterechte beeld dat de genderzorg enorme medische misstanden kent.

Dat er een taak ligt voor de genderzorg om na te blijven denken over hoe ze ook deze groep kunnen helpen, staat buiten kijf

Genspect ziet de detransitioners daarentegen als kanaries in de kolenmijn, die aantonen hoezeer de genderzorg faalt. Bovendien wijzen ze erop dat zowel de genderzorg als andere transgender personen spijtoptanten uitsluiten, hun verhalen doodzwijgen, en hun routineus hulp en medeleven ontzeggen. Daar komt bij dat de verhalen van detransitioners werkelijk schrijnend zijn. Dat blijkt ook tijdens het panelgesprek: de deelnemers vertellen over akelige complicaties, medisch trauma en het onbegrip dat ze ervoeren vanuit transgender vrienden of behandelaren.

Nogmaals, het zijn verhalen die waarschijnlijk zeldzaam zijn, en het politieke narratief van Genspect bovendien verdomd goed uitkomen. Maar dan nog is het moeilijk je het leed van deze groep niet aan te trekken, hoe groot of klein die ook is.

En los van wie hiervoor precies verantwoordelijk zou zijn, vind ik de vraag of de genderzorg genoeg doet om deze groep te helpen zeer wezenlijk. Detransitioners worden bijvoorbeeld wel hier en daar genoemd in de internationale zorgstandaarden die EPATH onderschrijft (de eerdergenoemde maar echt robuust voelen de richtlijnen over hoe zorgverleners om moeten gaan met patiënten die spijt krijgen van hun transitie niet.

Ik schat dat de bereidheid om naar detransitioners te luisteren en hen te helpen onder trans mensen en zorgverleners een stuk groter is dan het nu lijkt. Maar dat er een taak ligt voor de genderzorg om na te blijven denken over hoe ze ook deze groep kunnen helpen, staat buiten kijf.

‘Als ze maar geopereerd zijn’

Een van de leden van het detransitioners-panel blijkt Nederlands, en bekend met mijn werk. Heel even voel ik me betrapt (anti-trans leeuwenhol, weet je nog). Maar dan zegt ze dat ze het juist goed vindt dat ik – als transgender journalist – naar deze conferentie gekomen ben.

Later, tijdens de pauze voor het avondeten, vraagt ze of ze me aan een aantal mensen voor mag stellen. Aan een tafel die vol staat met drankjes en borden friet maak ik kennis met socioloog Michael Biggs (die een praatje zal houden over de gebrekkige evidence base voor puberteitsremmers), Keira Bell (de detransitioner die een Sue Evans (klokkenluider van en nog een dame die tot mijn verbazing zegt dat ze ‘Indrukwekkend verhaal’, glimlacht ze.

Het voelt een beetje onwennig, zo aan tafel met een groepje mensen dat mij voor zover ik weet als monster ziet, en die ik op mijn beurt als geduchte tegenstanders beschouw. Maar ik moet toegeven: ondanks onze sterke meningsverschillen word ik als mens behandeld. Ze deinzen niet terug voor mij als trans persoon, en luisteren naar waarom ik het anders zie dan zij.

Ik probeer ze uit te leggen dat ik de afgelopen dagen best wat raakvlakken tussen Genspect en EPATH zag. Dat beide organisaties volgens mij een aantal van dezelfde problemen signaleren. Maar dat ik me afvraag of de aanpak van Genspect een vruchtbaar, genuanceerd en vooral wetenschappelijk gesprek hierover niet juist in de weg staat. En dat ik me afvraag of genderkritische organisaties als Genspect mensen niet ook juist richting genderzorg drijven, door de Met dat gezeur over toiletten en zo.

‘Ik denk dat er hier heel wat mensen rondlopen die het helemaal niet zo erg vinden als transvrouwen naar de vrouwen-wc zouden gaan’, zegt de TEDx-dame, voor ze er erg in heeft. ‘Als ze maar geopereerd zijn.’

Ze lijkt even te schrikken van wat ze zegt, en ik snap waarom. Het bevestigt namelijk Hoe beter en zichtbaarder je als transgender persoon aan heersende gendernormen voldoet, hoe meer de manier waarop je je genderidentiteit beleeft en uitdraagt wordt geaccepteerd – en hoe minder kans je loopt om als indringer, leugenaar of geesteszieke bestempeld te worden.

Dus ja, de transzorg kent nog heel wat onzekerheden. Maar ze vervult ook een essentiële en noodzakelijke functie in de levens van veel trans mensen. Een functie die organisaties als Genspect mede noodzakelijk maken.

Meer lezen?

Hoe je wél onderzoek doet naar trans mensen In mei verscheen een belangrijk rapport over de stijgende en veranderende zorgvraag van transgender mensen. De bijzondere aanpak van de onderzoekers – van wie sommigen zélf trans zijn – laat zien wat toekomstig genderonderzoek nodig heeft: hersenen, maar óók hart. Lees mijn analyse Geef trans mensen geen doktersbriefje, maar de ruimte om zichzelf te zijn Mensen die zich niet thuisvoelen bij hun biologische geslacht krijgen al snel een label – ‘genderdysfoor’ – en een doorverwijzing naar het ziekenhuis. Maar is de medicalisering van genderdiversiteit wel de oplossing? Wat trans mensen echt nodig hebben is een maatschappij die haar starre gendernormen wat meer los durft te laten. Lees mijn essay